SITVS ERVDITIONIS CLASSICAE CVLTAEQVE


Il Vesuvio | De Vesuvius



Vulkanen komen niet alleen op aarde voor, maar ook op andere planeten en satellieten daarvan. Onder een vulkaan - de naam is afgeleid van de Romeinse god van het vuur, Vulcanus - verstaan we een geologische structuur, heel vaak in de vorm van een berg, waardoor magma uit de mantel het oppervlak van een planeet kan bereiken. Wanneer dit magma onder hoge druk en met hoge temperatuur de oppervlakte bereikt, wordt dat een eruptie genoemd.


Afbeelding 1:
De Monte Somma (l.) en de Vesuvius (r.), gezien vanuit Napels


Aan de hand van de vorm van de vulkaan is men tot de volgende indeling van vulkaantypes gekomen:

*

Schildvulkanen zijn gevormd door laag-visceuze oftewel minder stroperige lava die ver kan uitstromen, waardoor de vulkanen een brede basis en langzaam oplopende, flauwe hellingen hebben. De grootste vulkanen op aarde zijn van dit type, zoals de Mauna Loa op Hawaï met een doorsnede van 120 km, maar ook de hoogste berg in ons zonnestelsel, de Olympus Mons op Mars met een hoogte van 24 kilometer en een doorsnede van 500 kilometer is een schildvulkaan.

*

Een tweede soort vulkanen, kegelvulkanen, ontstaat als gruis, puin en (veelal kleine) rotsblokken die door de vulkanische opening worden uitgeworpen, zich daaromheen ophopen, waardoor er een kegel met in het midden een krater ontstaat. Hiervan is de Hverfell op IJsland een voorbeeld.

*

De meest bekende en spectaculaire vulkanen op aarde zijn zogeheten stratovulkanen. De naam is afgeleid van stratum, Latijn voor „laag”. Een stratovulkaan bestaat uit een afwisseling van lagen as en lava, die in de twee stadia van een uitbarsting van dit type vulkaan worden gevormd. De lava die uit dit type vulkaan komt, is veel stroperiger (visceuzer) van samenstelling en taaier dan de lava die geproduceerd wordt door schildvulkanen. Daardoor kan de lava niet ver uitstromen. De lava hoopt zich als het ware op, waardoor de vulkaan heel steile wanden heeft. Doordat de uitbarstingen een periode van drukopbouw nodig hebben, barsten stratovulkanen niet vaak, maar wel regelmatig uit. Ook de Vesuvius, die wij vandaag gaan beklimmen, is zo’n stratovulkaan. Andere bekende stratovulkanen zijn de Ararat (Turkije), de Chimborazo (Ecuador), de Colima (Mexico), de Etna (Sicilië, Italië), de Fuji (Japan), de Gunung Agung (Bali, Indonesië), de Hekla (IJsland), de Kilimanjaro (Tanzania), de Krakatau (tussen Java en Sumatra, Indonesië), de Mount Erebus (Antarctica), de Mount Pelée (Martinique), de Mount Saint Helens (Verenigde Staten), de Mount Scenery (Saba, vanaf 2010 - toen Saba een Nederlandse gemeente werd - het hoogste punt van Nederland!), de Pico del Teide (Tenerife, Canarische Eilanden, Spanje), de Pinatubo (Filippijnen), de Popocatépetl (Mexico), de Snaefelljökull (IJsland), de Eyjafjallajökull (IJsland) en de Tambora (Soembawa, Indonesië). Omdat veel stratovulkanen relatief kort geleden zijn uitgebarsten - de Mount Erebus nog in 2006, de Eyjafjallajökull in 2010 en de Etna in 2023 - kunnen wij ons door moderne onderzoekingen en vergelijkingen een aardig beeld vormen van de uitbarsting van de Vesuvius in 79 n.C. Zo ontplofte de top van de Mount Saint Helens op 18 mei 1980 met een kracht die gelijk staat aan vijfhonderd maal de atoombom op Hiroshima, waardoor de complete top van de berg in één klap 400 meter lager werd. De ontploffing van de Krakatau op 27 augustus 1883 zorgde niet alleen voor een tsunami, maar ook voor zoveel stof in de atmosfeer dat de gemiddelde temperatuur op aarde het jaar erna met 1,2 graad daalde, omdat de zonnestralen moeite hadden het aardoppervlak te bereiken! Hiermee vergelijkbaar is de grootste vulkaanuitbarsting in de geschiedenis van de mensheid, die van de Tambora in 1815. Deze vulkaanuitbarsting beïnvloedde het weer wereldwijd, en veroorzaakte hongersnoden door mislukte oogsten tot in Europa en Canada, waar het jaar 1816 bekend kwam te staan als het jaar zonder zomer. Er bestaat zelfs een theorie dat de nederlaag van Napoleon in Waterloo (1815) deels te wijten is aan de uitbarsting van de Tambora: de grote hoeveelheden as in de atmosfeer zouden in 1815 wereldwijd hebben geleid tot klimaatveranderingen, waaronder zware regenval tijdens de slag om Waterloo, zodat de artillerie van Napoleon vastliep in de modder en niet tijdig kon worden ingezet.

*

Het laatste type vulkanen wordt gevormd door de supervulkanen: vulkanen die weinig reliëf hebben en vaak voorkomen als kloven of gaten in het landschap. Over een periode van een miljoen jaar barsten ze maar 1 à 2 keer uit, maar stoten daarbij wel enorme hoeveelheden as en stof uit (meer dan 2500 km³). Voorbeelden zijn de Toba (Sumatra, Indonesië), de Yellowstone-caldera (Verenigde Staten) en de Campi Flegrei (ten noordwesten van Napels, met de Solfatara als bekendste vulkaan in de caldera van deze supervulkaan), maar misschien is ook de vulkaan onder het Griekse eiland Santorini in staat tot superuitbarstingen: deze barstte in elk geval tussen 1627 en 1600 v.C. uit en zorgde voor tsunami’s en aswolken, die tot in Egypte reikten; de vuurkolom van deze vulkaan zou volgens sommigen dezelfde zijn als die die Mozes in de woestijn zag, terwijl de duisternis en het water dat ondrinkbaar werd - twee van de plagen die Egypte volgens de Bijbel troffen - een direct gevolg zouden zijn van de aswolk van de Thera-eruptie. La Garita Caldera tenslotte is de krater van een grote dode vulkaan in het zuidwesten van Colorado in de Verenigde Staten: deze barstte 27,8 miljoen jaar geleden uit en wierp toen naar schatting meer dan 5000 km³ vulkanisch gesteente uit, waardoor La Garita Caldera aanspraak mag maken op de titel grootste vulkaan ter wereld.

-

Buiten deze vier types vulkanen komen er, met name op IJsland, ook zogeheten spleetuitbarstingen voor, die onlangs nog in het nieuws waren, zoals de Litli-Hrutur (eruptie op 10 juli 2023), de Sundhnukagigar (op 18 december 2023) en de Hagafell (op 8 februari 2024), alle op het schiereiland Reikjanes in de buurt van de plaats Grindavík. Men noemt deze ook wel spleetvulkanen. Vooruit: een vijfde vulkaantype dus.


Terug naar „onze” Vesuvius. De vulkaan - 1281 meter hoog en 8 kilometer in doorsnede - ligt in de Vlakte van Campanië, iets ten zuidoosten van de stad Napels. De naam Vesuvius wordt wel in verband gebracht met een heiligdom en een stadje (Herculaneum), gewijd aan de halfgod Herakles (Hercules) in de omgeving. Zeus, de Griekse oppergod, draagt in het Grieks een enkele keer het epitheton Ὑής, hetgeen zoveel betekent als: „Degene die het land vruchtbaar maakt door het te laten regenen”; zijn zoon Herakles wordt in dat geval Ὑησουυιός genoemd, wat in het Latijn verbasterd zou zijn tot Vesuvius; taalkundigen zien echter liever een afleiding van het Oskische woord „fesf”, rook: de Osken leefden in deze buurt, vóór ze er door Samnieten en Romeinen werden verdreven.


Afbeelding 2:
De rode stippellijn geeft de hoogte en de breedte van de oorspronkelijke Vesuvius aan, bijna anderhalf keer zo hoog als nu; wat nu Monte Somma heet, is het overblijfsel van de Vesuvius na de eruptie van 79 n.C. In de krater van de voormalige Vesuvius - nu dus Monte Somma geheten - is bij een eruptie in de 17e eeuw een nieuwe kegel met een krater erin ontstaan: en dat is wat wij heden ten dage de Vesuvius noemen



Afbeelding 3:
Een satellietopname van de Vesuvius


Als je de Vesuvius vanuit de ruimte of vanuit Napels bekijkt, zie je om de huidige berg een andere, halvemaanvormige berg liggen. Die laatste heet heden ten dage Monte Somma en is met zijn 1132 meter iets lager dan de Vesuvius; deze Monte Somma was echter ooit de Vesuvius die bij de eruptie in 79 n.C. zijn top verloor. De top van de huidige Vesuvius is bij een latere uitbarsting ontstaan, half ín de krater van de huidige Monte Somma.
De eruptie van een stratovulkaan verloopt in twee stadia; het eerste stadium wordt een Pliniaanse uitbarsting genoemd. Deze naam is afgeleid van Plinius minor (voluit: Gaius Plinius Caecilius Secundus, ook wel Plinius de Jongere genoemd, * 62 , † ± 113), die een ooggetuigenverslag schreef van uitbarsting van de Vesuvius in 79 n.C.; deze brief is hieronder integraal weergegeven. Zo’n Pliniaanse uitbarsting kenmerkt zich door een zware explosie van hete gassen, die voorafgaat aan de lavastroom en die vaak meer slachtoffers maakt dan de uiteindelijke eruptie; in dit stadium, dat zo’n vier à acht uur duurt, worden grote hoeveelheden as, stof en stenen uitgebraakt. Deze hoeveelheden kunnen enorm zijn en een meters dikke laag vormen, waardoor gebouwen vernield kunnen worden.
De tweede fase van de uitbarsting noemen we een Mont Pelée-type uitbarsting; hierbij komen pyroclastische stromen vrij: golven van vaste of halfvloeibare lava, rotsen, modder en as, gepaard gaande met een gloedwolk van gas: deze gloedwolk zorgt voor de meest verwoestende effecten van een vulkaanuitbarsting.
Op 24 augustus of 24 oktober 79 n.C. 1 zorgden de as- en de gloedwolk (dus in beide stadia) voor de ondergang van Pompeii en Stabiae, steden ten zuiden van de Vesuvius. De meeste slachtoffers vielen hier niet door de asregen, maar door de giftige en 850° C hete gaswolk. Zoals bijvoorbeeld uit het verslag van Plinius de Jongere blijkt, vluchtte zijn oom een huis in de buurt van Stabiae in, maar na verloop van tijd moest hij dat verlaten omdat de as het huis bedekte; op het strand stikte hij vervolgens in het gas. In Pompeii probeerden veel mensen de stad uit te vluchten, maar door de gaswolk vol koolmonoxide stierven velen; veel slachtoffers vielen hier overigens ook in het gedrang richting stadspoorten: het was hier meer een kwestie van „ieder voor zich en Jupiter voor ons allen”, want hoffelijkheid was ver te zoeken: onder de teruggevonden slachtoffers bevonden zich zeer veel vrouwen, kinderen en bejaarden! In totaal werden er in Pompeii een kleine 10.000 mensen gedood, van wie er maar 2.000 zijn teruggevonden: de mensen werden levend gekookt, „gezandstraald” door de gloeiend hete as- en gaswolken en vervolgens levend van hun vlees ontdaan; hun hersenpan explodeerde door de hoge temperatuur. Dat „teruggevonden” moeten we overigens niet letterlijk opvatten: de lichamen zijn in de loop der tijden natuurlijk vergaan, maar toen men in de achttiende eeuw begon met het opgraven van Pompeii ontdekte men gaten in de aslaag; door in die gaten gips te gieten, verkreeg men natuurgetrouwe afdrukken van mensen en dieren.
In de tweede fase van de eruptie stroomde de gloeiend hete vloed van modder en lava langs de flanken van de Vesuvius naar beneden: men heeft berekend dat het maar een minuutje of vier duurde voor deze stroom Herculaneum en Oplontis bereikte, stadjes op zeven kilometer van de krater: de stroom had een maximumsnelheid van 725 km per uur! In 1982 werden in Herculaeum boothuizen ontdekt - het stadje lag in 79 nog aan de kust - waarin zo’n driehonderd mensen de dood hadden gevonden: zij waren waarschijnlijk vanuit de stad de achterkant van de boothuizen ingevlucht, óf om er te schuilen óf, waarschijnlijker, om met de aanwezige boten de zee op te vluchten. De lava was helaas sneller, dus de arme stakkers konden er noch aan de voor- noch aan de achterkant meer uit. Onderzoek bracht een merkwaardig rood-zwart residu op de botten aan het licht; dit zou betekenen dat sommige slachtoffers stierven door een razendsnelle verdamping van hun lichaamsvloeistoffen, wat leidde tot het uit elkaar knallen van hun schedel. Analyses van het merkwaardige rood-zwarte materiaal onthulden de aanwezigheid van ijzer en ijzerionen, iets wat je, volgens de onderzoekers, zou zien als bloed kookt en verdampt. In theorie zouden dergelijke ijzerresten ook afkomstig kunnen zijn van metalen voorwerpen - denk hierbij aan ringen of oude munten -, maar bij het merendeel van de slachtoffers waren dit soort voorwerpen in de verste verte niet te bekennen.


Afbeelding 4:
enkele van de driehonderd man die de dood vonden in een van de boothuizen in Herculaneum. Zij stierven een afschuwelijke dood (zie de tekst hierboven). Bij anderen zijn de hersens door de enorme hitte compleet in glas veranderd



Afbeelding 5:
de aswolk van de Vesuvius op 24 augustus (oktober?) 79 n.C. is op het kaartje donker gekleurd


De uitbarsting van 79 n.C. was, zoals gezegd, de heftigste, omdat hierbij de complete top van de Vesuvius werd opgeblazen (net zoals de top van de Mount Saint Helens, 1901 jaar later), maar in de loop der tijden zijn er meer uitbarstingen geweest. Bij de eruptie van 1631 werd de huidige Vesuvius gevormd; de laatste uitbarsting was in 1944.
Toch hebben mensen steeds weer de nabijheid van de vulkaan opgezocht, omdat de vulkanische bodem erg vruchtbaar is. Zo wordt er op de hellingen van de Vesuvius de Coda di Volpe-druif verbouwd, waarvan men een van de beroemdste en beste wijnen van Italië maakt: de Lacryma Christi. De legende gaat dat de duivel een stuk land uit Campanië weghaalde, waardoor de Baai van Napels ontstond, een en ander tot groot verdriet van Christus, die zijn tranen op de hellingen van de Vesuvius liet vallen, waardoor de aarde van dit gebied uitermate geschikt werd om wijn te verbouwen...

Afbeelding 6:
de lavastromen van de diverse erupties


Afbeelding 7:
een fles witte Lacryma Christi (Tranen van Christus)


Tenslotte het ooggetuigenverslag van Plinius de Jongere: twee brieven (Epistulae VI.16 en VI.20) aan de geschiedschrijver Tacitus (voluit: Publius Cornelius Tacitus, * ± 56 , † 117). Hij maakte aantekeningen gedurende de uitbarsting vanuit Kaap Misenum, een stadje aan de andere kant van de Baai van Napels op zo’n 30 kilometer van de Vesuvius. Ondertussen trok zijn oom Gaius Plinius Secundus maior, ook wel bekend als Plinius de Oudere (voluit: Gaius Plinius Secundus* ± 23 of 24 n.C. , † , 25 augustus (oktober?) 79), erop uit om mensen te gaan redden. Hij kon echter nergens aan land gaan. Uiteindelijk besloot hij naar Stabiae te gaan, maar Plinius de Oudere zou het niet overleven. Hij overleed aan de giftige gassen van de Vesuvius op het strand van Stabiae.
De bedoeling was dat Tacitus het verslag van zijn vriend Plinius de Jongere zou verwerken in zijn „Historiae” (de geschiedenis van Rome van 69 tot 96 n.C.), maar uitgerekend dat deel van de „Historiae” waarin Tacitus deze brieven had verwerkt, is verloren gegaan.

Plinius groet zijn vriend Tacitus,

Je vraagt me de dood van mijn oom voor jou te beschrijven, opdat je dat nog meer waarheidsgetrouw aan het nageslacht kunt overleveren. Ik ben je dankbaar, want ik besef dat aan zijn dood, als ze door jou verheerlijkt wordt, onsterfelijke roem verzekerd is.
Hij was in Misenum, waar hij in eigen persoon het bevel voerde over de vloot. Op 24 augustus 2, omstreeks twee uur ’s middags, maakte mijn moeder hem erop attent dat een wolk met ongewone grootte en vreemd van uitzicht, verscheen. Hij had liggend geluncht en hij was aan het studeren. Hij vroeg zijn sandalen en klom naar de plaats vanwaar het schouwspel het beste te zien was. Een wolk - het was van ver onzeker voor de toeschouwers uit welke berg ze opsteeg, later kwam men te weten dat ze uit de Vesuvius kwam -, waarvan de gelijkenis en vorm niet beter zou worden uitgedrukt door een andere boom dan door een pijnboom, steeg op. Want ze steeg als het ware met een zeer hoge stam in de hoogte en daarna verspreidde ze zich in een soort van takken. Nu eens was ze helderwit, dan weer vuil en gevlekt, al naar gelang ze as of aarde op had genomen.
Het leek hem als man van de wetenschap belangrijk en de moeite waard om haar van dichtbij te bestuderen. Hij liet een zeiljacht klaarmaken en gaf me de kans mee te gaan, als ik wilde. Ik antwoordde dat ik liever wilde studeren. Hij ging het huis uit. Opeens krijgt hij een brief van Rectina, (de vrouw) van Tascius. Ze was doodsbang door het gevaar - want haar villa lag aan de voet van de Vesuvius en er was geen enkele vluchtweg, tenzij met de boot. Ze smeekte hem haar uit die hachelijke situatie te redden. Hij veranderde zijn plan en wat hij uit weetgierigheid aangevat had, voltooide hij uit grootmoedigheid.
Hij leidde snelle oorlogsschepen in zee en ging zelf aan boord. Niet alleen om Rectina, maar om velen - want de paradijselijke kust was dicht bevolkt - hulp te bieden. Hij haastte zich in de richting vanwaar de anderen wegvluchtten. Hij hield koers en hij stevende recht op het gevaar af. Hij was zo bevrijd van angst dat hij alle bewegingen en vormen zoals hij ze waarnam met zijn eigen ogen, dicteerde en liet noteren. Er viel al as op de schepen, hoe dichter ze naderden, des te warmer en dichter. Er vielen al puimstenen en stenen, zwartgeblakerd en gebarsten door het vuur.
Hij aarzelde even of hij terug zou keren. Maar weldra zei hij tegen de stuurman die hem aanmaande dat te doen: „Het geluk is met degenen die lef hebben. Zet koers naar Pomponianus.” Deze was in Stabiae. Hoewel het gevaar nog niet naderde, maar omdat het toch al zichtbaar was, en, omdat het toenam, vlakbij was, had hij daar zijn bagage in schepen geladen, vastbesloten te vluchten, als de tegenwind was gaan liggen. Toen mijn oom op die zeer gunstige wind naar daar gevaren was, omhelsde hij zijn paniekerige vriend, troostte hem en sprak hem moed in. Hij liet zich naar de badkamer begeleiden om zijn angst wat te verlichten door zijn zekerheid.
Nadat hij zich had gewassen, ging hij aan tafel liggen en soupeerde hij: ofwel was hij vrolijk, ofwel, wat even dapper is, dééd hij of hij vrolijk was. Ondertussen flakkerden op verschillende plaatsen uit de Vesuvius zeer brede vlammen en hoge branden uit de Vesuvius, waarvan de gloed en helderheid nog verlevendigd werden door de donkere nacht. Toen ging hij rusten en hij sliep echt. Maar de open ruimte waardoor je het tuinpaviljoen moest bereiken had zich als zo, helemaal met as en daarmee vermengde puimstenen gevuld, opgehoogd, dat hem de uitgang geweigerd zou worden als hij nog langer in de slaapkamer zou blijven. Wakker geworden ging hij naar buiten en voegde zich terug bij Pomponianus en de anderen die wakker waren gebleven.
Ze pleegden gemeenschappelijk overleg of ze in de gebouwen moesten blijven staan of in de open lucht moesten gaan rondlopen. Want de huizen wiebelden door de herhaaldelijke zware schokken: ze leken zich, alsof ze van hun grondvesten waren getild, nu eens naar hier, dan weer naar daar te bewegen of terug te komen. Onder de blote hemel anderzijds vreesden ze voor vallende puimstenen. Na vergelijking van de risico’s kozen ze dat dan maar. Bij hem overwon het ene argument het andere, bij de anderen overwon de ene vrees de andere. Ze legden hoofdkussens op het hoofd en bonden die vast met linten, dat was hun bescherming tegen vallende voorwerpen.
Elders was het al dag, maar daar was het nog nacht, zwarter en dichter dan andere nachten, een nacht die nochtans draaglijker werd gemaakt door fakkels en allerlei verschillende lichtjes. Ze besloten naar de kust te gaan om van heel nabij te onderzoeken of de zee iets toestond die tot dan toe woest en ongunstig bleef. Daar ging mijn oom liggen op een neergeworpen laken en vroeg eenmaal en daarna nog eens om koud water en dronk het op. Daarna joegen de vlammen en de voorboden van de vlammen, de stank van zwavel, de anderen op de vlucht en deden hem opstaan. Steunend op twee slaafjes stond hij recht en viel onmiddellijk terug neer; naar ik vermoed omdat door de dikte van de walm zijn adem geblokkeerd was en zijn luchtpijp, die bij hem van nature uit zwak en nauw en vaak ontstoken was, dichtgeknepen werd.
Toen het weer licht werd - dit was de derde dag die hij als laatste gezien had - vond men zijn gave en ongeschonden lijk, bedekt zoals hij gekleed was. Zijn lichaamshouding leek meer op iemand die rustte dan op een dode. Intussen waren ik en mijn moeder in Misenum...
Maar dat heeft niets met het verhaal te maken en jij wilde over niets anders iets te weten komen dan over zijn dood. Dus zal ik er maar een eind aan maken. Ik zal nog één ding toevoegen; ik heb namelijk niets anders beschreven dan datgene waar ik zelf bij ben geweest en wat ik dadelijk erna, als men zich de gebeurtenissen het best herinnert, heb vernomen. Kies jij er maar uit wat je verkiest. Want het is tenslotte anders een brief te schrijven dan een geschiedeniswerk. Het is anders voor een vriend te schrijven dan voor iedereen.

Houdoe, Plinius.



Afbeelding 8:
de „pijnboomvormige” wolk van een vulkaanuitbarsting. Tegenwoordig zouden we misschien de term „paddenstoelwolk” gebruiken, als ons dit niet ontegenzeglijk aan een atoombom deed denken


Het is overduidelijk dat Tacitus een - helaas niet bewaard - antwoord heeft gestuurd op deze brief; hierin gaat hij blijkbaar vooral in op Plinius’ laatste alinea en verzoekt hij hem om ook over Plinius’ eigen ervaringen in Misenum te schrijven. Uit Plinius’s brief VII.33 blijkt dat neef Plinius het best wel een spannend idee vindt om zelf ook in Tacitus’ boeken genoemd te worden, dus Tacitus’ verzoek is niet aan dovemansoren gericht!

Plinius groet zijn vriend Tacitus,

Je zegt dat jij, daartoe gebracht door de brief die ik je op jouw verzoek over de dood van mijn oom heb geschreven, verlangt te vernemen niet alleen welke angsten ik, die te Misenum was achtergebleven - immers dat had ik, toen ik begon, afgebroken - had doorstaan, maar ook welke lotgevallen. Hoewel mijn geest huivert het zich te herinneren ..., zal ik beginnen.
Toen mijn oom was vertrokken heb ik zelf de overige tijd besteed aan het studeren (daarom immers was ik thuis gebleven); vervolgens volgden er een bad, een maaltijd en een onrustige en korte slaap. Gedurende vele dagen was er een aardbeving voorafgegaan, niet zo beangstigend, omdat dat in Campanië wel vaker voorkomt; maar in die nacht werd zij zo krachtiger, dat men niet geloofde dat alles bewogen werd, maar omver geworpen werd. Mijn moeder stormde mijn slaapkamer binnen; ik was aan het opstaan om haar op mijn beurt te wekken, voor het geval dat zij nog zou slapen. We gingen zitten op het terras van het huis, dat de zee scheidde van het huis met een bescheiden ruimte. Ik aarzel of ik het standvastigheid of domheid moet noemen (ik was immers pas zeventien jaar oud): ik vraag een boek van Titus Livius, en ik lees als zogenaamd rustig, en maak zelfs, zoals ik was begonnen, een uittreksel.
Kijk, een vriend van mijn oom, die onlangs uit Spanje naar hem was gekomen, gaat, zodra hij mij en mijn moeder ziet zitten, maar mij zelfs ziet lezen, tekeer tegen háár geduld, míjn onbezorgdheid. Ik was niet minder aandachtig gericht op het boek.
Toen echter zei diezelfde vriend uit Spanje feller en dringender: „Als jóúw broer, jóúw oom leeft, wil hij dat jullie behouden zijn; als hij omgekomen is, heeft hij gewild dat jullie zouden overleven. Waarom aarzelen jullie dus om weg te gaan?” Wij antwoordden dat wij het niet zover zouden laten komen dat wij, onzeker over zijn redding, over de onze zouden overleggen. Niet langer aarzelend maakt hij dat hij wegkomt weg en hij verwijdert zich in volle vaart uit het gevaar. Niet veel later daalde die wolk naar de grond, bedekte de zeeën; hij had Capri al omgeven en verborgen, had wat van Misenum naar voren uitsteekt al aan het zicht onttrokken.
Toen smeekte mijn moeder mij, spoorde me aan, beval, dat ik op elke mogelijke manier zou vluchten; dat ik dat als jongeman immers kon, maar dat zij, uitgeput door jaren en lichaam, goed zou sterven, als zij maar niet de oorzaak van mijn dood geweest zou zijn. Ik zei van mijn kant dat ik niet behouden zou zijn, tenzij samen met haar; vervolgens dwing ik haar, haar hand stevig vastpakkend, haar pas te versnellen. Ze gehoorzaamt met moeite en ze beschuldigt zichzelf, dat ze mij vertraagt. Reeds is er as, tot nu toe echter zeldzaam. Ik kijk om: een dichte nevel bedreigde het land, die ons, zich als een bergstroom uitstortend over de aarde volgde. „Laten we afbuigen,” zeg ik, „zolang als we nog kunnen zien, opdat we niet op straat, omver gelopen door een menigte van mensen die met ons meelopen, in de duisternis worden vertrapt.”
Nauwelijks waren we gaan zitten, of het was nacht - niet zoals een maanloze of bewolkte nacht, maar zoals op gesloten plaatsen, wanneer het licht is gedoofd. Je had het gehuil van vrouwen kunnen horen, van baby’s het gekrijs, geschreeuw van mannen; sommigen zochten hun ouders, anderen hun kinderen, anderen hun echtgenoten met hun stemmen, herkenden hen aan hun stemmen. Dezen beklaagden hun eigen lot, die dat van hun familieleden; er waren er, die uit angst voor de dood smeekten om de dood; velen hieven hun handen naar de goden, meerderen verklaarden dat er nergens meer enige goden waren en dat deze nacht de eeuwige en laatste nacht voor de wereld zou zijn.
Teruggekeerd naar Misenum, brachten wij, nadat onze lichamen zo goed mogelijk waren verzorgd, een gespannen en aarzelende nacht door, tussen hoop en vrees. De angst was sterker; want de beving van de aarde duurde voort, en ook bespotten de meesten hysterisch met angstaanjagende voorspellingen zowel hun eigen als andermans rampen. Wij hadden echter zelfs toen niet, hoewel we het gevaar ervaren hadden én het afwachtten, het plan om weg te gaan, totdat er een bericht kwam van mijn oom.
Deze dingen, geschiedschrijving helemaal niet waardig, zul je lezen, terwijl je nog niet weet of je ze zult beschrijven, en je moet jezelf, jij die er namelijk om hebt gevraagd, verwijten maken, als ze zelfs geen brief waard zullen schijnen.

Houdoe, Plinius.



Afbeelding 9:
🎶  it’s a long way to the top (if you wanna rock ‘n’ roll)  ⚡  


Afbeelding 10:
het is een stevige wandeling over veelal scherpe lavasteentjes, dus denk aan goed schoeisel!


Wie de Vesuvius wil beklimmen - en wie wil dat nou niet op een mooie, zonnige dag, al is het alleen maar vanwege het fenomenale uitzicht? - denkt misschien dat hij of zij hooguit een metertje of honderd heeft te overbruggen, want de bus brengt hem of haar tot een parkeerplaats, die op 1170 meter hoogte in de krater van de Monte Somma ligt, en uit mijn tekst weet hij of zij inmiddels dat de Vesuvius 1281 meter hoog is. Helaas loopt de wandelroute niet kaarsrecht naar boven, maar ze volgt een zigzagpatroon, zodat de wandeling naar de top ongeveer een half uurtje duurt. De tijd valt de beklimmer of beklimster echter niet lang, want onderweg kan men genieten van spectaculaire vergezichten!


Afbeelding 11:
Helemaal tot de top kun je niet komen (aan de - niet toegankelijke - overkant is de kraterrand een stuk hoger), maar dat mag ’m de pret niet drukken



[1]

De laatste tijd zijn er steeds meer aanwijzingen dat de beroemde eruptie niet in augustus, maar in oktober 79 n.C. plaatsvond. Zou Plinius zich - hij schreef zijn brieven zo’n dertig jaar na de uitbarsting - vergist hebben? Of zouden de Middeleeuwse kopiisten een foutje hebben gemaakt bij het overschrijven? In Herculaneum en Oplontis zijn bijvoorbeeld wél echte menselijke resten gevonden; de sporen van kledingstukken die zij droegen, wijzen op wollen kleding, geen zomers linnen zoals je eind augustus in Italië zou verwachten. Verder was al langer bekend dat er grote hoeveelheden herfstvruchten gevonden zijn. Dit alles zouden de mensen die Plinius op z’n woord geloven eventueel nog kunnen verklaren: wie z’n huis en stad uit vlucht, niet wetende of hij er nog ooit terug zal keren - en zeker niet op korte termijn -, neemt, als hij zijn verstand gebruikt, warme kleding mee; (gedroogde) appels, pruimen en noten kun je lang bewaren. Maar in 2018 werd bij recente opgravingen in Regio V een met houtskool aangebrachte inscriptie gevonden, die de datum 17 oktober aangeeft; houtskool blijft echt niet maandenlang bewaard in de buitenlucht, dus de kans is groot dat de inscriptie een week voor de uitbarsting is aangebracht en dat wij onze aanname, gebaseerd op Plinius, moeten herzien.



De gevonden inscriptie luidt:
XVI (ANTE) K(ALENDAS) NOV(EMBRES) IN[D]VLSIT PRO MASVMIS ESVRIT[IONI]
(Op 17 oktober heeft hij op een buitensporige manier gegeten.).

[2]

Zie noot 1.




Naar de Situs Educationis Classicae Cultaeque.
Naar de Situs Classicus.


Google
www op deze website