SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


Il Foro Romano | Het Forum Romanum



Als volleerde Romeinse keizers dalen wij van de Palatijn af naar het Forum Romanum. Hier maken we een rondwandeling langs al die bekende gebouwen waarover we al vanaf de eerste klas in SPQR lazen: de Curia, de Basilica Aemilia en de Basilica Iulia, de verschillende tempels en triomfbogen en natuurlijk het Atrium van de Vestaalse Maagden.


In Boek VIII van de „Aeneis” bezoekt Aeneas het toekomstige Rome. Op de plaats, waar later het middelpunt van de wereld lag (lees: het Forum Romanum), zag hij koeien grazen, omdat dit gebied nergens anders geschikt voor was: tussen de zeven heuvels, waarop Rome aanvankelijk gebouwd werd, lagen slechts moerassen.
Pas rond de helft van de 6e eeuw v.C. liet koning Servius Tullius een riool (de Cloaca Maxima) aanleggen, waardoor het gebied tussen Palatijn, Capitool en Esquilinus (het huidige Forum) droog kwam te liggen. Er werden wat tempels gebouwd, maar pas in de 2e eeuw v.C. kreeg Rome de pretenties die behoren bij een ontluikende wereldmacht. Ieder Grieks dorpje had in die tijd een marktplein dat vele malen mooier was dat het centrale marktplein van de stad Rome, die de Grieken zo graag naar de kroon stak! Om het marktplein wat meer allure te geven, werd het in de tweede eeuw omgeven door vier basilicae (die konden dienen als beursgebouwen, maar ook als vergaderzalen, rechtszalen en wat dies meer zij) :
-


-
-


-

in 184 v.C. door de Basilica Porcia (gebouwd door M. Porcius Cato (* 234 , † 149); deze basilica lag ten westen van de Curia. In 52 v.C. brandde het ding af en werd nooit meer opgebouwd.
in 179 door de Basilica Aemilia (waarover later meer).
in 170 door de Basilica Sempronia (gebouwd door Tib. Sempronius Gracchus (* ± 220 , † ± 150, de vader van de beroemde broertjes Tiberius en Gaius Sempronius Gracchus); deze basilica werd vanaf 54 v.C. vervangen door de Basilica Iulia; zie onder).
in 121 door de Basilica Opimia (gebouwd door L. Opimius (* ? , † 109); bij de uitbreiding van de Aedes Concordiae tussen 7 voor en 10 na Christus werd ze afgebroken).


De Basilica Aemilia (nr. 1 op het overzichtskaartje van het Forum: dit is niet de wandelroute die wij volgen, maar de nummering van Filippo Coarelli („Guida archeologica di Roma”) werd in 179 v.C. gebouwd door M. Aemilius Lepidus (* ? , † 152) en M. Fulvius Nobilior (* ? , † ?), die in dat jaar censores waren, en stond daarom ook bekend onder de naam Basilica Fulvia of Basilica Aemilia et Fulvia. Het gebouw, dat in 78, 54, 34 en 14 v.C. en 22 en 410 n.C. werd gerestaureerd en waarvan de centrale hal 70 bij 29 meter meet, deed dienst als beurs - vooral vee, grond en slaven werden er verhandeld - en als tribunaal; de zuidzijde ervan werd in beslag genomen door tabernae.

Aan deze zuidzijde zijn nog vaag de fundamenten te zien van het Heiligdom van Venus Cloacina (nummer 2), een rond, open gebouwtje uit de koningstijd ter ere van Cloacina, een oude godin, die vereerd werd als godin van de Cloaca Maxima - die hier op het Forum uitkwam - en die later gelijk werd gesteld met Venus. We kennen het gebouwtje alleen van munten.


Reconstructie van de buitenkant van de Basilica Aemilia zoals die er ooit heeft uitgezien.

De schamele resten van het voormalige Heiligdom van Venus Cloacina.


Ook slechts bekend van één (Neronische) munt is de Janustempel (nummer 3); vroeger bevond zich hier een stadspoort (vandaar een beeld en een tempel van Janus). De tempel, waarover we uit de klassieke literatuur weten, dat de deuren ervan in vredestijd open en in oorlogstijd gesloten waren, werd ten tijde van Domitianus afgebroken.
Het Comitium (nummer 4) was het gebied dat aan de noordzijde van het eigenlijk Forum grensde. Bij de bouw van de Curia Iulia en het Forum Iulium vanaf 44 v.C. is het Comitium verdwenen. Ten noorden ervan stond de Curia Hostilia (volgens de traditie gebouwd door koning Tullus Hostilius en in 80 v.C. door Sulla (voluit: Lucius Cornelius Sulla, * ± 138 , † 78 v.C.), later vergroot, omdat de senaat van 300 naar 600 man werd uitgebreid). Het Comitium werd aan de zuidzijde begrensd door de Graecostasis (een verhoging, waarop buitenlandse afgevaardigden plaats moesten nemen) en aan de oostzijde door de Rostra.


De Lapis Niger (nummer 5), die in 1899 werd ontdekt, is, zoals de naam reeds vaag doet vermoeden, een zwarte steen: in feite hebben we te maken met een ondergronds complex, dat is afgedekt met een zwarte marmeren plaat; het gaat om een graf of een heroön - een heiligdom voor een heros (held of halfgod) - met een U-vormig altaar plus een zuilbasis en een vierkante steen de oudst bewaarde Latijnse inscriptie; deze steen wordt ten onrechte soms ook Lapis Niger genoemd, hoewel hij totaal niet zwart is, zoals we op de foto’s hieronder kunnen zien. Op grond van de archaïsche inscriptie kunnen we de steen dateren in de 6e eeuw v.C. De letters lijken meer op het Griekse dan op het Latijnse alfabet en zijn boustrofedon geschreven: dat betekent letterlijk: „zoals een os het land ploegt” en dat wil hier zeggen: de eerste regel loopt van rechts naar links, de tweede van links naar rechts, de derde weer van rechts naar links enz. Zo begonnen de Grieken enkele eeuwen eerder te experimenteren met de schrijfrichting van het alfabet dat ze van de Feniciërs hadden overgenomen en aangepast, maar omdat de Etrusken het alfabet overnamen van de Grieken en de Romeinen het weer „leenden” van de Etrusken en aanpasten tot uiteindelijk „ons” Latijnse alfabet, tref je dergelijke boustrofedon-experimenten in Italië vrijwel niet aan, behalve hier dus. In de tekst is sprake van een recei (een zeer oude dativusvorm van rex), dus het gaat om een graf of heroön voor een koning; waarschijnlijk ontbreekt de helft van de tekst, hetgeen de ontcijering bemoeilijkt; uit de woorden sakros es kan men echter afleiden dat het om een vervloekingsformule gaat voor degene die het graf schendt. De steen bevindt zich nu in het Museum van het Forum Romanum. De auteur Festus heeft het over een lapis niger in Comitio, waaronder het graf van Romulus, de legendarische stichter van de stad, gelegen zou zijn; misschien bedoelt Dionysus van Halicarnassus dezelfde plaats als hij spreekt van een „Heroön voor Romulus met een inscriptie in Griekse letters”; opgravingen in 1955 hebben uitgewezen dat hier nooit of te nimmer een graf is geweest, maar bij nieuwe opgravingen is in 2020 een tufstenen sarcofaag blootgelegd. Romulus zelf zou onder de naam Quirinus onder de goden zijn opgenomen, dan heb je volgens mij geen graf nodig, dus in dat geval zou het om een heroön moeten gaan dat de plek waar Romulus op geheimzinnige wijze in de hemel is opgenomen, markeert, maar wat doet die sarcofaag dan daar? Bovendien noemt de geschiedschrijver Livius (* ± 59 v.C. , † 17 n.C.) in zijn relaas over de geheimzinnige verdwijning van Romulus een geheel andere plek waar een en ander gebeurd zou zijn (Ab Urbe condita, I.16) :



Mariano Rossi - Romolo accolto da Giove nell’Olimpo (ook Apoteosi di Romolo genoemd, op het plafond van de ingangszaal van de Galleria Borghese.

Toen Romulus na het verrichten van deze onsterfelijke daden op het Marsveld bij het moeras van Capra een vergadering hield om zijn troepen te inspecteren, stak er plotseling een storm op met luid donderende donderslagen en bedekte hem met zo’n dichte wolk, dat hij aan het zicht van de vergadering onttrokken werd. Daarna was Romulus nergens ter wereld. Uiteindelijk werd de angst van de Romeinse jeugd bedaard en nadat, na de zo stormachtige tijd, rustig en helder licht was terug gekeerd en zodra de jeugd gezien had, dat de koningsstoel leeg was, bleef zij toch, ook al geloofde ze de vaders voldoende, die het dichtstbij hadden gestaan, dat Romulus door een stormvlaag omhoog was gesleurd, enige tijd bedroefd stil, alsof ze getroffen was door de angst ouderloos te zijn.
Vervolgens nadat er door een paar man het initiatief was genomen begroetten allen Romulus als god, zoon van een god, koning en vader van de Romeinse stad; met gebeden smeekten zij om zijn genade, dat hij bereidwillig en welgezind altijd zijn nageslacht zou beschermen. Ik geloof dat er ook toen enkelen waren die stilzwijgend de beschuldiging uitten dat de koning door de handen van de senatoren verscheurd was; want ook dit gerucht verbreidde zich, ook al was het vaag; de verering voor de man en de aanwezige angst hebben dat andere gerucht bekendgemaakt.

En ook door het slimme plan van één man is er, naar men zegt, geloofwaardigheid toegevoegd aan de zaak. Want omdat het volk ongerust was door het gemis van hun koning en vijandig tegenover de senatoren, treedt Proculus Iulius in de vergadering naar voren als, naar wordt overgeleverd, gezaghebbend woordvoerder van een zaak, hoe vreemd die ook was. „Quiriten,” zegt hij, „Romulus, de vader van deze stad, heeft, bij het eerste licht vandaag, toen hij plotseling uit de hemel omlaag was gevlogen, zich aan mij vertoond. Toen ik vervuld van schrik en vol eerbied bij hem was gaan staan, hem smekend vroeg of het geoorloofd was hem recht in de ogen te kijken, zei hij: ,Ga weg, bericht de Romeinen dat de goden het zo willen dat mijn Rome het hoofd van de wereld is; laten zij daarom de krijgskunst beoefenen en laten zij weten en zo aan het nageslacht doorgeven dat geen macht van mensen weerstand kan bieden aan de Romeinse wapens.’ Na dit gezegd te hebben,” zei hij, „ging hij door de lucht weg.” Het is wonderlijk in welke mate er vertrouwen bestond voor die man, die deze dingen berichtte, en hoe het gemis van Romulus bij volk en leger is verzacht omdat er vertrouwen in zijn onsterfelijkheid was gewekt.

Als het echt om een graf gaat, zal het om het graf van Faustulus, de herder die Romulus en zijn broertje Remus vond, van koning Tullus Hostilius gaan of misschien wel van de rex sacrorum, de „offerkoning”.

De archaïsche inscriptie op de vier zijden van de steen:

De Curia Iulia (nummer 6) moest de oude Curia Hostilia vervangen als zetel van de senaat. De bouw werd begonnen door Caesar (* 12 of 13 juli 100 , † 15 maart 44 v.C.) in 52, maar de inwijding vond pas na Caesars dood plaats op 28 augustus 29 v.C. Wie de bouwdata bekijkt, komt tot de conclusie dat dit níét het senaatsgebouw kan zijn waarin Caesar werd vermoord! Dat gebeurde in een ander, tijdelijk senaatsgebouw op het Marsveld. Het senaatsgebouw is geheel volgens Vitruviaanse verhoudingen gebouwd (de Romeinse architect Vitruvius (* ± 85 , † 20 v.C.) schrijft in zijn Libri X de Architectura: „De ideale verhouding voor een goede akoestiek is: hoogte = ½ (breedte + lengte)”), zodat h x b x l van de Curia = 22,5 x 18 x 27 meter bedraagt. Nadat Diocletianus de Curia in 283 had laten restaureren, werd het gebouw in de zevende eeuw door paus Honorius I tot een kerk (Sant’Adriano al Foro) getransformeerd, aan welk feit wij het te danken hebben, dat het gebouw zo goed geconserveerd is. Later kreeg de kerk een barokke inrichting, die er in de jaren ’30 van de vorige eeuw uit is gesloopt.
De vloer laat een prachtig voorbeeld zien van opus sectile uit de derde eeuw v.C., tot het einde van de Republiek (27 v.C.) een populair type vloer als variant op vloeren van mozaïek en vanaf de Keizertijd vooral gebruikt voor de vloeren in officiële en religieuze gebouwen.
Aan weerszijden waren twee hoog oprijdende tribunes; aanvankelijk waren er 300 senatoren, later 600, nog later 900 (t.t.v. Caesar), maar omdat dat een onwerkbaar groot aantal was, werd het aantal senatoren snel (t.t.v. Augustus) weer teruggebracht tot 600. Vaste plaatsen waren er niet voor de patres conscripti, zoals hun aanspreektitel luidde. Er werd per besluit of per sessie gestemd, waarbij de voorstanders aan de ene kant gingen zitten en de tegenstanders aan de andere kant. De hoger gelegen plaats voor de voorzitter bevond zich tegen de achterwand (zie de twee onderste afbeeldingen van de Curia): daar bevond zich op een podium ook het beroemde beeld van Victoria, de godin van de Overwinning, door de Romeinen in 275 v.C. buitgemaakt op Pyrrhus (* 319 , † 272), de koning van Epirus; Octavianus liet het beeld twee jaar na zijn overwinning op Marcus Antonius (* 83 , † 30 v.C.) en Cleopatra (* 69 , † 30 v.C.) in de Slag bij Actium (2 september 31 v.C.) hier neerzetten; het podium van het beeld is nog te zien. Weer twee jaar later, op 16 januari 27 v.C., legde Octavianus op deze plek de hem door de senaat verleende onbeperkte bevoegdheden neer en verleende de senaat hem als tegenpresatie de eretitel „Augustus” en de titel van princeps, waarmee het Romeinse Keizerrijk was geboren.
Behalve het porfieren standbeeld van waarschijnlijk keizer Trajanus vallen twee enorme reliëfs op: het gaat om zogenaamde plutei - houten, stenen of metalen (in dit geval dus marmeren) balustrades die delen van gebouwen in tweeën delen, die gewoonlijk versierd zijn - van Trajanus; ze werden op het Forum Romanum gevonden op de plek waar nu de olijfboom staat. We zien op het ene paneel Trajanus op een spreekgestoelte (of rostra) bij de instelling van de alimenta, waarop hij de registers van onbetaalde belastingen vernielt om de burgers van hun schulden te bevrijden en aankondigt dat de rente van leningen ten goede zal komen aan arme kinderen; de keizer is omringd door zijn lictoren (de dienaren met de fasces of pijlenbundel die de weg vrijmaakten voor de hoogste ambtenaren). Op de achtergrond zien we van links naar rechts de Basilica Iulia, de Vicus Iugarius, de zes frontzuilen van de Tempel van Saturnus, een triomfboog en de Tempel van Vespasianus, die voor het Tabularium lag. Op het andere paneel zien we dezelfde keizer die zittend op een stoel een vrouw met een kind ontvangt: het symbool van Italië. Waarschijnlijk zijn beide plutei gebruikt als afsluiting of borstwering rondom de ficus Ruminalis en het beeld van de sileen Marsyas: op de achtergrond van de tweede pluteus onderscheiden we van links naar rechts: een spreekgestoelte dat zich voor de Tempel van de Vergoddelijkte Caesar bevond, de triomfboog van keizer Augustus ter ere van zijn overwinning in Actium, de Tempel van Castor en Pollux, de Vicus Tuscus (een straatje tussen deze tempel en de Basilica Iulia, de bogen van de Basilica Iulia zelf, de ficus Ruminalis (of een olijfboom?) en Marsyas met zijn wijnzak over zijn schouder.
Op de achterzijde van de plutei zien we twee prachtige reliëfs van suovetaurilia-offers: dat waren offers, bestaande uit een varken (sus), een schaap (ovis) en een stier (taurus), die bij de inwijding van nieuwe gebouwen of bij een rituele reiniging werden gebracht.

Blik op de Curia Iulia (rechts) vanuit de Basilica Aemilia (nr. 1 op het kaartje van Coarelli).

Nogmaals de Curia Iulia vanuit dezelfde basilica.



Blik op de Curia Iulia (links) vanaf de Area Centrale (nr. 15 op het kaartje van Coarelli).

Reconstructie van de buitenkant van de Curia Iulia door Lasha Tskhondia, CC BY-SA 3.0, koppeling.



Achille Pinelli - Sant’Adriano al Foro (1834) met aangebouwde panden.

De Sant’Adriano als kerk, vóór de onttrekking aan de eredienst.

De Sant’Adriano tijdens de sloop van alles wat aan een kerk deed denken en het weer in ere herstellen van het oude Romeinse senaatsgebouw.



Zo zag de Curia Iulia er in de Oudheid tijdens een vergadering van de senaat uit.

De Curia Iulia anno 2022; alleen op zater-, zon- en maandagen open voor het gewone publiek, op andere dagen van de week ook voor lezingen voor genodigden.

In de Curia Iulia vinden we o.a. twee enorme reliëfs van suovetaurilia-offers: dat waren offers, bestaande uit een varken (sus), een schaap (ovis) en een stier (taurus).


Op de zgn. Area Centrale vinden we onder andere een marmeren basis, gewijd aan Mars en de Stichter van de Eeuwige Stad (uit 312 n.C.), een basis van een overwinningszuil ter ere van Theodosius I, Arcadius en Honorius tegen de Visigotische koning Alarik in 403 (waarop de eigenlijke triomfator, Stilicho (* ± 359 , † 22 augustus 408, echter ontbreekt) en de zgn. Decennaliënbasis (een basis met vijf zuilen, gewijd aan het twintigjarig jubileum van Diocletianus en Maximianus als augusti en het tienjarig jubileum van Galerius en Constantius Chlorus als caesares; 305. Op de middelste zuil stond natuurlijk Jupiter). Ruiterstandbeelden op het Forum was geen lang en gelukkig leven beschoren: net als het dankzij Statius (* ± 40 , † 96) beroemder geworden ruiterstandbeeld van Domitianus zijn ook de ruiterstandbeelden van Constantijn I en zijn zoon Constantius II, die hier ooit hebben gestaan, geheel verdwenen (Nummer 7 op Coarelli’s kaartje).
De 13,6 meter hoge in Korinthische orde gebeeldhouwde Zuil van Phocas voor de rostra werd in 609 opgericht ter ere van de Byzantijnse keizer Phocas en is daarmee het jongste bouwwerk op het oude Forum Romanum; de zuil zelf was al eerder gebruikt als erezuil voor Diocletianus, wiens standbeeld op de top stond; waarschijnlijk is de zuil aan Phocas gewijd omdat deze het Pantheon aan paus Bonifatius IV had geschonken, zodat dit op 13 mei 609 als christelijke kerk ingewijd kon worden. Nu was deze Phocas helemaal niet zo’n beste keizer, maar hij werd wel gesteund door Bonifatius IV en diens drie voorgangers, Gregorius I, Sabinianus en Bonifatius III, enkel en alleen om de patriarch van Constantinopel (het hoofd van de Oosters-Orthodoxe Kerk), die een tegenstander was van Phocas, dwars te zitten; Phocas bedankte de paus dus middels deze geste. Op de oude zuil kwam een verguld standbeeld te staan van Phocas, maar dat werd waarschijnlijk alweer snel verwijderd. Ook de oude inscriptie op de zuil werd weggebeiteld om plaats te maken voor een nieuwe ter ere van Phocas. Naast deze zuil liggen de resten van nog zeven andere erezuilen.


Zijn van de Decennaliënbasis met een processie van senatoren.

Zijde van de Decennaliënbasis met twee gevleugelde Victoriae, die een schild vasthouden waarop de tekst Caesarum Decennalia Feliciter, die dus herinnert aan het tienjarig jubileum van de caesares Galerius en Constantinus Chlorus.


Nummer 8 op Coarelli’s kaartje is de Boog van Septimius Severus (en zijn zonen Geta en Caracalla). Boven de zijpoorten stonden de vier Perzische steden (Nisibis, Edessa, Seleucia en Ctesiphon) afgebeeld. Volgens munten heeft ooit een zesspan met daarin de keizer en zijn zonen Caracalla en Geta de top van de 20,88 meter hoge boog gesierd. Caracalla was al sinds 198 medekeizer; toen zijn broer Geta in 209 ook medekeizer werd, ontbrandde een strijd tussen hen beiden, die ertoe leidde dat Caracalla zijn broer liet vermoorden. Blijkens de inscriptie op de attica is de Boog ingewijd in 203:

IMP[eratori] • CAES[ari] • LVCIO • SEPTIMIO • M[arci] • FIL[io] • SEVERO • PIO • PERTINACI • AVG[usto] • PATRI PATRIAE • PARTHICO • ARABICO • ET • PARTHICO • ADIABENICO • PONTIFIC[i] • MAXIMO • TRIBUNIC[ia] • POTEST[ate] • XI • IMP[eratori] • XI • CO[n]S[uli] • III • PROCO[n]S[uli] • ET • IMP[eratori] • CAES[ari] • M[arco] • AVRELIO • L[ucii] • FIL[io] • ANTONINO • AVG[usto] • PIO • FELICI • TRIBUNIC[ia] • POTEST[ate] • VI • CO[n]S[uli] • PROCO[n]S[uli] • (P[atribus] • P[atriae] • OPTIMIS • FORTISSIMISQVE • PRINCIPIBUS) • OB • REM • PVBLICAM • RESTITVTAM • IMPERIVMQVE • POPVLI • ROMANI • PROPAGATVM • INSIGNIBVS • VIRTVTIBVS • EORVM • DOMI • FORISQVE • S[enatus] • P[opulus] • Q[ue] • R[omanus]

(Aan Imperator Caesar Lucius Septimius Severus, de zoon van Marcus, Pius, Pertinax, Augustus, Vader des Vaderlands, de Overwinnaar van de Parthen, de Arabieren en het Parthische Adiabene, de Pontifex Maximus, die voor de elfde maal de macht van een tribunus heeft, voor de elfde maal tot imperator is uitgeroepen, die voor de derde maal consul en proconsul is; en aan Imperator Caesar Marcus Aurelianus Antoninus, de zoon van Lucius, Augustus, Pius, Felix, die voor de zesde maal de macht van een tribunus heeft, consul, proconsul, (vaders des vaderlands; aan de beste en sterkste principes), voor de redding van de staat en de uitbreiding van het gezag van het Romeinse volk en voor hun buitengewone prestaties in het vaderland en in den vreemde; de senaat en het volk van Rome.)

Na de moord op Geta vaardigde Caracalla een damnatio memoriae uit; het zesspan werd weggehaald en de woorden die hierboven tussen ronde haakjes staan, werden van de boog gehaald. Dikke pech voor Caracalla, want dankzij restauratoren zijn ze anno 2024 nog steeds – zij het vaag – leesbaar!


De Zuil van Phocas staat als enige erezuil nog overeind, zij het zonder het vergulde beeld van de keizer op de top.

De inscriptie aan de Forumzijde van de Boog van Septimius Severus, waarbij duidelijk te zien is dat er iets is weggebeiteld: de naam van Geta.



De Boog van Septimius Severus aan de Capitoolzijde.

Op dit tondo uit de derde eeuw zien we Septimius Severus en zijn tweede vrouw, Julia Domna, met hun twee kinderen: ook hier is Geta (onder links) ten prooi gevallen aan de damnatio memoriae die door zijn heerszuchtige broer Caracalla was uitgesproken. Het tondo bevindt zich in het Altes Museum in Berlijn.



De Rostra Iulia (een spreekgestoelte, nummer 9), die in 29 v.C. werd ingewijd en een oudere versie verving, was 23,80 meter lang, hetgeen overeenkomt met precies 80 Romeinse voeten. Senaatsvergaderingen waren voor de gewone Romein natuurlijk niet toegankelijk, maar het volk wilde natuurlijk wel graag weten wat er in de senaat besproken en besloten was: daarom vertelde een of meer van de senatoren dat aan het op de Area Centrale verzamelde volk; ook de volkstribunen (magistraten die de belangen van de plebejers behartigden) hielden er hun toespraken. Het woord rostra betekent letterlijk scheepssnebben; de traditie om buitgemaakte scheepssnebben aan het spreekgestoelte op te hangen dateert uit 338 v.C.: de eerste scheepssnebben werden in de Slag bij Antium veroverd op de Latijnen en in triomf meergenomen naar Rome. Na de Slag bij Mylae tegen de Carthagers in 260 v.C. tijdens de Eerste Punische Oorlog werden er twee zuilen met scheepssnebben (columnae rostratae) naast de rostra geplaatst. Nou waren de Romeinen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Carthagers, helemaal niet zulke goede zeevaarders: het had maar weinig gescheeld of ze hadden die Eerste Punische Oorlog, die vooral een zee-oorlog was, verloren en daarom waren ze natuurlijk zo trots als apen dat ze erin waren geslaagd vijandelijke schepen tot zinken te brengen en de snebben eraf te zagen.
In de nasleep van de moord op Caesar sloten Octavianus, de latere keizer Augustus en Marcus Antonius een verbond om de moordenaars te grazen te nemen. Nou was de derde vrouw van Marcus Antonius, Fulvia (voluit: Fulvia Flacca Bambula, * ± , † 40 v.C.), eerder getrouwd geweest met o.a. Publius Clodius Pulcher (* ± 93 , † december 52 v.C.), voorvechter van de populares, agisator en bendeleider; Clodius’ zus Clodia genoot ook een twijfelachtige reputatie: haar hebben wij leren kennen als „Lesbia” uit de gedichten van Catullus (* ± 84 , † tussen 54 en 17 v.C.). Fulvia wist haar derde echtgenoot Marcus Antonius zo ver te krijgen dat deze op 7 december 43 de staatsman, filosoof en advocaat Cicero (* 106 , † 43 v.C.) liet vermoorden: haar haat tegen deze Cicero was ontstaan toen deze haar eerste echtgenoot Clodius veroordeeld had, maar die haat was zo buitenproportioneel dat men vermoedt dat zij ooit een blauwtje had gelopen bij de grote advocaat. Hoe dan ook: toen Cicero op de Via Appia was vermoord, sneed Herennius, de aanvoerder van Antonius’ knokploeg Cicero’s hoofd en handen af en bracht die naar Marcus Antonius en Fulvia. Die laatste rukte de tong uit Cicero’s mond, de tong die zoveel redevoeringen tegen haar ex-man had gesproken en ze stak haarpinnen in het dode hoofd. Toen dit „gezellige” vrouwtje eindelijk klaar was met haar duivelse amusement, werden hoofd en handen van Cicero aan de (oude) rostra gespijkerd als waarschuwing voor anderen.


Reconstructietekening van de oude rostra.

Het schilderij Фульвия с головой Цицерона (Fulvia met het hoofd van Cicero) uit 1898 van Pavel Svedomsky (* 1849 , † 1904).



De (nieuwe) rostra met vijgeboom, olijfboom en wijnstok ervoor.

De (nieuwe) rostra.



Een Carthaags rostrum (scheepssneb); deze snebben dienden niet alleen om het schip in evenwicht te houden, maar ook om vijandelijke schepen te kunnen rammen.

Reconstructietekening van de (nieuwe) rostra.

Computerreconstructie van de (nieuwe) rostra.


Tussen de rostra en de Boog van Septimius Severus bevond zich de Umbilicus Urbis (Navel van de Stad); direct achter de Umbilicus bevond zich het Volcanal, het oudste heiligdom van de stad, dat volgens de legende opgericht zou zijn door Titus Tatius, de koning van de Sabijnen, die we kennen van de Maagdenroof, kortom: uit de tijd van Romulus, de eerste koning van de Stad. Het Volcanal bestond uit een halfrond, half in de rots uitgehakt, half van tufstenen gebouwd heiligdom met een altaar ter ere van Vulcanus (die bij de Grieken Ἥφαιστος heette). Volgens Romeinse auteurs stond er ook een altaar ter ere van Saturnus (Grieks: Κρόνος) voor de Tempel van Saturnus; mogelijkerwijze is dat identiek aan dit Volcanal. Aan de andere zijde van de halfcirkel bevond zich het Milliarum Aureum, het startpunt van alle Romeinse wegen, die in totaal zo’n slordige 76.000 km lang waren; we kennen het gezegde „alle wegen leiden naar Rome” welnu: hier kwamen zij - symbolisch - tezamen. De gouden mijlpaal, zoals de naam in het Nederlands luidt, zelf is al lang spoorloos verdwenen, maar de basis ervan is nog steeds te zien. Heerlijk, om eventjes het gevoel te hebben dat je vlak voor het „middelpunt van de wereld” staat!


De Umbilicus Urbis Romae, zoals het bordje - heel vaag - te zien geeft. Het bordje is er aan het begin van de twintigste eeuw aan bevestigd door de archeologen van toen, die er meteen maar het woord Romae aan toe hebben gevoegd: „van de stad Rome” dus. Alsof er op de wereld andere steden bestaan dan Rome, tsss!

Het Volcanal.



Het schilderij Les Sabines uit 1799 van Jacques-Louis David (* 1748 , † 1825), dat in het Musée du Louvre in Parijs hangt. De Sabijnse vrouwen - inmiddels echtgenotes van de Romeinen - komen tussenbeide in de strijd tussen hun vaders en broers enerzijds en hun mannen en vaders van hun kinderen anderzijds; links onderaan staat Titus Tatius, rechts met het schild met het onsterfelijke wapen van de Eeuwige Stad, Romulus. In het midden staat Hersilia, dochter van Titus Tatius en vrouw van Romulus, om de beide kemphanen van elkaar te scheiden.


De Tempel van Saturnus (nummer 10) heeft zich waarschijnlijk ontwikkeld uit een eenvoudig altaar; de oudste versie van de tempel werd gebouwd in de eerste jaren van de Republiek, waarschijnlijk in 498; de tempel hangt nauw samen met de legende van een prehistorisch dorp op het Capitool, dat gesticht zou zijn door de god Saturnus. Herbouw vond plaats onder Lucius Munatius Plancus in 42 v.C., het jaar waarin deze consul was; restauratie was nodig na de brand onder keizer Carinus in 283. Vóór het hoge podium van de tempel zijn resten van het Aerarium (de Romeinse staatskas) gevonden. Ook de staatsarchieven, de insignia voor de Romeinse legioenen en de officiële schaal voor het wegen van metalen werden in deze tempel bewaard. Later werd het archief naar het Tabularium overgebracht. Aan het hoge podium van de tempel, gemaakt van beton dat met travertijn was bekleed, werden de wetsvoorstellen uitgehangen. Het podium zelf, de acht zuilen met Ionische kapitelen van grijs graniet, de architraaf en het fronton zijn grotendeels van gerecyclede materialen gemaakt. Op de architraaf staat de inscriptie:

SENATVS POPVLVSQVE ROMANVS
INCENDIO CONSVMPTVM RESTITVIT
(De senaat en het volk van Rome hebben het door brand verwoeste hersteld.)

Ja, ja, de Latijnse lessen met al hun sprankelende stijlmiddelen blijven ons tot letterlijk in het 💜 van de Eeuwige Stad achtervolgen: wie herkent in deze zin nou géén constructio ad sententiam? En dat is dan meteen een retorische vraag, dus twee stijlmiddelen voor de prijs van één!


De basis van het Milliarum Aureum.

De Tempel van Saturnus.


De Porticus Deorum Consentium (nummer 11) is één van de laatste niet-christelijke monumenten in Rome en werd blijkens een inscriptie gerestaureerd door een zekere Vettius Agorius Praetextatus, prefect van Rome in 367. Het gebouw, dat pas in 1834 werd ontdekt, wordt beschreven door Varro (voluit: Marcus Terentius Varro, * 116 , † 27 v.C.): hierin werden de twaalf belangrijkste goden en godinnen uit de Romeinse mythologie vereerd; samen werden ze goden wel de Dei Consentes („Godenraad”) genoemd. Er behoorden zes mannelijke en zes vrouwelijke goden toe, te weten Jupiter, Juno, Neptunus, Minerva, Apollo, Diana, Mars, Venus, Vulcanus, Vesta, Mercurius en Ceres en daarom heet het bouwwerk ook wel de Porticus van de Twaalf Goden; volgens Varro stonden er gouden beelden van de twaalf genoemde goden. De huidige bouw stamt uit de tweede helft van de eerste eeuw n.C. en is misschien de vervanger van een eerder gebouw, dat bij de grote brand van Rome in 64 n.C. verloren ging; in 367 de Porticus, zoals gezegd, nog eens gerestaureerd, als laatste grote heidense bouwwerk in een toen al grotendeels christelijk Rome. Achter de zuilenrij bevinden zich acht kamers, gebouwd van baksteen, elk 4 meter hoog en 3,70 meter diep; daarvoor staan de Korinthische zuilen van de porticus zelf, uitgevoerd in wit marmer. Vier van de zuilen plus de architraaf zijn origineel, de rest is er in de negentiende eeuw bijgebouwd. In de zuilenrij bevindt zich een knik, die noodzakelijk was vanwege de op deze locatie beschikbare ruimte. Varro vertelt helaas niet hoe en waar de gouden godenbeelden stonden: in paren tussen deze zuilen of in de kamers achter de zuilen? Maar voor hetzelfde geld stonden ze in de hof voor de zuilen. Vandaag de dag kunnen we de Porticus Deorum Consentium het beste bekijken vanaf de Clivus Capitolinus, in de Oudheid enige met karren begaanbare weg naar het Capitool.


De kamers en de zuilengalerij van de Porticus van de Dei Consentes.

De Porticus van de Dei Consentes; helaas is een of andere schavuit mij vóór geweest en heeft dat vermaledijde dozijn gouden godenbeelden gestolen.



Vanaf de Clivus Capitolinus heb je een prachtig uitzicht over het Forum Romanum: v.l.n.r. de Tempel van Saturnus, tussen de zuilen waarvan we de Boog van Septimius Severus en de Curia kunnen ontwaren, de (ingepakte) Zuil van Phocas op de Area Centrale, de Tempel van Antoninus en Faustina, de Basilica Aemilia en de Basilica Iulia, de Tempel van Castor en Pollux en helemaal in de rechter bovenhoek een hoekje van de Palatijn.


De functie van de Tempel van Vespasianus en Titus (nummer 12) kennen we alleen uit een bericht van de 8e eeuwse „Anonymus van Einsiedeln”, die nog een inscriptie op de tempel aantrof. De bovenste regel beschreef de wijding aan Vespasianus, maar Titus werd helemaal niet genoemd; op de onderste regel werd gewag gemaakt van restauraties door Septimius Severus en Caracalla aan het begin van de derde eeuw:

DIVO • VESPASIANO • AVGVSTO • S[enatus] • P[opulus] • Q[ue] • R[omanus]
IMP[eratores] • CAESS[ares] • SEVERVS • ET • ANTONINVS • PII • FELIC[es] • AVGG[usti] • RESTITVUER[unt]
(De senaat en het volk van Rome aan de vergoddelijkte Vespasianus Augustus/
De keizers Septimius Severus en Caracalla hebben dit gerestaureerd.
)

De tempel werd gebouwd in opdracht van Titus ter ere van zijn overleden en vergoddelijkte vader Vespasianus; Titus regeerde zelf echter maar twee jaar en na zijn dood in 81 werd het heiligdom voltooid door zijn broer Domitianus, die het vervolgens ook wijdde aan Titus. De tempel was de eerste belangrijke toevoeging aan het Forum Romanum sinds de tijd van keizer Augustus. Het ging om een tempel van 33 meter lang en 22 meter breed in de Korintische bouwworde. De muren van de tempel waren bekleed met verschillende soorten marmer uit de oostelijke provincies van het rijk. Omdat de tempel vrijwel direct tegen de voet van de Capitolijn aan stond, was de beschikbare ruimte beperkt: de cella had daarom een meer vierkante dan rechthoekige vorm, maar de tempel heeft niet zo’n afwijkende T-vorm gekregen als de Tempel van Concordia die er direct naast stond. Aan het eind van de Middeleeuwen raakte de tempel ernstig beschadigd: paus Nicolaas V liet hem zelfs deels ombouwen tot een fort en in de renaissance werd veel van het overgebleven marmer en travertijn verwijderd om te worden hergebruikt bij de bouw van nieuwe kerken en paleizen. Heden ten dage zijn alleen de fundering en drie zuilen te zien, benevens een stukje architraaf en fries.

De Aedes Concordiae of Tempel van Concordia (nummer 13) valt vooral op door zijn wel heel bijzondere constructie: de breedte van de cella (45 meter) is groter dan de lengte (24 meter)! De tempel, die door Marcus Furius Camillus (* ± 446 , † 365 v.C.) in 367 is begonnen ter ere van het einde van de strijd tussen patriciërs en plebejers, zo wil het althans de legende. Met zekerheid weten we alleen dat de aedilis (een soort burgemeester van Rome) Gnaeus Flavius in 304 v.C. op deze plek een bronzen schrijn voor Concordia - de godin van de eendracht - oprichtte, de zogenaamde Aedicula Concordiae. In 121 v.C. brak er een grote volksopstand uit onder leiding van Gaius Sempronius Gracchus (* 154 , † 121), die opkwam voor de rechten van het gewone volk. Lucius Opimius was de consul van dat jaar en kreeg van de senaat de opdracht een einde te maken aan de onrust. Dit deed Opimius voortvarend, want hij sloeg de opstand bloedig neer; toen de orde in de stad was hersteld, liet de Tempel van de Eendracht aan de voet van het Capitool (her)bouwen. Dat Opimius op deze manier de overwinning van de aristocraten op het plebs vierde , zette kwaad bloed bij de bevolking. De cella van deze tempel was groter dan de ruikmte in de oude Curia Hostilia en werd daarom regelmatig gebruikt voor grote bijeenkomsten van de senaat, met name wanneer er werd vergaderd over situaties van onrust onder het volk. Dit is de plaats waar Cicero (* 106 , † 43 v.C.) zijn vier Catilinarische redevoeringen uitsprak. De tempel van Opimius, in Korinthische stijl gebouwd, werd in 9 v.C. door brand verwoest, mogelijk na een blikseminslag. De tempel werd door Tiberius herbouwd en veranderd in een soort museum.
Achter deze tempel ligt het staatsarchief (Tabularium), dat in 78 v.C. werd ingewijd door Q. Lutatius Catulus (consul in dat jaar), nadat een brand eerdere gebouwen had vernietigd. Het gebouw is 73,6 meter lang en is gebouwd in regelmatige rijen van tufstenen blokken en vormt tegenwoordig het fundament van het Palazzo Senatorio op het Capitool.


De Tempel van Vespasianus en Titus.

De Tempel van Concordia.


Het Tullianum (ook wel Tulliaanse kerker genoemd; nummer 14) ligt onder het zestiende-eeuwse Chiesetta San Giuseppe dei Falegnami en werd volgens sommige antieke schrijvers oorspronkelijk aangelegd door de zesde koning van Rome, Servius Tullius, maar de huidige versie ervan stamt uit de 1e eeuw n.C. Livius weet echter te melden dat koning Ancus Martius de bouwheer was; de naam Tullianus zou dan verwijsen naar een bron („tullius&#!48;) die hier in de vroege oudheid ontsprong, maar later drooggevallen is. De Mamertijnse gevangenis (of Mamertinum, zoals de gevangenis tegenwoordig wordt genoemd) was de staatsgevangenis van Rome; zij bevond zich op het Forum, aan de voet van het Capitool, tussen de tussen de Tempel van Concordia en de Curia Julia; oorspronkelijk was de gevangenis een stuk groter dan het bewaard gebleven gedeelte, maar het bewaard gebleven deel, bestaande uit twee boven elkaar gelegen cellen, geeft een aardige indruk van het mistroostige karakter van deze lugubere gevangenis: de Carcer (boven) en het Tullianum (onder). De twee ruimtes staan met elkaar in verbinding door een gat in het plafond, maar ten behoeve van de toeristen is er tegenwoordig ook een trap. De meeste gevangenen werden korte tijd vastgehouden, maar er waren ook ter dood veroordeelden die hier geïnterneerd en geëxecuteerd werden; dat laatste gebeurde vaak door verwurging en slechts in uitzonderingsgevallen werden de gevangenen doodgehongerd. De bekendste slachtoffers die hier vast hebben gezeten en er zelfs zijn overleden, zijn de Numidische koning Jugurtha (* 160 , † 104) en vooral de Gallische koning Vercingetorix (* ± 82 , † 46 v.C.). Vercingetorix verbleef maar liefst zes jaar in het Tullianum en kreeg alleen schaars eten en wat water om zich in leven te houden; toen hij ten langen leste aan de wurgpaal gedood werd - met het Romeinse tribunaal, de adel en het publiek als enthousiaste toeschouwers - waren zijn haren, zijn snor en zijn baard zo gegroeid dat hij een grondig geknipt en vooral gewassen moest worden, want door de zeer slechte hygiëne was hij onherkenbaar geworden en stonk hij een uur in de wind. Nadat de gevangenen overleden waren, werden hun lijken van de naastgelegen Gemonische trappen naar beneden gegooid en vervolgens in de Tiber gedumpt. De gevangenis is zeker tot in de vierde eeuw n.C. in gebruik gebleven. In de middeleeuwen ontstond de legenda dat ook de apostelen Petrus en Paulus in de Carcer gevangen hadden gezeten, maar daarvan ontbreekt elk bewijs. De legende vertelt verder, dat Petrus zijn bewakers doopte met het water uit een bron die hij liet ontspringen; aan het begin van de trap naar beneden is een vlak stukje muur te zien met een kleine deuk: hier zou Petrus zijn hoofd gestoten hebben. In het Tullianum is een klein altaar voor Petrus gebouwd, waarop het omgedraaide kruis van Petrus staat afgebeeld; ernaast staat de paal waar Petrus aan zou zijn vastgebonden; ook is er een kapel ingericht ter nagedachtenis aan die eerste paus.
De naam Mamertijns komt overigens waarschijnlijk van het Latijnse Mamertinus, „van Mamers”, een oude naam voor de oorlogsgod Mars, maar de link met de beruchte gevangenis is nogal onduidelijk: de naam dateert uit de middeleeuwen en verwijst mogelijk naar een nabij gelegen Altaar van Mars.
De gevangenis ligt op de helling tussen het Forum en het Capitool; de ingang ervan ligt tegenwoordig buiten het terrein van het Forum, dus tijdens deze Romereis zullen we het Tullianum niet bezoeken.


De huidige ingang van de gevangenis onder het Chiesetta San Giuseppe dei Falegnami („Kerkje Sint-Jozef van de Timmerlui”), dat gebouwd werd tussen 1597 en 1663.

Kapelletje in de voormalige gevangenis, gewijd aan Petrus en Paulus.



Op 22 september 52 v.C. gooide Vercingetorix als teken van overgave zijn wapens aan Caesars voeten; in de versie van René Goscinny (* 1926 , † 1977) en Albert Uderzo (* 1927 , † 2020) op Caesars voeten.

Plaquette in het Keltisch om Vercingetorix te herdenken.



Altaar ter nagedachtenis aan Petrus en Paulus.

De paal waaraan Petrus vastgebonden zou zijn geweest.



Hè, de bezichtiging van de gevangenis duurde niet lang, maar we zijn toch maar wat blij dat we weer buiten staan! Op de plek van de huidige trap van het Capitool naar het Forum bevonden zich in de oudheid de Gemonische trappen, waar de lijken van de overleden gevangenen naar beneden werden gegooid om verder naar de Tiber te worden vervoerd.

Terug op de Area Centrale: links zien we de Curia Iulia, in het midden het open plein met wat stukken en stukjes van erezuilen, de Basilia Aemilia, daarachter het Forum van Nerva en het Forum van Vespasianus en helemaal rechts de Tempel van Antoninus en Faustina.


Terug naar de Area Centrale (nummer 15): de oorspronkelijke vloer van het Forum stamt uit de Etruskische tijd, maar de huidige vloer is aangelegd door de praetor inter cives et peregrinos Lucius Naevius Surdinus in 12 v.C.. Vlak voor de Rostra vinden we een ongeplaveid gedeelte met een vijgenboom, een olijfboom en een wijnstok, als symbolen van de Romeinse landbouw. Deze drie bomen kennen we uit de klassieke schrijvers; de huidige bomen zijn uiteraard een nieuwe aanplant. De trapeziumvormige verdieping met twee altaren ten oosten van het ongeplaveide stuk is het Lacus Curtius, waarin in de Augusteïsche tijd muntjes werden gegooid door bezoekers aan de Stad, zoals wij dat hedentendage in de Fontana di Trevi doen.
We laten Livius weer eens even aan het woord; deze geschiedschrijver denkt te weten hoe dat Lacus Curtius is ontstaan (Ab Urbe Condita, VII.6.1-6):

In hetzelfde jaar (362 v.C.) zakte, naar men zegt, ten gevolge van een aardbeving of een andere natuurkracht ongeveer in het midden van het Forum de grond tot een onpeilbare diepte weg, waardoor een reusachtige kloof ontstond. Iedereen droeg aarde aan, maar men zag geen kans die bodemloze afgrond te vullen. Ten slotte gingen ze zich op aanwijzing van de goden afvragen wat de grootste kracht van het Romeinse volk uitmaakte; want, zo verkondigden de zieners, dát moest daar geofferd worden, als ze wilden dat het Romeinse Rijk eeuwig zou blijven voortbestaan. Volgens het verhaal wees Marcus Curtius, een voortreffelijke jonge krijgsman, hen terecht: hoe konden ze eraan twijfelen of er iets goeds bestond dat karakteristieker was voor de Romeinen dan wapens en moed? Tijdens de stilte die op deze woorden viel, sloeg hij de ogen op naar de tempels van de onsterfelijke goden, die boven het Forum uitrijzen, en naar het Capitool. Hij hief de handen ten hemel, strekte ze toen uit naar de gapende kloof in de aarde en naar de schimmen van de onderwereld, en wijdde zich ten dode. Daarna besteeg hij in volle wapenrusting zijn paard, dat zo schitterend mogelijk was opgetuigd, en wierp zich in de afgrond. Een menigte van mannen en vrouwen gooide wijgeschenken en vruchten op hem neer. Men zegt dat het Curtische Meer naar hém is genoemd, en niet naar Mettius Curtius, die soldaat van Titus Tatius uit vroeger tijden.



Wat Livius hier bedoelt met „... of een andere natuurkracht” is waarschijnlijk een sinkhole geweest; in provincies als Limburg en Groningen weten ze daar alles van!

Omdat keizer Domitianus een damnatio memoriae trof, is het acht meter hoge ruiterstandbeeld, dat te zijner ere was opgericht, al snel na zijn dood verdwenen. Het standbeeld was in 91 n.C. opgericht op het forum ter ere van Domitianus’ campagne in Germanië: hij had in de jaren 80 oorlog gevoerd tegen de Chatti waarbij het Romeinse grondgebied in Germanië verder werd uitgebreid. Daarna had Domitianus tussen 85 en 90 de Romeinse provincies Germania Inferior en Germania Superior gesticht. De Romeinse dichter Publius Papinius Statius (* ± 40 , † 96) schreef een gedicht, „Ecus maximus Domitiani Imp.” (opgenomen in de „Silvae” I.1.1-107, een bundel gelegenheidsgedichten), dat in tegenstelling tot het stanbeeld wél bewaard is gebleven en waarin hij het standbeeld looft en beschrijft, zodat in elk geval bekend is hoe het er ongeveer uit gezien heeft. Het beeld, dat een lopend paard voorstelde, was gericht naar het oosten; uiteraard zat Domitianus op zijn rug, gekleed in zijn paludamentum (generaalsmantel). Hij hield zijn rechterhand gestrekt en bracht daarmee een vredesgroet; hetzelfde gebaar was in de jaren 1933-1945 allesbehalve een vredesgroet. Links aan zijn zijde stond Minerva die de aegis (een schild van geitenleer met een Gorgonenkopje in het midden) omhoog hield.


Marcus Curtius, de dappere Romein; tevens iemand die de diepere grond van de profetieën kon doorzien.

Het Lacus Curtius bevat al eeuwen geen water meer - en ook geen muntjes.



Op de plaats van de huidige Basilica Iulia (nummer 16) stond vanaf 170 v.C. de Basilica Sempronia (aangelegd door Tiberius Sempronius Gracchus, * ± 220 , † ± 150; consul in 177 en 163 en vader van de bekende broertjes Tiberius en Gaius). Toen deze laatste werd vervangen door de veel grotere Basilica Iulia (101 x 49 meter), moest het huis van Sempronius’ schoonvader Scipio Africanus (* 236 , † 183), de overwinnaar in de Tweede Punische Oorlog, vernietigd worden (aldus Livius). De bouw van de Iulia is waarschijnlijk al in 54 begonnen (door Lucius Aemilius Paulus (consul in 50 v.C.), in opdracht van Julius Caesar * 100 , † 44), tegelijk met de restauratie van de Basilica Aemilia en de bouw van het Forum Iulium, maar ze werd voltooid door Augustus. Een herbouw, noodzakelijk geworden door een brand in 12 v.C., was gewijd aan Gaius en Lucius, zonen van Augustus, maar de „oude” naam, Basilica Iulia, bleef gehandhaafd.
Het centrale schip, dat 82 bij 20 meter mat, werd aan weerszijden van twee smallere zijbeuken voorzien; aan de Forumzijde stonden in nissen beelden van de allergrootste kunstenaars (zoals Praxiteles en Polykleitos). In de treden van de trappen zijn ingekraste resten van dobbel- en dominospelen gevonden waar Romeinse burgers of kinderen zich tijdens warme dagen in de schaduw van het verkoelende dak van de basilica mee vermaakten. Ondanks alle herstelwerkzaamheden, zoals de genoemde door Augustus in 12 v.C. en eentje tijdens de heerschappij van Domitianus - eveneens naar aanleiding van een brand -, heeft de Basilica nooit meer een andere naam gekregen. In 410 werd de Basilica verwoest door de plunderende troepen van Alarik, de koning der Visigoten, en nooit meer opgebouwd. Huizen- en paleizenbouwers uit de Middeleeuwen en de Renaissance zullen dankbaar gebruik hebben gemaakt van het gratis rondliggende materiaal.


Na de verwoesting door Alarik I was er al niet veel meer over van de Basilica Iulia.

Nog niet eens zo gek lang geleden mocht men in de Basilica zelf rondlopen en zelfs op de trappen zitten; door het hekje en de altijd aanwezige suppoosten is dat nu helaas niet meer mogelijk.



Voor wij dit deel van het Forum verlaten, kijken we nog even om; een beroemde reconstructietekening van het Forum dateert uit 1893; de opgravingen gaan nog steeds door, dus hier en daar zullen enkele details aangepast moeten worden, in vergelijking met 1893, maar over het algemeen is de tekening nog steeds heel bruikbaar om ons een beeld te vormen van de grandeur van dit plein. Van links naar rechts zien we o.a. de Basilica Iulia, de Tempel van Saturnus, de Tempel van Vespasianus en Titus, de Tempel van Concordia, het Milliarum Aureum en de Boog van Septimius Severus. Daarvoor de Area Centrale, enkele erezuilen en de rostra. Op de achtergrond zien we v.l.n.r. de Tempel van Iupeter op het Capitool en het Tabularium. Wie geniet van dit soort reconstructies kan in Rome voor een paar euro een boekje kopen met foto’s van de huidige toestand van allem ogelijke monumenten met plastic bladzijden met reconstructietekeningen die je over elk afgebeeld monument heen kunt leggen zodat je te zien krijgt hoe het er in de Romeinse tijd uit heeft gezien.


Toen de laatste koning van Rome, Tarquinius Superbus, door Brutus op de vlucht was gejaagd, zocht hij zijn heil bij de Latijnen. In het jaar 499 v.C. vielen Tarquinius Superbus en zijn Latijnen Rome aan; in de daaropvolgende oorlog, toen de Romeinen aan de verliezende hand waren, zo vertelt ons de legende, verschenen er tijdens de Slag bij het Meer van Regillus in 496 twee mysterieuze ruiters, die de Romeinen hielpen, waarna dezen de strijd wonnen. De twee ruiters lieten hun paarden na de strijd drinken in de zogeheten Bron van Iuturna op het Forum Romanum, verkondigden aan de bevolking dat de Romeinen de slag gewonnen hadden en verdwenen vervolgens in de lucht. De dictator Aulus Postumius Albus Regillensis bouwde vervolgens een tempel ter ere van deze twee ruiters, die - naar de Romeinen stellig meenden - de Dioscuren (Castor en Pollux) waren. Deze Tempel van Castor en Pollux (nummer) , ook wel Tempel van de Dioscuren genaamd, was een van de oudste tempels in Rome; ze werd in 484 v.C. plechtig ingewijd door consul Aulus Postumius Albus Regillensis, de zoon van de gelijknamige dictator. De verering van de Dioscuren (letterlijk: „zonen van Zeus”) in Rome ontstond door de contacten met de Grieken in Magna Graecia (d.i. Zuid-Italië). Rond het jaar 100 v.C. werd er op het Marsveld zelfs een tweede tempel voor de Dioscuren gebouwd; de grote stenen beelden van Castor en Pollux die - met de eierdoppen op hun hoofd - nu de toegang tot het Capitool sieren, komen waarschijnlijk uit deze laatste tempel. Restanten van de oorspronkelijke tempel uit de vijfde eeuw op het Forum zijn bij opgravingen gevonden: de oudste versie van de tempel had die cellae en stond op een hoog stenen podium. Een van de opvallendste verschillen tussen Griekse tempels enerzijds en Etruskische en Romeinse tempels anderzijds, is dat Etruskische en Romeinse tempels altijd op een hoog podium stonden, Griekse nooit. Het verschil zal grotendeels zijn oorsprong vinden in de moerassige grond in de lager gelegen delen van Rome. De tempel was versierd met decoraties van terracotta. De oorspronkelijke tempel werd in 117 v.C., na zijn overwinning op de Dalmatiërs (de mensen, niet de honden ) volledig herbouwd en vergroot door Lucius Caecilius Metellus Dalmaticus (* ± 164 , † 98; consul in 119, pontifex maximus van 115 tot 98); in 73 v.C. volgde een nieuwe restauratie door Gaius Verres (een Romeinse landvoogd op Sicilië, die door Cicero werd aangeklaagd wegens wanbeheer en tirannie; Cicero’s redevoering is bewaard gebleven onder de titel „In Verrem”). Bij een brand die in 12 v.C. veel gebouwen op het Forum verwoestte, ging ook deze tempel grotendeels verloren. Alleen het podium bleef behouren; hierop bouwde Tiberius, de latere keizer, een nieuwe tempel die in 6 v.C. werd ingewijd. Deze tempel was een peripteros (een tempel waarbij de cella geheel omgeven is door één rij vrijstaande zuilen, in dit geval van de Korinthische orde). Aan de voorzijde bevonden zich acht zuilen en aan de lange zijde elf. Het bijna zeven meter (!) hoge podium mat 32 bij 50 meter, de tempel zelf iets minder dan 20 bij 49½. De cella was versierd met mozaïeken. In de vierde eeuw n.C. werd een grote muur naast de toen waarschijnlijk al in slechte staat verkerende tempel. De drie 12½ meter hoge, witmarmeren zuilen plus het stukje achitraaf die we nu zien, zijn afkomstig van deze laatste versie van de tempel. Tijdens de Romeinse Republiek (509 - 27 v.C.) diende de tempel ook af en toe als vergaderzaal voor de Senaat; het hoge podium - waarop in les 8 van SPQR de moeder met haar verwende kinderen Aulus en Marcia zit om de triomftocht te bekijken - fungeerde vanaf het midden van de tweede eeuw v.C. ook als „speakers’ corner” voor publieke sprekers; in de Keizertijd (27 v.C. - 476 n.C.) was in deze tempel ook het kantoor voor gewichten en meeteenheden gevestigd; daarnaast was het een opslagruimte voor de staatsbank (eerder vervulde de Tempel van Saturnus deze functies). Een enkele keer ten slotte werd de tempel ook wel gebruikt als rechtbank.

De al eerder genoemde Bron van Iuturna (nummer 18; Juturna was een nimf) was de plaats, waar het water van de Tiber bij overstromingen het Forum bereikte. Uit deze bron betrokken de Romeinen hun water. In deze bron zouden Castor en Pollux hun paarden hebben laten drinken in 496.
De fontein zelf ziet eruit als een bijna vierkant bassin, bedekt met een marmeren laag, met een vierkant platform in het midden waar de beelden van de Dioscuren stonden; de bron zelf is al oud, maar de oudste delen van de huidige fontein komen uit het jaar 164 v.C., aangelegd onder leiding van Lucius Aemilius Paullus Macedonicus (* 229 , † 160; consul in 182 en 168; zoon van consul Lucius Aemilius Paullus, die op 2 augustus 216 in de Slag bij Cannae gesneuveld was), die ook zorg droeg voor de standbeelden van de Dioscuren zelf; dezen zijn nu te bewonderen in het Museum van het Forum Romanum, net als het origineel van het altaar. De ronde, marmeren bron voor het bassin stamt uit de tijd van Augustus; waarschijnlijk is deze ook gerestaureerd na de brand van 14 v.C. Het kleine altaar voor de marmeren bron is daar neergezet in de tijd van Septimius Severus. Achter de fontein staat een kleine aedicula (een tempeltje), geflankeerd door twee kolommen en eveneens gewijd aan Iuturna. Voor de aedicula is ook een marmeren bassin met een inscriptie met de naam van Marcus Barbatius Pollio, een aedilis curulis (een soort burgemeester, verwantwoordelijk voor het onderhoud van openbare gebouwen en het organiseren van grote publieke feesten en circusspelen) die aan het eind van de eerste eeuw v.C. leefde.


De Tempel van Castor en Pollux.

De Bron van Iuturna.



Castor en Pollux die samen met hun paarden ooit op de Bron van Iuturna stonden en nu in het Museum van het Forum Romanum staan.

De aedicula van de Bron van Iuturna.


Onder nummer 19 zien we op het kaartje de overgang van het Forum naar de Palatijn. Waar aanvankelijk de Horrea Augustana (graanschuren) hadden gestaan, bouwde Domitianus later een deel van zijn paleis.

Na de moord op Caesar op 15 maart 44 v.C. werd diens lijk op het Forum verbrand. Uit de immer betrouwbare ooggetuige-verslagen blijkt, dat er tijdens de crematieplechtigheid een adelaar van Caesars brandstapel opsteeg: iedereen die erbij was, zwoer op alles wat hem of haar dierbaar was, dat hij of zij dat met eigen ogen heeft gezien! Wie zijn wij dan om daaraan te twijfelen, hè? De adelaar was het symbool van Jupiter, dus dit was hèt teken bij uitstek dat Caesar onder de goden was opgenomen. Onmiddellijk na de crematie werd hier, vlak voor de Regia (dit is de zetel van Caesar als dictator), een marmeren zuil opgericht met de inscriptie Parenti Patriae („Voor de Vader des Vaderlands”). Na de officiële vergoddelijking van Caesar werd rondom het altaar, waarop hij was verbrand, een halve cirkel en een tempel, de Tempel van Divus Iulius (nummer 20) opgetrokken; de inwijding van de tempel, waar we nu alleen nog maar een in opus caementicium uitgevoerd podium zien, vond plaats op 18 augustus 29 v.C.


Een deel van het paleis van Domitianus, op de plek waar ooit de Horrea Augustana stonden, grote graanpakhuizen, die ten tijde van Augustus de voedselvoorziening van de Romeinen veilig moesten stellen; ten tijde van Domitianus was niets of niemand meer veilig, maar dat is een ander verhaal.

William Holmes Sullivan (* 1836 , † 1908) schilderde diverse scènes uit de „Tragedy of Julius Caesar” van William Shakespeare (* 1564 , † 1616). We zien hier hoe Marcus Antonius (* 83 , † 30 v.C.) zijn vlammende toespraak, waarin hij opriep tot wraak op de moordenaars, hield bij de crematie van Julius Caesar op het Forum; om zijn oratio des te meer kracht bij te zetten, hield hij daarbij de bebloede mantel, die Caesar tijdens de moord had gedragen, omhoog.



Op de plek waar Caesars lijk werd gecremeerd, werd later een tempel gebouwd, de Tempel voor de Vergoddelijkte Julius. Een reconstructie door Lasha Tskhondia, CC BY-SA 3.0, koppeling.

Ook tegenwoordig heeft de grote staatsman van weleer nog talloze bewonderaars, die bloemen en muntjes op de plek van de voormalige brandstapel leggen.



Een ideale plek voor groepsfoto’s, nietwaar?

Elk jaar op 15 maart, de sterfdatum van Julius Caesar, verzorgt de Gruppo Storico Romano op het Largo Argentina - de plek van de moord - en hier, vóór de Tempel van de Vergoddelijkte Julius de „Tragedy of Julius Caesar” van Shakespeare na.


Van de Boog van Augustus (nummer 21) is niet bijsterbaarlijk veel meer over. We weten dat hier, tussen de zuidzijde van de Tempel van de Vergoddelijkte Julius en de Tempel van Castor en Pollux, eerder een Boog van Crassus (ter gelegenheid van diens onderwerping van Mesopotamië in 54 v.C.) heeft gestaan. Marcus Licinius Crassus Dives (* 114 of 115 , † 8 of 9 juni 53 v.C.; consul in 70 en 55) was een belangrijk Romeins politicus die rijk was geworden door slavenhandel, zilvermijnen en vastgoed; hij vormde samen met Pompeius (* 106 , † 48 v.C.) en Caesar (* 100 , † 44 v.C.) het Eerste Driemanschap (van 59 tot 53).
We krijgen dankzij de vernieling van de boog andermaal een goed inzicht in de structuur van zo’n triomfboog: een kern van beton werd bekleed met bakstenen en vervolgens met marmeren platen, met een inscriptie en uiteraard veel afbeeldingen voor het grote aantal analfabeten onder de bevolking. Deze boog werd opgericht ter ere van Augustus’ overwinning in de Slag bij Actium op 2 september 31 v.C. en ingewijd in 29 v.C. Deze boog was niet helemaal legitiem, want een Romeins generaal kon volgens de wetten van de Republiek (509 - 27 v.C.) natuurlijk geen triomftocht en -boog verdienen na een overwinning in een burgeroorlog; Augustus toverde echter het (waarschijnlijk vervalste) testament van Marcus Antonius uit de hoge hoed en daarin stond o.a. dat Antonius van plan was geweest om Romeins grondgebied aan zijn vijfde vrouw Cleopatra (* 69 , † 30 v.C.) cadeau te doen en dat feit maakte hem tot een hoogverrader; zijn overlopen naar Egypte maakte hem bovendien tot een buitenlands staatshoofd, zodat Augustus’ strijd tegen hem niet meer als burgeroorlog werd beschouwd. Aan de hand van een afbeelding op een antieke munt en de fundamenten kunnen we ons een voorstelling van de boog maken: de boog had drie doorgangen, waarvan de middelste gewelfd was, de kleinere doorgangen aan weerszijden daarvan hadden rechte plafonds die bekroond werd door twee driehoekige frontons; op de middelste boog stond een vierspan, op de twee andere een beeld van Victoria, de godin van de overwinnning. Dit moet de eerste triomfboog in Rome met drie doorgangen zijn geweest en heeft ruim twee eeuwen later als voorbeeld gediend voor de Boog van Septimius Severus.
In 19 v.C. liet Augustus nóg een triomfboog oprichten, aan de noordzijde van de Tempel van de Vergoddelijkte Julius, ter ere van het terugveroveren van de Romeinse legerstandaards op de Parthen door Augustus’s stiefzoon Tiberius, die Crassus eerder kwijt was geraakt. Veroveren is hier een groot woord, want de teruggave geschiedde vooral via diplomatieke wegen, maar Augustus buitte deze gebeurtenis schaamteloos uit voor proganada-doeleinden. Van deze boog is helemaal niets teruggevonden, maar ook nu weer kunnen wij ons aan de hand van munten en beschrijvingen een beeld ervan maken. Deze boog had drie ronde doorgangen, maar leek voor de rest sterk op de eerste boog, aan de andere kant van de tempel; alleen zijn de Victoriae nu vervangen door mannen met broeken (Parthen) - niet ongelijk aan de afbeeldingen op de Augustus van Primaporta die we in de Vaticaanse Musea zullen zien - die Romeinse insignia omhoog houden naar de man op de vierspan boven de middelste boog.

Restanten van de Boog van Augustus.

De bakstenen die in de Oudheid nog verscholen gingen onder de marmeren bekleding van de boog.


De Regia (nummer 22) is een onregelmatig gevormd gebouw. De eerste versie werd gebouwd door koning Numa Pompilius als koningszetel. Na een brand in de zesde eeuw werd de Regia vervangen door een jonger gebouw; en al was er dan vanaf 509 geen koning meer in Rome, het gebouw was te mooi en te modern om ongebruikt te laten, dus men huisvestte er in de eerste jaren van de Republiek de rex sacrorum in; later werd het getransformeerd in een Mars-heiligdom. De vorm en de plattegrond, beide Etruskisch, zijn steeds ongewijzigd gebleven. Nog later werd het de zetel van Caesar, die in het jaar 63 een blauwe maandag pontifex maximus was geweest, als dictator.
Tussen de Regia en het Huis van de Vestaalse Maagden vinden we de Fornix Fabianus, een van de oudste triomfbogen in Rome, opgericht ter ere van Quintus Fabius Maximus, die de Allobrogen (een stam in het zuiden van Gallia Transalpina) in 121 v.C., het jaar waarin hij consul was, had verslagen.


De Regia vanuit het zuiden, met de Tempel van Antoninus en Faustina (nr. 24) op de achtergrond.

De Regia, gezien vanuit het westen, met links de Tempel van Antoninus en Faustina en op de achtergrond de zogenaamde Tempel van Romulus (nr. 26).



De restanten van de Fornix Fabianus met het Atrium Vesta erachter.

De restanten van de Tempel van Vesta, gezien vanaf de Palatijn.


De Tempel van Vesta en het Atrium Vestae (nummer 23) dateren beide uit de koningstijd. Het huidige Atrium Vestae, dat de woonstede van de zes Vestaalse Maagden was, dateert uit ongeveer 191 n.C. en is gebouwd door Julia Domna, zelf een ex-Vestaalse en de vrouw van keizer Septimius Severus; zowel de tempel als het huis van de Vestaalse Maagden werd gesloten in 391, toen keizer Theodosius I het college van Vestaalse Maagden liet ontbinden; de laatste Virgo Vestalis maxima was een zekere Coelia Concordia, die in 394 uit haar ambt trad en zich tot het christendom bekeerde. Toen de Romeinen nog niet christelijk waren, was het de taak van de Vestaalse Maagden om het vuur in de Tempel van Vesta eeuwig brandend te houden. Bij de dood of het uittreden van een Vestalin werd door de pontifex maximus een opvolgster aangesteld; er werden aanvankelijk ongeveer twintig kandidates geslecteerd, maar later was het gebruikelijk dat families uit de bovenlaag van de bevolking hun dochters zelf aanmeldden voor het priesterambt. Uit de „Noctes Atticae” van Aulus Gellius (* ± 123 , ± 180) weten we zo’n beetje welke eisen er aan de kandidates werden gesteld: het meisje mocht niet jonger dan zes en niet ouder dan tien jaar oud zijn, mocht geen spraak- en lichamelijk gebrek hebben, zij en haar ouders mochten geen vrijgelaten slaven zijn of hun levensonderhoud met negotia sordida („smerige handelszaken”) verdienen en beide ouders moesten nog leven. Omdat er op een gegeven moment te weinig animo was om een dochter af te staan voor het ambt, bepaalde keizer Augustus dat ook dochters van vrijgelaten slaven Vestalin kon worden. Aulus Gellius was verdraaid goed op de hoogte van het reilen en zeilen van de Vestaalse Maagden, want hij vertelt ons dat de benoeming van een nieuwe Vestalin gebeurde door handoplegging van de pontifex maximus en een zekere begroetingsformule uitsprak („Noctes Atticae” XII.14):
Sacerdotem Vestalem, quae sacra faciat, quae ius sciet sacerdotem Vestalem facere pro populo Romano Quiritibus, uti quae optima lege fuit, ita te, amata capio
(„Als Vestaalse priesteres, die de eredienst zal onderhouden, die zal weten wat als Vestaalse priesteres te doen voor het Romeinse volk en de Quiriten - Romeinen -, neem ik jou aan, Amata - geliefde”).
Na de begroetingsformule bracht hij de nieuwe priesteres naar het Atrium Vestae, de woon- en werkplaats van deze priesteressen. Een Vestaalse Maagd genoot een zeker aanzien binnen de stad: dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat een Vestalin steeds door een lictor met fasces begeleid werd, een voorrecht dat alleen magistraten met een imperium en de flamen Dialis (opperpirester van Jupiter) vergezelde; bovendien hadden ze het recht om in het circus en in het (amfi)theater op de voor de senatoren gereserveerde ereplaatsen te zitten en ze mochten met een pilentum (een vierwielige wagen) naar offerceremonies in de stad rijden, wat voor de rest slechts tijdelijk aan gehuwde vrouwen was toegestaan. Sommige schrijvers vermelden dat Vestalinnen het recht zouden hebben gehad om ter dood veroordeelde genade te verlenen, maar dat is niet waar; wel werd bij gevangenen, die op weg naar hun executie toevallig een Vestalin tegenkwamen, de voltrekking van de doodstraf kwijtgescholden, op voorwaarde dat de priesteres uitdrukkelijk verzekerde dat ze deze ontmoeting niet met opzet had geregeld.
Tot hun emeritaat moesten de dames, zoals hun naam impliceert, maagd blijven. Het verlies van de maagdelijkheid van een Vestalin gold als een onheilspellende voorteken, waardoor het welzijn van het Romeinse Rijk in groot gevaar werd gebracht. Dit blijkt bijzonder duidelijk uit de woorden van de in het jaar 91 door keizer Domitianus (vermoedelijk ten onrechte) wegens onkuisheid veroordeelde Cornelia: Me Caesar incestam putat, qua sacra faciente vicit triumphavit („Mij houdt de keizer voor onkuis, hoewel hij overwon en triomfeerde doordat ik de eredienst onderhield.” (Plinius minor, „Epistulae” IV 11.7)). Cornelia legde met deze woorden overigens een direct verband tussen haar plichtgetrouwheid en het militaire succes van de Romeinen; het is daarom niet zo verwonderlijk dat de onkuisheid (incestus) van een of meer Vestalinnen meestal in tijden van nood, crisis en oorlog werd vastgesteld. Maar er zijn vermoedelijk ook veel aanklachten tegen Vestalinnen politiek gemotiveerd geweest. Elke inwoner van Rome, dus ook vrijgelatenen en slaven, kon een onkuise Vestalin aangeven, vaak zelfs al op grond van al te loszittende kleding of een bijzonder scherpe manier van spreken, al leidden die laatste gevallen meestal tot vrijspraak. Er is niet bekend hoe men met Vestalinnen omging die slachtoffer van een verkrachting waren; de keizers Nero en Caracalla werden er door een geschiedschrijver van beschuldigd dat ze Vestaalse Maagden hadden verkracht. Een wegens onkuisheid veroordeelde Vestalin werd geboeid en gekneveld in een gesloten wagen onder grote deelname van de bevolking naar de Porta Collina (de meest noordelijke stadspoort van Rome) gereden, waar binnen de stad zelf, op de zogeheten Campus Sceleratus op de Quirinalis, een onderaardse kerker was gegraven. Daarin bevond zich κλίνη τε ὑπεστρωμένη καὶ λύχνος καιόμενος, ἀπαρχαί τε τῶν πρὸς τὸ ζῆν ἀναγκαίων βραχεῖαί τινες, οἷον ἄρτος, ὕδωρ ἐν ἀγγείῳ, γάλα, ἔλαιον, ὥσπερ ἀφοσιουμένων τὸ μὴ λιμῷ διαφθείρειν σῶμα ταῖς μεγίσταις καθιερωμένον ἁγιστείαις. („een ligstoel met een deken, een brandende lamp en kleine hoeveelheden noodzakelijke levensmiddelen, zoals brood, water in een schaal, melk en olie, alsof men wilde vermijden het lichaam van een voor de hoogste erediensten gewijde persoon door honger te doden.” (Plutarchus, „Νουμά” X.9). Nadat men de Vestalin de boeien had afgedaan, liet men haar in de kerker afdalen, sloot de ingang af en dekte deze met aarde toe om de plaats onherkenbaar te maken.
Volgens de Romeinse overlevering bestond de cultus van Vesta reeds voor de stichting van Rome in Lavinium - de plaats die ooit door Aeneas was gesticht - en werd ze vandaar naar Alba Longa - de plaats die niet veel later door Aeneas’s zoon Ascanius was gesticht - en zo naar Rome overgebracht. In ieder geval bestond er in Alba Longa al vóór de stichting van Rome een genootschap van Vestaalse Maagden, die tot het einde van de vierde eeuw n.C. is gedocumenteerd. In Tivoli (Tibur) kende men de cultus en zijn priesteressen pas in de keizertijd. Omdat deze cultus buiten de regio Latium niet bekend was, gaat men ervan uit dat het priesterschap van de Vestalinnen in Latium zelf is ontstaan.
De organisatie van de gemeenschap en cultische opgaven van de Vestalinnen bleven van de derde eeuw v.C. - de tijd van de oudste betrouwbare bronnen - tot in de late oudheid in grote lijnen onveranderd. Volgens de legende was de cultus echter al door koning Numa Pompilius vastgelegd; Lucius Tarquinius Priscus, de vijfde koning van Rome, zou het tuchtrecht van de pontifex maximus hebben geïntroduceerd en diens opvolger, Servius Tullius, zou het aantal priesteressen - voorheen vier - op zes hebben vastgelegd. Voor de late oudheid is een verhoging van het aantal Vestalinnen op zeven met zekerheid vastgesteld.
De voornaamste cultische opdracht van de Vestaalse Maagden was het onderhoud van het haardvuur in de Tempel van Vesta, dat nooit mocht uitdoven, maar ook het halen van water uit de heilige bron van de nimf Egeria (naast de Via Appia), dat voor de reiniging van de tempel werd gebruikt. Daarnaast maakten ze de mola salsa: een mengsel van water en spelt- of emmertarwemeel, waaraan op 13 september zout werd toegevoegd; dat mengsel werd geofferd tijdens de Lupercalia (13-15 februari), de Vestalia (7-15 juni) en op de Idus van september.


De Tempel van Vesta. Een reconstructie door Lasha Tskhondia, CC BY-SA 3.0, koppeling.


Dit is wat er tegenwoordig nog over is van de heilige Tempel van Vesta.


Tja, waarom deze lieve meisjes nou per se vóór de Tempel van Vesta willen poseren? Vraag het me niet: ik weet het niet.


De tempel was zeer oud en werd oorspronkelijke toegeschreven aan Romulus en/of Numa Pompilius. Waarschijnlijk was het in eerste instantie niet meer dan een klassieke Italische hut, gemaakt van takken met een dak van stro. In 210 v.C. dreigde de tempel door brand verwoest te worden, maar hij werd gered door de inspanningen van dertien slaven, die als beloning hun vrijheid kregen (Livius, „Ab Urbe Condita” XXVI.27.4-7). De tempel brandde desondanks diverse malen af, maar de heilige voorwerpen konden telkens op tijd in veiligheid worden gebracht. De grote brand van Rome in 64 verwoestte de tempel, maar keizer Nero liet hem snel herbouwen. Ook Trajanus liet de tempel aan het begin van de tweede eeuw weer restaureren, maar bij de grote brand van 191 ging hij opnieuw verloren. Hierna werd de tempel voor de laatste keer herbouwd door Julia Domna, de vrouw van Septimius Severus. De (waarschijnlijk) oorspronkelijk houten tempel werd in de loop der tijd en bij elke herbouw steeds luxueuzer; het uiterlijk van de tempel in de keizertijd is bekend gebleven van vele Romeinse munten waarop deze afgebeeld werd: op een betonnen fundering stond een rond bouwwerk, dat geheel uit wit marmer was opgetrokken. De tempel had een diameter van 14,8 meter, ofwel 50 Romeinse voet. In de tempel was een vijf meter diepe put, waar vermoedelijk de as in werd bewaard. De ingang was op het oosten gericht, naar het Huis van de Vestaalse Maagden, en de tempel stond ook binnen de ommuring behorend bij dit complex. Na de laatste herbouw stond de tempel op een basis met drie treden waarop het podium stond; hierop stond een ronde opbouw waarop zuilen in de Korinthische orde stonden. De tussenruimte werd gevuld met marmeren blokken. Om deze ronde muur van de cella stond een rij van 20 losstaande zuilen op sokkels die uit de basis van de tempel staken, eveneens in de Korinthische orde. De zuilen waren 4,45 meter hoog en de open ruimte ertussen werd opgevuld met een metalen sierhekwerk. Op de fries stonden offertaferelen afgebeeld en het dak was bekleed met brons. Tot in de Renaissance bleef de Tempel van Vesta redelijk intact, maar in 1549 werd het gebouw volledig afgebroken, zodat het marmer hergebruikt kon worden in de kerken en pauselijke paleizen; bij negentiende-eeuwse opgravingen werden de laatste restanten teruggevonden. Alleen de ronde betonnen fundering en een klein deel van het podium waren nog intact; samen met enkele andere fragmenten die in de directe omgeving werden opgegraven en met gebruikmaking van veel nieuwe blokken travertijn, werd in 1930 een klein deel van de bovenbouw gereconstrueerd en zo ziet de tempel er nu nog steeds uit. Behalve het vuur werden ook enkele heilige objecten werd in de tempel bewaard, zoals het houten Palladium, destijds een van de allerheiligste voorwerpen. Het Palladium, een houten beeld van de godin Pallas Athena, zou indertijd door Aeneas meegenomen zijn vanuit Troje. Dit werd allemaal bewaard in de Penus Vestae (penus = voedselvoorziening, dus graan; in juni werd er, tijdens de Vestalia, nieuw graan naar de tempel gebracht), een afgeschermd deel van de tempel, want de Vestaalse Maagden waren de enigen die ze mochten zien.
Het Huis van de Vestaalse Maagden (Latijn: Atrium Vestae) was het woongebouw van de Vestaalse Maagden; de in het huis wonende maagden waren zes vrouwen, die het vuur en de tempel dertig lang jaar dienden. Het huis was gebouwd aan de voet van de Palatijn, waar in de Koningstijd een heilig bos lag; gedurende de erop volgende eeuwen werd dit bos gaandeweg bebouwd. In de tijd van Augustus werd het tot dan toe door de pontifex maximus bewoonde Domus publica in het Atrium Vestae geïncorporeerd; waar de pontifex maximus vanaf dat moment verbleef, is onbekend; hij zal toch niet ...? Ook het Huis van de Vestaalse Maagden werd tijdens de grote branden van Rome in 64 en 191 verwoest en daarna weer opgebouwd. Wat we nu zien, is de laatste versie, gebouwd onder Julia Domna aan het eind van de tweede eeuw. Het gebouw telde toen vijftig kamers op drie verdiepingen. De vleugels waren gebouwd rondom een enorm, rechthoekig, met marmer bekleed atrium met twee vijvers. Aan de oostkant vinden we van noord naar zuid een overdekte binnenplaats waarin een standbeeld van Numa Pompilius stond opgesteld, een hal met zes tamelijk kleine kamers (ouden dit de slaapkamers van de Vestalinnen zijn geweest?) en een onoverdekte binnenplaats. Verder bevatte het gebouw een molen, twee keukens, een offeruimte, ontvangstruimten en enkele winkels. Het complete villacomplex was met hypocaust-verwarming (Romeinse vloerverwarming) uitgerust. Het gebouw bleef als Huis van de Vestallinen fungeren tot drie jaar nadat Theodosius I het priestercollege ontbond, namelijk tot 394 toen de laatste Vestaalse Maagd uittrad en zich tot het christendom bekeerde. Daarna bleef het huis zeker nog tot in de elfde of twaalde eeuw in gebruik als onderkomen van leden van het keizerlijk hof en later van het pauselijk hof. Rondom het atrium staan nu opgegraven beelden van Vestaalse Maagden opgesteld.


Het Atrium Vestae in westelijke richting.

Het Atrium Vestae in oostelijke richting.



Op de onderste helft van de foto zien we het „complete” Atrium Vestae, gezien vanaf de Palatijn.


Waar sommige keizers tot ver na hun dood moesten wachten om onder de goden opgenomen te worden, verklaarden andere keizers zichzelf tijdens hun leven al brutaalweg tot god. Een twijfelgeval in dezen is Antoninus Pius: nadat zijn vrouw Faustina in 140 of 141 was overleden, richtte hij voor haar – inmiddels uiteraard een godin – een tempel op. Dat was vrij opvallend, om niet te zeggen ongebruikelijk: ten eerste was Antoninus Pius niet, zoals zijn beide voorgangers Traianus en Hadrianus, zo bouwlustig en bovendien was het de eerste keer dat een keizerin deze eer op het Forum Romanum, op dat moment het politieke centrum van zowat de hele beschaafde wereld, te beurt viel. De tempel werd ingewijd in het jaar 144 en ter nagedachtenis aan het overlijden van Faustina, tien jaar tevoren, vernieuwd in 150. Op de architraaf werd een inscriptie aangebracht:

DIVAE • FAUSTINAE • EX • S[enatus] • C[onsulto]
(„Aan de vergoddelijkte Faustina, bij decreet van de Senaat”)

Na zijn eigen overlijden in 161 werd ook zijn nagedachtenis vereerd in deze Tempel van Antoninus en Faustina, die vanaf dat moment officieel Templum Divo Antonino et Divae Faustinae (nummer 24) ging heten. Boven de architraaf werd een extra balk aangebracht, met de inscriptie:

DIVO • ANTONINO • ET •
(„Aan de vergoddelijke Antoninus en ”)

Op een denarius (een zilveren munt, in de Bijbel „zilverling” genoemd) uit de periode tussen 144 en 161 is te zien dat er in de tempel een enorm beeld van Faustina stond; na Antoninus’ dood kwam daar een beeld van hemzelf bij; restanten van die beelden zijn teruggevonden en worden voor de tempel tentoongesteld. De tien monolithische zuilen van het voorportaal (zes aan de voorkant, 2x2 erachter) in Korinthische orde staan nog steeds overeind; ze zijn zeventien meter hoog. De muren, de trap en het podium waren van meet af aan bekleed met marmeren platen, maar die zijn in de Middeleeuwen natuurlijk spoorloos verdwenen, net als het dak. De tufstenen zijmuren zijn in die tijd ook nog eens beschadigd door ijzersmeden, die de metalen klemmen waarmee de stenen verbonden waren, probeerden te stelen. De huidige bakstenen treden zijn in de twintigste eeuw aangebracht. Boven de trap is de plaats van het altaar nog te zien. Op de top en hoeken van het fronton waren monumentale beelden geplaatst.
Net als de Curia Iulia heeft deze tempel het aan een kerk, die er later in werd gevestigd (in het onderhavige geval de San Lorenzo in Miranda), te danken, dat hij nog overeind staat. Mogelijk werd de tempel al in de zevende eeuw als kerk hergebruikt, omdat men dacht dat dit de plaats was waar Sint-Laurentius ter dood was veroordeeld, maar bronnen bevestigen het bestaan van de kerk pas vanaf de elfde eeuw. De kerk van San Lorenzo in Miranda, dankt zijn naam aan het prachtige uitzicht op het Forum. Er werd een trap gebouwd die toegang tot de portiek vanaf de zijkant van het Forum mogelijk maakte, maar de daaropvolgende archeologische opgravingen die het oorspronkelijke niveau van het gebied in het keizerlijke tijdperk aan het licht brachten, maakten toegang vanaf die kant onpraktisch. Op 8 maart 1429 schonk paus Martinus V de kerk aan het Universitas Aromatorium (het „College van Apothekers”), die de kamers naast de kerk vandaag de dag nog steeds gebruiken als museum en archief.
Deze tempel en de erin gevestigde kerk hebben op mij altijd een merkwaardig soort van geheimzinnige aantrekkingskracht uitgeoefend: de deur van de kerk was altijd hermetisch gesloten en dat was misschien maar goed ook, want er is geen trap die naar de deur leidt ... tot de historische dag van 24 oktober 2022, toen de deur eventjes half open stond. Helaas was het onmogelijk om een blik naar binnen te werpen. Je zou natuurlijk een afspraak kunnen maken voor een rondleiding door de kerk, maar dat is er om een of andere reden nooit van gekomen.


De Tempel van Antoninus en Faustina.

Eindelijk, op 24 oktober 2022, stond de deur open!


In 1902 werden er tussen de Tempel van Antoninus en Faustina en de zgn. Tempel van Romulus enkele archaïsche graven ontdekt. Het betreft hier graven uit de ijzertijd (tiende t/m achtste eeuw) en wat kindergraven uit de zevende eeuw v.C. Veel van deze graven zijn hopeloos vernietigd door negentiende eeuwse opgravingen. Bij die opgravingen ging de aandacht meer uit naar grote, tastbare monumenten dan naar graven die (toen) niemand interesseerden; wel werden de vondsten uit de graven gelukkig geconserveerd, waarvan de meeste nu te bewonderen zijn in het Museum van het Forum Romanum. Bij die opgravingen aan het einde van de negentiende eeuw kwam onder andere een structuur te voorschijn, waarvan men aanvankelijk dacht dat het om een gevangenis ging. Omdat antieke schrijvers het echter allemaal over slechts één gevangenis op het Forum Romanum hebben (Het Tullianum, nr .14), liet men die suggestie al weer snel varen. Tegenwoordig houdt men de tufstenen gang met drie kamertjes voor een kelder onder een huis, voor slavenvertrekken of voor een antiek bordeel: er zullen wel wat fragmenten van erotische afbeeldingen op de muren zijn gevonden, maar dat werd in het „Victoriaanse” tijdperk natuurlijk niet al te breed uitgemeten (nummer 25).


Reconstructie van de graven uit de ijzertijd in het Museum van het Forum Romanum.

De zogenaamde kerker, in werkelijkheid een kelder, slavenvertrekken of misschien wel een bordeel.


De achterzijde van de huidige SS. Cosma e Damiano bestaat uit een achthoekig, bijna rond tempeltje met bronzen deuren. Toen deze vierde-eeuwse tempel werd ingericht als christelijke kerk, zijn alle „heidense” sporen van de voormalige Templum Sacrae Urbis, die op de plaats van de kerk lag, zorgvuldig uitgewist. Het kleine tempeltje werd in 527 door paus Felix III (IV) omgebouwd tot voorportaal van de nieuwe kerk SS. Cosma e Damiano; sinds het begin van de systematische opgravingen op het Forum is ingang van deze kerk naar de andere kant van het gebouw verplaatst. Later heeft men op grond van beschrijvingen en afbeeldingen op munten gemeend dat het ronde tempeltje de Tempel van Romulus (nummer 26) was, maar inmiddels weten we dat die aan de Via Appia gelegen was. Inmiddels is er ook een stuk inscriptie van Constantijn – de bedoelde Romulus was een in 309 jong overleden zoon van Constantijns rivaal Maxentius – gevonden, dus deze tempel kan niet ter ere van deze Romulus zijn. Toch is de naam Zogenaamde Tempel van Romulus (Cosidetto Tempio di Romolo) blijven voortleven, hoewel het misschien om een tempel ter ere van de Penaten gaat; van de Penatentempel weten we alleen, dat die op de heuvel de Velia lag en dat de oorspronkelijke Penatentempel bij de bouw van de Basilica van Maxentius vernietigd is. Penaten waren naast de Laren huisgoden, die in het bijzonder voor penus, het dagelijks brood, zorg droegen. Het laat-antieke tempeltje is opgetrokken uit baksteen. De bronzen deuren zijn afkomstig van ouder gebouw uit de tweede eeuw en voor de bouw van deze tempel hergebruikt en staan nog altijd op dezelfde plaats; deze deuren worden geflankeerd door twee porfieren zuilen die een travertijnen voet en een marmeren kapiteel hebben; ook deze zuilen zijn hergebruikt: dat is heel goed te zien aan de twee op maat gemaakte, maar ongelijke kapitelen. Boven de ingang is een marmeren architraaf ingebouwd. Aan beide zijden waren twee apsis-achtige bijgebouwen waarvoor twee Korinthische zuilen stonden; de bijgebouwen zijn in de loop der eeuwen verdwenen, maar de zuilen voor het rechter bijgebouw zijn weer opgericht.
Op (on)geregelde tijden is het tempeltje open voor het publiek; er zijn dan wisseltentoonstellingen te zien.


De Zogenaamde Tempel van Romulus.



De lantaarn van de Zogenaamde Tempel van Romulus dateert uit later tijden, toen deze tempel het voorportaal van de SS. Cosma e Damiano was.


Vanuit de Zogenaamde Tempel van Romulus kijk je zo in de SS. Cosma e Damiano.


In 2020 was er een tentoonstelling van Romeinse portretkunst; hier zien we het hoofd van Antonia minor, de moeder van Claudius en oma van Caligula, gemaakt van Parisch marmer en gevonden op de akropolis van het eilandje Pantelleria, het antieke Cossyra.


Naast de Zogenaamde Tempel van Romulus treffen we een Middeleeuwse porticus aan. Daartegenover, vinden we de resten van het Tempeltje van Bacchus (nummer 27), dat bij de bouw van de Basilica van Maxentius grotendeels vernietigd is. Dankzij een munt uit de tijd van Antoninus Pius weten we hoe de tempel er ooit uit heeft gezien: een kleine ronde tempel waarin een standbeeld stond met daaromheen een halfronde bakstenen muur; in het oude Antiquarium Forense moet een gebogen balk te zien zijn geweest die het gebouw identificeert als een tempel van Bacchus, die in de tijd van Antoninus Pius gerestaureerd werd. In het nieuwe Museum van het Forum Romanum is de balk helaas niet te zien, zodat we het met een tekening ervan moeten doen. We zien een deel van een inscriptie ([...]TONINVS ... / [...] • IMP • II / [...]ESTITVIT) en een reliëf van een dansende maenade (een vrouwelijke volgeling van Bacchus).


Deze porticus is een van de weinige nieuwe bouwwerken die in de Middeleeuwen op het Forum werden gebouwd.

Een klein stukje resterende muur van het Tempeltje van Bacchus.


De Basilica van Maxentius, soms ook Basilica van Constantijn of Basilica Nova genoemd (nummer 28), is begonnen door Maxentius (die de ingang aan de oostzijde plande), maar voltooid door Constantijn I (die de ingang naar de zuidzijde verplaatste). Eerst stonden hier de Horrea Piperataria. Formeel maakte de basilica geen deel uit van het eigenlijke Forum Romanum, maar ze lag in de oudheid op de Velia-heuvel, die de Palatijn met de Esquilijn verbond. De basiliek aan het begin van de vierde eeuw gebouwd door Maxentius, maar werd na diens nederlaag bij de Pons Milvius (28 oktober 312) opnieuw gewijd aan zijn zegevierende rivaal Constantijn.
Het bouwplan van het gigantische gebouw (100 x 65 m), waarvan vandaag alleen de noordzijde over is, kende een breder en hoger middenschip, dat aan de basis 80 x 25 m mat. In plaats van de traditionele kleinere beuken, door rijen zuilen gescheiden van het centrale schip, kwam het middenschip aan elke kant uit op drie grote nissen, bedekt door een tongewelf met achthoekige cassetten die in het overgebleven deel nog duidelijk zichtbaar zijn. De nissen door kleine boogvormige openingen met elkaar verbonden. Het middenschip was bedekt door drie enorme kruisgewelven in opus caementicium, ongeveer 35 m hoog, die rustten op de dwarsmuren van de nissen en op 14,5 m hoge marmeren zuilen; die zuilen zijn allemaal verdwenen: de enige die in de 17e eeuw nog bewaard was, werd in 1613 door paus Paulus V op de Piazza di Santa Maria Maggiore geplaatst, waar hij nu nog steeds staat. Aan de korte westzijde, aan de kop van het middenschip, bevond zich een apsis, voorafgegaan door twee kolommen. In de apsis werd het twaalf meter hoge standbeeld van Constantijn I, een acroliet (d.w.z.: de onbedekte lichaamsdelen zijn van marmer, terwijl de rest van verguld brons is), geplaatst, waarvan de in 1847 ontdekte resten nu in de Capitolijnse Musea te bewonderen zijn; alleen al het hoofd is 2,60 meter hoog en de voet twee meter.
Bijna twee eeuwen lang heeft men de hypothese, bedacht door de archeoloog Antonio Nibby (* 1792 , † 1839) dat de basilica door Maxentius noord-zuid georienteerd was en dat Constantijn dat veranderde in een oost-west-oriëntatie, grif geloofd; dat zou dan verklaren waarom deze basilica zo enorm groot is. Een nieuw onderzoek van Carlo Giavarini en Carla Maria Amici uit 2005 heeft echter aangetoond dat zowel de zuidelijke ingang langs de Via Sacra als de noordelijke apsis zeer waarschijnlijk reeds deel uitmaakten van het oorspronkelijke Maxentius-project en dat er tijdens de bouwfase hier en daar aanpassingen en verbeteringen werden gedaan, hetgeen op alle bouwplaatsen ter wereld gebeurt en dus absoluut niet ongebruikelijk is.
De zuidelijke ingang bestond uit een portiek met vier porfieren zuilen, toegankelijk via een trap, gebouwd om het hoogteverschil tussen de straat en de Veliaheuvel te overbruggen: dit was ontegenzeglijk de hoofdingang van het gebouw, een monumentale ingang die uitkwam op de Via Sacra, de bekendste en belangrijkste straat van de hele stad; de ingang aan de oostzijde zal gezien de ligging en de omvang ervan een secundaire ingang zijn geweest. De zuidelijke ingang gaf toegang tot een dwarsgang die via vijf boogopeningen uitkwam op het middenschip. De ingang aan de korte zijde tegenover de apsis is een indeling die later typerend werd voor de eerste christelijke basilieken. De centrale nis aan de noordzijde, tegenover de hoofdingang, werd tegelijkertijd verrijkt met een tweede apsis aan de achterkant, wellicht ook bedoeld om structurele problemen te overwinnen, bedekt door een halve koepel en waarvan de muren verrijkt waren met nissen, bedoeld om huisbeelden te plaatsen; de nissen werden omlijst door aediculae (kleine tempeltjes of altaartjes, zoals we ze nog steeds in het Pantheon kunnen zien), bestaande uit kleine zuilen die op draagbalken rustten. Onderaan de apsis bevond zich een gemetseld podium, bedoeld om het rechterstribunaal te huisvesten. De aanpassingen, die gewoonlijk toegeschreven werden aan de voltooiing van Constantijn, moeten waarschijnlijk later worden overwogen, waarschijnlijk tegen het einde van de vierde eeuw, zoals het hogere niveau van de fundamenten van de nieuwe apsis lijkt te bewijzen.
In de noordwestelijke hoek werd een wenteltrap in de muur ingevoegd, waarvan vandaag de dag nog vijf treden over zijn; een andere wenteltrap zal zich ongetwijfeld in de tegenoverliggende zuidoostelijke hoek hebben bevonden, maar er zullen wel meer trappen zijn geweest. De basiliek vormt een keerpunt in de geschiedenis van de architectuur, een mijlpaal voor de Romeinse bouw en een van de referentiepunten voor daarna komende bouwstijlen. Tussen de vijftiende en zestiende eeuw werd het monument naar hartenlust gekopieerd en nagevolgd, zoals bijvoorbeeld de Sant’Andrea in Mantua, de Sint-Pieter Rome en de kerken van Palladio (* 1508 , † 1580). Wat architecten door de eeuwen heen zo heeft gefascineerd aan de Basilica van Maxentius is de ontwerpproblematiek die verband houdt met de enorme omvang van het gebouw; de architecten van de basilica balanceerden tegen de grenzen van de Romeinse bouwtechnieken, zoals opus caementicum en de instrumenten van toen.
Tijdens de Olympische Spelen van Roma in 1960 werden de wedstrijden Grieks-Romeins en VrijeStijl-worstelen in de Basilica van Maxentius gehouden: zeven maal klonk hier de „İstiklâl Marşı”, want zoveel gouden medailles haalde Turkije toen bij het worstelen. (Naaste „belagers” de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten elk slechts drie). Het zou niet de laatste keer zijn dat er muziek in de basilica te horen was, want ook nu nog worden er soms concerten gehouden.

De drie enorme nissen aan de noordzijde zijn nog bewaard.

De westelijke apsis is zwaar gehavend en nauwelijks nog als apsis te herkennen; hier stond het kolossale beeld van Constantijn.



De grootte van ’s keizers hand en vinger in de Capitolijnse Musea wordt treffend geïllustreerd door de vergelijking met de lengte van deze lieftallige jongedames.

Aan de buitenzijde van de Basilica van Maxentius liet de Italiaanse dictator Benito Mussolini (* 1883 , † 1945) vijf plaquettes in wit en donkergrijs marmer aanbrengen: het Romeinse Rijk in 753, in 146 v.C., in 14 en 117 n.C. en het Italiaanse „Rijk” in 1936; die laatste plaquette is sinds 1943 om een of andere reden verwijderd.


De Boog van Titus (nummer 29) is met zijn hoogte van 15,49, breedte van 13,50 en diepte van 4,75 meter een heel stuk kleiner dan die van Septimius Severus. Hij werd pas opgericht na Titus’ dood in 81 (de woorden „Divo Tito” op de inscriptie geven aan dat de keizer al goddelijk, dus dood, was). De volledige inscriptie aan de oostzijde van de boog luidt:

SENATVS POPVLVSQVE • ROMANVS DIVO • TITO • DIVI • VESPASIANI •F(ilio) VESPASIANO • AVGVSTO

(De Senaat en het Volk van Rome (dragen dit op) aan de vergoddelijkte Titus, zoon van de vergoddelijkte Vespasianus, Vespasianus Augustus.)

Oorsponkelijk was de inscriptie voorzien van bronzen letters, maar die zijn lang geleden verdwenen; wel zien we de gaten waarin deze letters waren vastgemaakt nog steeds.
Aan de westelijke kant is de oude Romeinse inscriptie verdwenen; er staat een moderne inscriptie:

INSIGNE • RELIGIONIS • ATQVE • ARTIS • MONVMENTVM VETVSTATE • FATISCENS PIVS • SEPTIMVS • PONTIFEX • MAX[imus] NOVIS • OPERIBVS • PRISCVM • EXEMPLAR • IMITANTIBVS FVLCIRI • SERVARIQVE • IVSSIT ANNO • SACRI • PRINCIPATVS • EIVS • XXIIII

(Opvallend monument van religie en kunst, door verval uiteengevallen; Pius VII, pontifex maximus (=paus), heeft opgedragen door nieuwe werken het oude exemplaar vervangend dit te versterken en te bewaren. In het jaar 24 van zijn heilige pontificaat (=1823).)

Bovenop de boog stond ooit een bronzen quadriga met een beeld van Titus. Rondom de boog loopt een fries met de triomftocht van Titus. De boog is opgericht ter ere van de inname en verwoesting van Jeruzalem in 70; daarom treffen we op een draagbaar de personificatie van de krijgsgevangen rivier de Jordaan aan en in de westzijde van de doorgang de geroofde tempelschatten. In het dak van de doorgang zien we de apotheose van Titus; verder zien we op de zwikken boven de doorgang Victoriën, de godin Roma en de Genius van het Romeinse Rijk. In de doorgang zelf vinden we behalve de tempelschatten, de keizer met 12 lictores, we zien Titus bekranst worden door Victoria en we zien de Genius Senatus (in toga) en de Genius Populi Romani (halfnaakt). Vanwege de menora - de zevenarmige kandelaar - zijn de tempelschatten door vriend en vijand onmiddellijk als joods herkenbaar.
Door de verschillende dieptes in het reliëfwerk en het licht-/donker-contrast lijkt het alsof de figuren echt bewegen; deze stijl noemen we het Flavisch illusionisme.


De westelijke zijde van de Boog van Titus, met moderne inscriptie.

Keizer Titus wordt bekranst door Victoria en de genii van Rome zijn het er van harte mee eens.



De optocht met de geroofde schatten uit de (tweede) Tempel van Salomo. Alleen de westelijke muur van het terras, de zogeheten Klaagmuur, is nog over.

De oostelijke zijde van de Boog van Titus, met antieke inscriptie.


Deze twee mannen kijken niet echt vrolijk naar de afbeelding van de tempelschatten; sterker nog, ze kijken helemaal niet. Joden hebben, nadat ze in het jaar 135 door keizer Hadrianus naar aanleiding van de Bar Kochba-opstand (132-135) in diaspora („verstrooiing”) waren gestuurd, altijd geweigerd om door deze boog te lopen. Het wordt hun sinds een jaar of twintig makkelijk gemaakt om dat nog steeds vol te houden, want zoals we aan het hekje en de ketting zien, mag tegenwoordig wegens instortingsgevaar helemaal niemand meer door de boog wandelen.


Tussen het Atrium van de Vestaalse Maagden (nummer 23) en de Boog van Titus (nummer 29) bevinden zich de - op Coarelli’s kaartje niet genummerde - resten van de Horrea Vespasiani: deze gigantische graanschuren, die wel 250.000 graan konden bevatten, werden in de jaren 70/71 door Vespasianus gebouwd. Het waren zo’n beetje de grootste pakhuizen in het Romeinse Rijk en ze waren van levensbelang voor de graanvoorziening van de Stad. De graanschuren bevinden zich tegen de zuidhelling van de Palatijn en bestonden uit drie verdiepingen: de begane grond, een mezzanine (tussenverdieping) en een bovenverdieping; de begane grond diende voor de opslag van graan, terwijl de tussen- en de bovenverdieping voornamelijk uit kantoren en enkele woonruimten bestonden. Het pakhuis was voorzien van een voor die tijd zeer geavanceerd ventilatie- en afvoersysteem om het graan droog te houden.


Omdat de Horrea Vespasiani iets hoger liggen (op de Velia en tegen de helling van de Palatijn aan), heb je vanuit het pakhuis een weergaloos uitzicht over het Forum.


Het laatste gebouw op het Forum Romanum is de Tempel van Venus en Roma (nummer 30). De tempel werd gebouwd onder Hadrianus, aanvankelijk door de architect Apollodorus van Damascus (Ἀπολλόδωρος ὁ Δαμασκηνός, * ± 50 , † ± 130), die ook het Forum van Trajanus had uitgevoerd. De inwijding van de tempel vond plaats in 135, maar Apollodorus was toen al lang en breed in ongenade gevallen, omdat hij de euvele moed had gehad om kritiek te hebben op Hadrianus’ eigenhandige ontwerp van de tempel.
De tempel, die in de Oudheid bekend stond onder de naam Templum Urbis, was de grootste tempel van Rome. Ze stond op de plek waar een halve eeuw eerder het atrium van Nero’s Domus Aurea had gestaan; bij de bouw van de tempel werd de Colossus van Nero, welk beeld nu als „Zonnegod” werd vereerd, met 24 olifanten richting Colosseum verplaatst.
De twee enorme apsiden, die we zien, bestaan pas sinds een restauratie door Maxentius (307) na een brand. Het podium, waarop de tempel is geplaatst, meet 145 x 100 meter en de zuilengalerij van de tempel 110 x 53 meter; deze laatste bestaat uit 21 x 10 zuilen. Twee dubbele colonnades aan de lange zijden omringden vroeger het heilige gebied; enkele granieten zuilen daarvan zijn nog in situ. De omtrek van de tempel heeft men voor de oostelijke apsis aangegeven met buxushagen. De tempel bestond uit twee aangrenzende cellae, symmetrisch naar buiten gericht vanaf hun gemeenschappelijke achterwand; in het oorspronkelijke plan van Hadrianus hadden ze geen apsis, maar een plat dak met houten balken. In de westelijke cella, die het best bewaard is, stond ooit een gigantisch standbeeld van Roma, de godin die de Romeinse staat personifieerde; deze apsis was opgenomen in het klooster Santa Francesca Romana, dat later werd getransformeerd in het stoffige Antiquarium Forense dat sinds kort vervangen door het moderne Museum van het Forum Romanum. Vanuit het museum loop je zo de apsis in. Een deel van de originele vloer en een deel van de bakstenen voet van het Roma-beeld zijn nog steeds te zien; grote porfieren zuilen accentueren de muren en flankeren de apsis. In de oostelijke cella, die slechter bewaard is gebleven, maar waar wel nog een deel van het stucwerk in de apsis is te zien, stond het beeld van Venus, de godin van de liefde en als mythologische moeder van Aeneas tevens stammoeder van de gens Iulia en eigenlijk dus van de Romeinen. Beide godinnenbeelden zaten op een troon.


De westelijke apsis, waarin ooit het beeld van Roma, zittend op een troon, stond.

De oostelijke apsis, waarin ooit het beeld van Venus, zittend op een troon, stond.



Vanuit het Colosseum kun je het gehele tempelcomplex overzien. Op het podium vóór de tempel houdt de paus op Goede Vrijdag een mis, die gevolgd wordt door het langs de veertien kruiswegstaties lopen.




Reconstructie van de tempel en het podium door Franck Devedjian, CC BY-SA 4.0, koppeling.



Vanaf het podium van de Tempel van Venus en Roma heb je de mooiste blik op het Amphitheatrum Flavium dat sinds het verplaatsen van de Colossus van Nero de bijnaam Colosseum heeft gekregen; de Colossus stond eeuwenlang op de plek waar nu de grote coniferen, links op de foto, staan.


Ten zuiden van de Tempel van Venus en Roma, aan de andere kant van de Via Sacra, lagen de Thermen van Elagabalus (op het kaartje aangeduid als balneum); die hoorden al bij de Palatijn, dus die worden daar besproken.


Plattegrond van het Forum Romanum uit de „Guida archeologica di Roma” van Filippo Coarelli, 1974, pp. 50-51.


Terug naar de Romereis 2024.

Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website