SCHRIJVERS, UITGEVERS EN HUN COLLABORATIE.
DEEL 3A : DE KLEINE COLLABORATIE

Adriaan Venema

Amsterdam , Uitgeverij De Arbeiderspers : 1990



N.B. : Noten van Adriaan Venema zijn onder aan iedere pagina overgenomen; overige noten staan onderaan het document.


Blz. 110 :[...]
Vergeleken met het gedrag van De Haas 1 is de collaboratie van de lawaaiige Willem Waterman maar kinderspel. Toch heeft hij een niet onbelangrijke rol in de bezettingsjaren gespeeld.
      In de zomer van 1988 schreef Martin van Amerongen 2 voor NRC Handelsblad een artikel onder de veelzeggende titel ‘Een alcoholische brulaap'. 237 Die brulaap was W.H.M. van den Hout, beter bekend als Willem Waterman. Van Amerongen introduceerde Willem Waterman kort en bondig: ‘Hij schreef jongensboeken onder de naam Willy van der Heide en meisjesboeken onder de naam Silvia Sillevis. In de oorlog publiceerde hij een grotemensenboek onder de veelzeggende titel "Wie zegt dat je in deze tijd niet kunt lachen?" terwijl hij tevens verantwoordelijk was voor het humoristisch ogende blad De Gil, dat hem op drie jaar cel en tien jaar schrijfverbod zou komen te staan. De Gil deugde al evenmin als Willem W. Waterman. Het blad oogde pseudo-pro-geallieerd en pseudo-anti-NSB, maar schreef ondertussen onbekommerd over de "spekjoden met hun hangboezems en hun zweetstank", het tragische feit negerend, dat er inmiddels, in 1944, weinig spekjodinnen meer over waren aan wie deze beweringen konden worden getoetst.'
      De rest van het artikel van Martin van Amerongen gaat over het naoorlogse taalgebruik van Van den Hout, waarin het woord ‘brullen' veelvuldig voorkomt, evenals de woorden ‘oorlam' en ‘taximobiel'.
      De Gil begon te verschijnen in maart 1944 als uitgave van de Abteilung Aktivpropaganda van het Generalkommissariat. De eerste drie nummers stonden onder hoofdredacteurschap van L.M.H. Thijssen 3, die in het begin van de bezettingsjaren hoofdredacteur was van De Residentiebode. Thijssen had zo zijn eer-

237Martin van Amerongen, ‘Een alcoholische brulaap'. In: NRC Handelsblad. 6-8-1988.


Blz. 111 :dere ervaringen gehad met satire. Toen in het voorjaar van 1941 de BBC melding maakte van zware bombardementen op Duitsland werden een aantal Nederlandse journalisten door de Presse-Abteilung uitgenodigd om zelf een kijkje te komen nemen. Onder hen was Thijssen, die in De Residentiebode, dat als pro-Duits bekend stond, een zogenaamd satirisch stukje schreef. 238 De satire zat zo diep verscholen dat hij een paar weken in Scheveningen werd opgesloten en De Residentiebode voor een poosje werd verboden.
      Perschef Janke 4 vroeg op zijn dagelijkse persconferentie aan de journalisten het artikel van Thijssen in hun kranten te becommentariëren. J.H.M. Hetzler 5 van De Tijd volgde die aanbeveling zeer precies op. Hij vond het artikel van Thijssen onzin en hij achtte de Hagenaars te goedgelovig dat ze zo'n benadering van de hoofdredacteur van De Residentiebode hadden geslikt. Maar wat deed Hetzler?' Hij gaf uitvoerige citaten uit het artikel in De Residentiebode. 239 Weer waren de Duitsers woedend en nu werd ook Hetzler gevangen gezet. Hij hoefde maar een week te zitten omdat hij duidelijk kon maken te goeder trouw de aanbevelingen van Janke te hebben opgevolgd. De Tijd mocht pas weer op 26 juni verschijnen, drie dagen ná De Residentiebode. Dat blad werd beloond omdat het zich duidelijker had gewend tot de Nieuwe Orde. Het werd niet nationaal-socialistisch, maar het kwam een eind in de richting door zich uit te spreken voor de Nationale Unie van Arnold Meijer 6. Thijssen kwam weer vrij en werd meteen hoofdredacteur van het Nederlandsch Dagblad, het orgaan van Nationaal Front, dat naast De Weg werd uitgegeven: Meijer had nu een dag- en een weekblad. Van den Hout en Thijssen, die elkaar aan het einde van de oorlog weer troffen in De Gil, hadden, zoals nog zal blijken, elkaar eerder bij Nationaal Front leren kennen.
      Vanaf het vierde nummer nam Van den Hout (die al als medewerker aan De Gil was verbonden) het hoofdredacteurschap van Thijssen over (die op zijn beurt wel aan De Gil bleef meewerken). Van den Hout had zo zijn ideeën over propagandavoering. ‘De Duitse methode van propagandamaken wordt hier,' zei hij in 1944 240, ‘door geen mens in Holland geslikt. Het Nederlandse volk pro-Duits maken kan niet meer. Het enige wat ze kunnen doen is zodanig te schrijven, dat de mensen zeggen: van Amerika en Duitsland 7 deugt ook niets.'
      De Duitsers hadden in ieder geval veel fiducie in De Gil. De Residentiebode (wie had men anders verwacht gezien Thijssens connectie met zowel De Gil als De Residentiebode?) die het blad drukte, kreeg per aflevering meer dan honderdduizend nummers te produceren.
      ‘Daverende deining over de labbekakken' was de kop boven het belangrijkste nummer van 19 juli 1944.
      ‘Nederland vraagt zich af: waar zitten de labbekakken?
      Bent u een labbekak?

238'De Waarheid'. In: De Residentiebode, 22-4-1941.
239'Hagenaars bij de neus genomen'. In: De Tijd, 25-4-1941.
240L. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 7, Den Haag, 1964, pp. 1362-1363 8.


Blz. 112 :      Wat is een labbekak?'
      Dat was de onderkop van het artikel en hiermee is het soort humor van De Gil zo ongeveer aangeduid. Want: de labbekakken zijn de geheime handlangers van de Gestapo. Het geheim van De Gil was dat het leek alsof het een illegale uitgave betrof, waarin bijvoorbeeld met name de NSB'ers ervan langs kregen. In nummer 14, dat van 5 september 1944, dreef De Gil de spot met Dolle Dinsdag. ‘Generale repetitie', merkte het blad met een grote kop op, en de onderkop luidde: ‘De Zucht van een Gerucht Joeg de Bonzen op de Vlucht.' En verderop: ‘Gil blijft verschijnen / Ook na de bevrijding.'
      De wens was de vader van de gedachte en het is niet meer na te gaan hoeveel Nederlanders werkelijk hebben gedacht dat ze met het in huis halen van De Gil een illegaal blad hadden bemachtigd.
      Nummer 14 was het laatste nummer van De Gil, Periodiek Orgaan voor Nuchter Nederland 9.
      De naam ‘De Gil' bleef echter dank zij Watermans connecties in omroepland nog een tijdje voortbestaan. Waterman was onder meer hoofdredacteur van het blad Cinema en Theater, dat sterk nationaal-socialistisch gericht was en na juni 1943, toen De Luistergids werd opgeheven, de radio-aankondigingen verzorgde. Waterman was voor de oorlog al film-enthousiast geweest want in februari 1940 gaf het Nederlandsch Boekhuis het boek Amerika filmt uit, waarin Martin van Amerongen alleen al op pagina 32 zes maal het woord ‘brullen' aantrof. Waterman schreef veel teksten voor De zender van het bevrijde zuiden, een radio-pendant van De Gil 10. Net als bij De Gil trachtte men de indruk te wekken dat het om een niet-Duitse aangelegenheid ging. De zender stond in Hilversum aan de ‘s Gravelandse Weg, maar men deed het voorkomen alsof er vanuit het bevrijde zuiden werd uitgezonden. De samensteller was Wim Sassen 11, maar Waterman schreef de meeste teksten.
      Het nieuws was anti-Duits, want anders mankeerde er het nodige aan het geloofwaardige van de ‘zender uit het bevrijde zuiden'. Tussen het anti-Duitse nieuws door echter waren er ook veel berichten over wreed optreden van geallieerde zijde, zodat men in het nog niet bevrijde noorden daar alvast beducht voor kon zijn.
      Waterman werkte ook mee aan Mary of Arnhem, een zender die het BBC-nieuws relayeerde, maar het van tijd tot tijd onderbrak met een uitzending in even goed Engels. Men gebruikte daar Engelse krijgsgevangenen voor. In die tussendoor-mededelingen kwam informatie voor die de geallieerden in verwarring moest brengen, ja, zelfs een tegenstelling moest kweken tussen Engelsen en Amerikanen.
      ‘Van veel ernstiger aard was een zender zogenaamd van de illegaliteit,' geeft Verkijk ons als informatie. 241 ‘Volgens Prachthäuser 12 [een volgens Verkijk ‘goe-

241Verkijk, a.w. 13, p. 711.


Blz. 113 :de' Duitser die bij de Nederlandsche Omroep betrokken was, AV] ging het om een wekelijkse uitzending van een uur, die door twee Nederlandse programmamakers (wier namen hij zich niet meer weet te herinneren) en de NSB-technicus Huizinga werden gemaakt. Men beschikte, "door verraad", zegt Prachthäuser, over door de illegaliteit gebruikte codes. Men wist, dat Café Sport in Hilversum een verzamelplaats van illegalen was en via die codes heeft men mensen uit de illegaliteit opgeroepen op die-en-die-dag en op-dat-en-dat-uur in Café Sport bijeen te komen. Dat gebeurde en ze zijn allemaal prompt gearresteerd, "einkassiert", zoals Prachthäuser het uitdrukt. Na een uitzending of zeven, acht, heeft men de zender, die hoogst waarschijnlijk geen groter gebied dan Hilversum bestreek, gesloten, omdat toen wel was doorgelekt dat het een Duitse zender was. [...] Zeker is, dat ook hierbij Willem W. Waterman een bedenkelijke rol been gespeeld.'
      Waterman kreeg zijn grote kans in omroepland met zijn zogenaamde Gilclub, die in juli 1944 van start ging. Het programma, dat tot het einde van de uitzendingen van het officiële Hilversum bleef bestaan, had een duidelijk Amerikaans karakter. Waterman kreeg van de bezettende macht zelfs tocstemming de zo gehate verboden jazzmuziek te laten horen. Daartussendoor spuide hij dan geraffineerde propaganda. Voor mensen als Dick Verkijk was de Gilclub jeugdsentiment 242: ‘Ze waren, althans voor de schrijver van dit boek, een openbaring. Als jongetje had hij voor de oorlog nauwelijks bewust naar muziek geluisterd - en dan krijgt hij vijf jaar later ineens klassieke jazz in Dixieland- en New Orleans-stijl voorgeschoteld. Voor het eerst hoort hij Louis Armstrong! Muziek uit het land, waarvan we vurig hoopten dat het ons eindelijk zou bevrijden! Heeft men zich bij de Gilclub gerealiseerd dat hun uitzendingen averechts zouden werken? Als ze spottend spraken over "die negermuziek", begrepen ze dan niet dat ze zichzelf te kijk zetten als ze daarna die grandioze jazz-platen lieten horen? De Gilclub heeft van het toen 15-jarige hbs'ertje een enthousiast liefhebber van de klassieke jazz gemaakt - en hij is het tot op de dag van vandaag gebleven. De "slimme" propaganda is-ie vergeten, heeft hij niet eens tot zich laten doordringen, maar de (Amerikaanse) herkenningstune van de Gilclub kan hij na dertig jaar nog fluiten.'
      De Gilclub was de laatste activiteit van Waterman in oorlogstijd en liep bijna synchroon met de verschijning, in juni 1944 bij Bruna, van de komisch bedoelde bundel Wie zei, dat je in dezen tijd niet kunt lachen? Daarnaast had De Residentiebode zijn boek over de Amerikaanse film van het Nederlandsch Boekhuis overgenomen, waarvan in november 1941 een tweede, en in mei 1944 een derde druk verscheen. Het was alsof Waterman nog binnen wilde halen wat er binnen te halen viel. Het was het slot van een werkzaam leven binnen de collaboratie, een collaboratie waarvoor we terug moeten naar Arnold Meijers Nationaal Front

242Verkijk, a.w., p. 713.


Blz. 114 :dat Van den Hout een propagandafunctie had toebedeeld. Het hoogtepunt van zijn carrière bereikte hij toen hij samen met Van Wessem 14 de redevoering schreef die Arnold Meijer in februari 1941 15 in de Haagse Dierentuin hield in aanwezigheid van Duitse waarnemers die Meijer wel eens op zijn pro-Duitse gezindheid wilden testen. Meijer viel de NSB fel aan en refereerde verder veel aan het glorievolle Nederlandse verleden. Hij repte ook nog van de beroemde tocht van admiraal De Ruyter naar Chatham. Dat was nog volgens de tekst van Van den Hout. Maar Arnold Meijer sloeg opeens aan het improviseren en riep uit: ‘Wie heeft ons dat tot op heden nagedaan?' Dat was geen aardige opmerking voor de Duitsers die al lang gefrustreerd moesten vaststellen dat de zo uitbundig aangekondigde invasie van Engeland nog steeds niet was begonnen en vermoedelijk ook nooit zou plaatsvinden. De zaal, vol Nederlanders, reageerde echter enthousiast op deze zinsnede, zoals een Duitse waarnemer zuur opmerkte 243: ‘Diese deutliche und vom Publikum wohlverstandene Spitze gegen Deutschland löste brüllenden Beifall und höhnische Gelächter aus.' Dit fragment komt voor in een rapport aan Schmidt 16, een teken dat de Duitsers de zaak hoog opnamen. Schmidt liet er tenminste geen gras over groeien. De Generalkommissar riep Arnold Meijer onmiddellijk op het matje. Deze verontschuldigde zich door te stellen dat het hier om een eerste redevoering ging. In de tweede zou hij de geschiedenis van Duitsland behandelen en in de derde de geschiedenis van beide landen samen. Die tweede redevoering mocht hij nog houden. maar vlak voordat hij de derde redevoering zou houden, op 20 februari in Leiden, werd de vergadering van Nationaal Front daar verboden.
      Het deel van de toespraak over De Ruyter (zonder de uitglijer van Meijer) moet wel haast van Van den Hout zijn geweest, want het sluit aan bij een tekst uit de roman De kruistocht van Generaal Taillehaeck, deel I De Proloog 17, die in september 1941 bij De Residentiebode verscheen. De publiciteitscampagne, zonder twijfel opgezet door Waterman zelf, stak knap in elkaar; veel naïeve Nederlanders zullen vooralsnog gedacht hebben met een ‘goed' boek te maken te hebben. Het succes was groot. In oktober verscheen de tweede druk, in november de derde.
      En in deze roman kwam De Ruyter dus voor. ‘We hebben een massa goed te maken,' zegt de hoofdpersoon van de roman vlak na de capitulatie van het Nederlandse leger in mei 1940. ‘Zullen wij intusschen de namen van Tromp en De Ruyter zeer aarzelend, en voorzichtig, noemen? Want mijn groote vrees is, dat de moedigen die vielen, al aldus met hun levens hebben gekocht het respect van ‘s werelds beste landleger, de aan hen gebrachte eerbetoon zullen geannexeerd zien door het verachtelijk slag van "hoerapatriotten", die aldus profijt zullen trekken van den moed der gesneuvelden.
      En dat, ziet gij, dat zal niet gebeuren, zoolang ik schrijven kan!' 244

243Rapport van 14-2-1941, overgenomen uit Schippers, a.w., p. 247.
244Willem W. Waterman, De kruistocht van generaal Taillehaeck, deel I, Proloog, Den Haag, 1941.


Blz. 115 :      Waterman vond het nodig de roman te voorzien van een ronkend voorwoord. Het boek behandelt namelijk, vanuit de ogen van generaal Taillehaeck gezien, de volkomen ontoereikende wijze waarop het Nederlandse leger de oorlog in werd gestuurd. Daarin vertoont de roman veel overeenkomsten met De vlam in de pan van Roothaert 18, waarop ik in deel I reeds inging.
      In de roman van Waterman zegt een zekere Ter Heyde tegen generaal Taillehaeck 245: ‘Hij, die de wetten der massa-psychologie kan hanteeren, heeft den sleutel in handen tot een geweldige macht. Hij kan legers opbouwen en weer vernielen.... geheele volken in opstand brengen.... terwijl het wezen van zijn macht voor velen een raadsel is....'
      ‘Ik heb het leeren inzien,' zei generaal Taillehaeck, ‘Ik heb ook leeren inzien, dat velen zich hebben blindgestaard op loopgraven en geweren en noodrantsoenen en vergeten hebben iets véél belangrijkers te mobiliseeren: de geest.'
      Ter Heyde knikte langzaam: ‘En als men voortgaat den blik gericht te houden op zuiver materieele zaken.... dan zal het leger voortgaan holler en holler te worden en de natie ook en de ineenstorting zal komen bij den eersten krachtigen stoot....'
      En nu moesten alle lezers het Voorwoord van Waterman geloven' 246: ‘Ik wensch hierbij te verklaren - hetgeen ik ten allen tijde bewijzen kan - dat dit boek "De kruistocht van Generaal Taillehaeck" behoudens enkele stylistische correcties en behoudens het Naschrift, de druk is van een oorspronkelijk, vooroorlogsch manuscript, geschreven tijdens de mobilisatie ‘39-'40.
      Soldaten, sergeants en officieren kenden het geheel of gedeeltelijk toen wij ten oorlog trokken. Dezen waren het die naar mij toe kwamen op den avond van de capitulatie en mij ervan weerhielden het manuscript te vernietigen.
      Niets ter wereld had mij ertoe kunnen bewegen over wat geschied is te schrijven, maar dit boek WAS reeds geschreven.
      Dit boek is geen trap achterna... Het was - helaas - een profetie. En zijn actualiteit?... Het is actueeler dan ooit.
      Want de vlucht van dit werk gaat uit ver boven het leger, strekt zich uit over politieke partijen en over den Arbeidsdienst, over ons geheele volk met zijn problemen van individualisme en verdeeldheid... Vandaar de publicatie...'
      In januari 1943, Nationaal Front was al opgeheven en Arnold Meijer besteedde zijn tijd en aandacht aan een champignon-kwekerij, kwam het tweede deel van De kruistocht van Generaal Taillehaeck uit, getiteld De strijd om Nederland 19. Daar Willem Waterman zijn eerste deel voorzag van de ondertitel De Proloog mogen we ervan uitgaan dat hij al van plan was om een deel II te schrijven. Over de inhoud zal hij het nog niet met zichzelf eens zijn geweest, maar inmiddels had hij met Meijer gebroken en toen ook de Duitsers te kennen hadden gegeven geen heil meer te zien in de fascistische Leider uit Oisterwijk, zag Van

245Idem, p. 235.
246Idem, p. 9.


Blz. 116 :den Hout zijn kans schoon om als Willem Waterman wraak te nemen op Meijer en zijn Nationaal Front: hij zou in zijn tweede deel met de beweging afrekenen. ‘De schrijver wijst erop, om onaangename misvattingen te vermijden, dat aan dit boek louter historische gebeurtenissen ten grondslag liggen, door hem ervaren in een inmiddels ontbonden autoritaire politieke beweging,' liet Waterman de lezer op het schutblad weten. Opvallend is ook dat de omslag, gelijk bij deel I, was voorzien van een tekening door Karel Thole 20, de illustrator die we in de afgelopen delen al zovaak zijn tegengekomen bij publikaties die het daglicht nauwelijks of niet konden verdragen. Thole was zelf jarenlang trouw aanhanger van Meijer geweest en betoonde zich thans een trouwe hulp bij het verloochenen van zijn eens zo bewonderde Leider.
      Deel II was opgesplitst in twee afdelingen. De eerste noemde Waterman ‘Bankroet van een Politieke Beweging'. Generaal Taillehaeck is geïnteresseerd in die beweging, Nederlandsch Front geheten. Hij laat zich op het Hoofdkwartier rondleiden en hij bespeurt al snel onvrede bij de oudgedienden. Het is duidelijk dat de roman zich afspeelt in de periode toen Zwart Front was omgebouwd in Nationaal Front, het Hoofdkwartier naar Den Haag was overgeplaatst en Meijer probeerde de gunst te winnen van Haagse conservatieven, een streven dat bij de oude Front-strijders veel kwaad bloed zette 247: ‘Aan een tafeltje in een halfdonkeren hoek, ver weg van de groote ramen, zaten kameraad Koe en kameraad Ezel. Kameraad Koe zwaaide den scepter over het archief. Kameraad Ezel zwaaide den scepter over niets bepaalds. "Dat is ‘m," zei kameraad Koe, met zijn neus wijzend, "in dat grijze pak, bij van der Sloot. Weer zoo'n nieuweling. Ben benieuwd, wat dáár weer voor herrie van komt. Hield onze baas zich maar aan zijn ouwe, trouwe stelletje!"
      Kameraad Ezel at zuurkool, diep gebogen over zijn bord. Zijn ooren wuifden zacht. Terwijl de slierten zuurkool in zijn mond verdwenen, staarden zijn bolle oogen naar den rug van Taillehaeck.
      "Toen we nog ‘Maak Front' waren, in plaats van Nederlandsch Front," zei hij, "toen we nog niet hier in Den Haag zaten, toen was er nooit ruzie, nooit herrie. De krant verscheen elken week en was goed. We werkten dag en nacht. We vochten tegen politie, tegen de Rooien en tegen de kapelaans, en niemand die ooit klaagde, als er geen geld was en nu... Moet je eens kijken! De meesters in de rechten, de jonkheeren en de generaals komen binnen - de een na den ander. En de heele acht maanden is de herrie niet van de lucht geweest. De een na den ander komt erbij, treedt weer uit of wordt geroyeerd... Als de baas verstandig was, hield-ie zich aan zijn ouwe getrouwen. Dat is, wat Drika ook zegt, die heeft een beste kijk op dat soort dingen."
      Hij werkte zijn laatsten hap zuurkool naar binnen, schraapte zijn bord af met zijn mes en schoof het bord weg.

247Willem W. Waterman, De kruistocht van generaal Taillehaeck, deel II, De strijd om Nederland, Den Haag, 1943, pp. 34-35.


Blz. 117 :      "Zemme een biertje ná nemen?"
      "La-we maar doen," zei kameraad Koe.'
      Het verhaal van de roman is vrij simpel. Taillehaeck kwam, zag de geweldige chaos in de organisatie van de beweging en ging weer, nadat hij de Leider, ene Rudolf Smit, de mantel uitveegde, een redevoering die in wezen tegen Arnold Meijer gericht was 248: ‘Ik kwam in deze beweging, in de absolute overtuiging, praemisse, waarvan ik uitging, dat de geest in deze beweging de volkomen antipode zou zijn van den stroopigen geest die ik zoo intens haatte en heb leeren haten gedurende een reeks van jaren.
      Ik zal u zeggen, Rudolf Smit, dit is véél erger. De geest in ons leger was niet bijster... maar tenminste was de legerorganisatie een machinerie, logisch opgebouwd en bruikbaar bewezen door de eeuwen heen. En ik zal U zeggen: indien een derderangs Jodenwinkeltje in manufacturen werd gedreven zoals deze beweging sinds een jaar is georganiseerd, werd die winkel binnen drie dagen voor grondige reorganisatie gesloten. Het beroemde leidersbeginsel, waarover ieder hier den mond vol heeft, wordt, in deze beweging, op dit hoofdkwartier, elke minuut van den dag met voeten getreden.
      De burgerlijkheid is op dit Hoofdkwartier vele malen erger, dan in de door ons gesmade Departementen, en waar deze burgerlijkheid afwezig is, grijnst de roode kop van het Marxisme.'
      A.B. Roels reageerde onmiddellijk na verschijnen van dit boek met een recensie in De Schouw. Wie nu mocht menen dat binnen des NSB, waartoe Roels behoorde, met een zeker leedvermaak zou worden gereageerd op deze aanval op Nationaal Front, dat zelf zo vaak de NSB had verketterd, kwam bedrogen uit. Erg chic vond Roels de hele affaire niet 249: ‘Zien wij af van het feit, dat het, euphemistisch gezegd, niet zeer welgevoeglijk is om, na uit een politieke beweging, waarin men een leidende positie bekleedt, te zijn getreden (of gezet), op diezelfde beweging critiek te gaan uitoefenen en haar belachelijk te maken, dan kan men toch aan het eerste deel van dit boek zekere kwaliteiten toekennen.'
      Dat was zo ongeveer alles wat Roels over de eerste afdeling van De strijd om Nederland te melden had. De tweede afdeling, getiteld ‘Gesprekken in den nacht', bestaat voornamelijk uit pseudo-wijsgerige gesprekken waarin Willem Waterman zijn ideologie aan de lezer presenteerde. Volgens Roels klopte van dat wereldbeeld maar bitter weinig: ‘De heer Waterman echter blijkt slechts de eerste de beste philosophische dilettant te zijn,' meldt hij. En aan het slot van zijn recensie: ‘Er was eens een philosoof, die zeide, dat het eenige, wat hij zeker wist, was, dat hij niets wist 21.
      Ook Willem Waterman weet niets (althans niets van het nationaal-socialisme). Het zij hem vergeven. Hij weet echter niet, dat hij niets weet. En dát nemen wij hem uiterst kwalijk.'

248Idem, pp. 149-150.
249De Schouw, jrg. 2, no. 2, februari 1943, p. 109.


Blz. 118 :      Het grootste bezwaar van Roels is dat Waterman niet begrijpt dat ‘Nationaal-socialisme door het rassenprincipe gevormd is. Nationaal-socialisme zonder rassenbeginsel is een wangedrocht.'
      Roels had in zoverre gelijk dat de tweede afdeling van het boek inderdaad vol staat met nonsens, uitgebruld, om nog maar even aan Martin van Amerongen te refereren, door de gesprekspartners die maar doorfilosoferen over ras, systeemvolk, selectie enzovoort. Het kwam niet veel verder dan de reinste borrelpraat 250: ‘"Ja", zei van Merlevoort, "maar in elke klasse wordt de ontwikkeling der méér dan normaal begaafden, - en dat is reeds vijf en twintig procent, op misdadige wijze afgeremd, doordat het onderwijs steeds is afgestemd op de middenmoot. De intelligenten worden lui, of verveeld... maar geholpen worden zij niet. Hier zijn wij terug op een punt van een uur of zoo geleden. Maar waar zijn onze scholen voor zeer begaafden? Wat wordt er gedaan om deze potentie van het volk tot het uiterste uit te buiten? Waar is de Hoogeschool, waarin de beste koppen des lands worden getraind, opdat de Staat uit dat arsenaal kan blijven putten voor het bezetten van de sleutelpositie des Lands?"
      Ter Heyde sprong op:
      "Daar hebben wij, inderdaad, een der laatste phazen van ons geweldig probleem! Ons systeem tot het selecteeren van het intellect was juist even fout als ons systeem tot het kiezen van regeerders... Hier zijn we aan waarde vier van het Staatspotentiëel: het organiseeren en op een doel richten van de potenties van het land en van het volk. Het ontwikkelen van de technische potentie werd volkomen overgelaten aan particulieren of commercieele toevalligheden, - het werd nimmer op een Staatsdoel gericht."'
      Aan het slot van het boek besluit Taillehaeck maar weer iets te gaan dóén. Zijn gesprekspartner zegt dan nog peinzend 251: ‘We hebben een massa geleerd van Rudolf Smit, hij was een kostbare spiegel, die toonde hoe het niet moest. Als ik daar niet een half jaar had gezeten, had ik nimmer zoo goed begrepen, wat ik thans gehoord heb.' Dat mag een verklaring zijn voor het feit dat ons thans de boeken van Waterman volstrekt onbegrijpelijk voorkomen.
      ‘Het effect op den lezer zal, naar ik meen op den duur zijn, dat men NF niet als onbelangrijk zal beschouwen,' schreef Van den Hout in februari 1943 aan R. W. Haantjes Dekker, directeur van Uitgeverij De Veste, waarmee hij wilde aantonen dat het Gil-idee in zijn hoofd zat. Aan de ene kant een afrekening met Nationaal Front, maar aan de andere kant door zogenaamd bittere kritiek dezelfde beweging belangrijk, misschien wel acceptabel maken. 252
      ‘"Nu is hij te ver gegaan. Er uit," brulde Bigard.' Een zin uit het boek van Waterman over de Amerikaanse film. Martin van Amerongen laat Bigard opdraven ter introductie van zijn regels: ‘Aldus Willem Waterman, kleurrijke zonderling, gespecialiseerd in burengerucht op alcoholbasis. Na ‘s mans ver-

250Waterman, a.w., pp. 229-230.
251Idem, p. 272.
252Brief J. van den Hout, dd. 4-2-1943.


Blz. 119 :scheiden, in februari 1985, is het werkelijk weldadig rustig geworden in de Amsterdamse binnenstad.' 22

Van Amerongen constateerde bij Waterman een opvallend gezwollen taalgebraak vol zelfverzonnen woorden. Waterman vertoont daarmee een opvallende gelijkenis met J.H. (Koos) Speenhoff 23. In 1943 verscheen van hem Daar komen de schutters! ‘Hij was wat sombrero,' schrijft Speenhoff over een sombere man. 253 Briefjes van duizend heten ‘mieltjes' 254 en het woord ‘immer' is ‘immerlings'. 255 En als iets Speenhoff in het geheel niet beviel riep hij in geschrifte uit: ‘om de dubbelde dooie donder niet'. 256 Op dit in 1943 gepubliceerde boek van Speenhoff kom ik nog terug.
[...]

253J.H. Speenhoff, Daar komen de schutters!, Den Haag, 1943, p. 137.
254Idem, p. 166.
255Idem, p. 168.
256Idem, p. 137.


Blz. 135 :[...]
      Gelukkig voor Van Straten beschuldigde hij Buddingh' 24 in Columbus 25 níét van het publiceren in De Gil. Dat had eventueel wel gekund. In nummer 14 van De Gil (15 september 1944) stond ‘De blauwbilgorgel' van Buddingh' afgedrukt, dat begon met de zo overbekende regels 313 :

      Ik ben de blauwbilgorgel,
      Mijn vader was een porgel.
      Mijn moeder was een perulan,
      Daar komen vreemde kind'ren van.
      Raban! Raban! Raban!

Ik citeer nu uit de Vier gorgelrijmen die in 1944 door Willem Indenhaeck te Stadskanaal werden gedrukt. Hoe kwam dat gedicht in De Gil terecht? Lisette Lewin schrijft 314: ‘Buddingh' kreeg zomer ‘42 tbc en bracht bijna de hele oorlog door in een sanatorium 26. Daar maakte hij zijn eerste Gorgelrijmen. Hij gaf ze aan een bevriende boekhandelaar in Dordrecht, die Koos Versteeg heette en die ze doorgaf aan Gabriël Smit 27, die ze doorgaf aan Jaap Romijn 28. Die heeft ze in 1944 clandestien laten drukken.
      De proeven lagen bij de drukker, de Utrechtse Typografen Associatie, evenals die van De stilte der zee, toen de Gestapo daar in 1944 een inval deed. De drukkers [P. Zuiderdorp en W. Geuze, AV] werden diezelfde dag doodgeschoten, de proeven meegenomen. Waarschijnlijk, zegt Buddingh', heeft de Gestapo ze doorgestuurd aan de redactie van De Gil, periodiek orgaan voor geduldig Nederland. [...] In het nummer van 15 september 1944 van De Gil maakte hij [Waterman, AV] wel een zeer navrante grap. Hij bekroonde Buddingh's bundel, waarvan hij het manuscript als gezegd te danken had aan een inval die drie drukkers 29 het leven had gekost, met de Professor Gilprijs. In het gedicht "De blauwbilgorgel" maakte De Gil een zetfout. In de strofe

      dan lig ik languit in de zon
      en koester met mijn knezidon

stond in plaats van "knezidon", "kneridon", een onnauwkeurigheid die de dichter nog in vele na-oorlogse drukken heeft achtervolgd 30.'
      ‘Wat er precies aan de hand is geweest, weet ik niet maar Buddingh' is niet erg duidelijk geweest over de publikatiegeschiedenis van zijn gorgelrijmen,'

313C. Buddingh', Vier gorgelrijmen, Utrecht, 1944.
314Lewin, a.w. 31, p. 82.


Blz. 136 :constateert Hans Renders in Ons Erfdeel. 315 Zijn opmerking is terecht. Het is een rare geschiedenis. Het is nauwelijks voor te stellen dat de Gestapo de moeite zou nemen drukproeven door te spelen aan Willem Waterman.
      Het is ook anders gegaan, aldus Waterman zelf 316: ‘Ik heb de gedichten gekregen van Gabriël Smit. Die kwam ik in Hilversum in de radio-studio's tegen. Heb jij misschien wat kopij voor De Gil? vroeg ik. Ja, hij had wel wat, zei hij en hij bezorgde me die gedichten. Hij had duidelijk geen zin om zélf zijn nek uit te steken.' [...]

315Hans Renders, ‘Cees Buddingh' als pionier in het surrealistische land van herkomst'. In: Ons Erfdeel, november/december, 1987, p. 684.
316Mededeling Willem W. Waterman aan de schrijver, ca. 1978. Ook bij Dirk de Jong (Het vrije boek in onvrije tijd, p. 47) wordt de versie, zoals bij Lisette Lewin, gegeven. De Jong gebruikt het woord ‘vermoedelijk'.


Blz. 149 :[...]
      Scholte 32 was zeer actief binnen de kolommen van Cinema en Theater, het blad dat volgens Barten ‘noodgedwongen Duits georiënteerd' was 33. Er was niets noodgedwongens aan het verschijnen van dit blad, dat niet pro-Duits was, maar zeer nationaal-socialistisch, een gevolg van het beleid van de hoofdredacteur, die we eerder als Willem W. Waterman tegenkwamen. Zo kunnen we de medewerking van Scholte aan Groot Nederland ná de machtsovername door de SS-groep onder Van der Made en Modderman ook wel een ‘noodgedwongen' medewerking van Scholte noemen aan een ‘pro-Duits' blad. Cinema en Theater zou vanaf 1943, toen De Luistergids werd opgeheven, ook de aankondigingen van de radioprogramma's publiceren. Cinema en Theater werd door de nationaal-socialistische Uitgeverij Opbouw uitgegeven, ook al geen teken dat er van enige noodgedwongenheid sprake was. Toen Waterman geroepen werd tot zijn projecten Gil en Gilclub, volgde Scholte hem op. Hij kreeg van Opbouw het vorstelijke salaris van zeshonderd gulden. [...]


Blz. 156 :[...]
      Barten sprak met Koolhaas 34 en die wees er op, zoals hij het ook Henk J. Meier meldde 377, dat er buitengewone omstandigheden waren toen hij de recensie over Der Ewige Jude schreef: ‘Maar het was in een periode, dat ik zelf bij de Geheime Dienst Nederland zat. Dat is een illegale organisatie en ik was in die tijd erg bedreigd.' Barten omschrijft deze Geheime Dienst Nederland als een ‘nogal rare organisatie' vol met mensen van Nationaal Front die hun verleden wilden witwassen.
      Dat is een harde uitspraak over deze verzetsgroep. Doelde Barten misschien alleen op M.A. Cageling 35, koerier tussen het illegale Je Maintiendrai en de Geheime Dienst Nederland? Cageling was aanhanger van Arnold Meijer en in 1941 werd hij door de bezetter naar voren geschoven als mogelijke hoofdredacteur van De Tijd. Hij was de man die enkele weken na de Duitse inval in De Tijd schreef 378: ‘Wie op dit ogenblik zich zover door haatgevoelens tegen de bezetter laat leiden dat hij de nederlaag van Duitsland tegen de Sowjets wenst, kiest voor de ondergang van Nederland, kiest voor de ondergang van de westerse beschaving en voor de vernietiging van de toekomst van zich zelf en van zijn nageslacht.'
      De Geheime Dienst Nederland had honderden medewerkers, van wie velen niet eens bij naam bekend. Dat Barten aan hen kan zien dat zij zich ooit hadden aangesloten bij Nationaal Front en zich later wit wilden wassen, mag een wonder heten. In ieder geval gaat dit niet op voor de oprichter van de Geheime Dienst Nederland, J.M.W.C. Jansen.
[...]

377‘Henk J. Meier, Anton Koolhaas en "De Eeuwige Jood"', in: Nieuwsblad van het Noorden, 25-11-1988.
378Op 8 juli 1941. Zie: De Jong, a.w., deel 5, p. 306.


Blz. 292 :Bijlage III

Radioprogramma's, boeken betreffende, vanaf maart 1941, het tijdstip waarop de omroepverenigingen werden vervangen door de genazificeerde ‘De Nederlandsche Omroep' (declamaties en hoorspel-bewerkingen uitgezonderd)

DatumTijdstipZenderSprekerOnderwerp
[...]


Blz. 295 :[...]
28-10-194118.15-18.30Hilv. IIHenri van HoofWillem Waterman, De kruistocht van Generaal Taillehaeck
[...]
18-11-194118.15-18.30Hilv. IIG.J. TheunissenWillem Waterman, Amerika filmt
[...]


Blz. 299 :[...]
2-8-194214.00-14.20Hilv. IWillem WatermanOver eigen werk.
[...]




Blz. 304 :Bijlage VI
Opgave van de door de Ereraad voor Letterkunde opgelegde uitsluitingen
Tot 5 mei 1946
[...]


Blz. 306 :[...]
W.H.M. van den Hout (pseudoniem Willem Waterman)
[...]





[1]Jan de Haas : dichter bij NENASU, NSB-er.
[2]Martin van Amerongen (* 08/10/1941 , † 11/05/2002) : links-extremistische journalist en auteur, hoofdredacteur van „De Groene Amsterdammer”, die in zijn haat tegen W.H.M. van den Hout zo ver ging, dat hij hetzelfde stukje over Willem, maar voorzien van een andere kop, steeds weer in allerlei kranten liet plaatsen.
[3]Louis H. Thijssen: directeur van N.V. „De Residentiebode”, hoofdredacteur van „Cinema & Theater” tot medio 1943 en hoofdredacteur van „De GIL” tot juni 1944.
[4]Willy Janke : hoofd van de Afdeling Pers van het Rijkscommissariaat van begin 1941 tot januari 1942.
[5]J.H.M. Hetzler : verder onbekende journalist van „De Tijd”.
[6]Arnoldus (Arnold) Jozephus Meijer (* 05/05/1905 , † 17/06/1965) : seminarist tot 1933, propagandaleider van de A.N.F.B. van begin 1934 tot 05/05/1934, leider van het Zwart Front / Nationaal Front van 05/05/1934 tot 13/12/1941, champignonkweker te Oisterwijk vanaf 1948, hotelhouder te Oisterwijk vanaf 1956).
[7]Bedoeld (en door Waterman gezegd) wordt uiteraard: Engeland.
[8]Venema verwijst hier - net als Hans en Ton Kleppe in hun map - naar de wetenschappelijke uitgave van het werk van L. de Jong, verschenen bij Martinus Nijhoff. In de standaard-uitgave (Staatsuitgeverij, ISBN 90 12 01057 8) is deze passage terug te vinden op p. 1315.
[9]Die ondertitel, Periodiek verschijnend Orgaan voor Nuchter Nederland, droegen alleen de eerste 8 uitgaven (plus de illegale versie);
De Gil” nr. 9 had als ondertitel Neo-litterair Orgaan voor Nuchter Nederland;
De Gil” nr. 10 had als ondertitel Opnuchterend Orgaan voor Onnuchter Nederland;
De Gil” nr. 11 had als ondertitel Clandestien Orgaan voor Groot Nederland;
De Gil” nr. 12 had als ondertitel Symptomisch Orgaan voor Swing Nederland;
De Gil” nr. 13 had als ondertitel Jubileum-uitgave voor Gillend Nederland;
De Gil” nr. 14 had als ondertitel Periodiek rel-orgaan voor Geduldig Nederland.
[10]De "radio-pendant" van „De Gil” was - zoals de naam al zegt - de Radio Gil-club; de Zender van het Bevrijde Zuiden was een andere zender, inderdaad ook te Hilversum en ook m.m.v. W.H.M. van den Hout.
[11]Wim Sassen : Nederlands publicist en journalist, SS-Untersturmführer; na de oorlog in Argentinië gesignaleerd (Eichman!).
[12]Alfred Prachthäuser : medewerker van de Rundfunkbetreuungsstelle.
[13]Bedoeld wordt: Verkijk, Dick, „Radio Hilversum 1940-1945”, Amsterdam 1974.
[14]Eugène J.J.M.A. van Wessem (* 1900, †) : bankier (tot een faillissement in 1930), zelfstandig publicist, lid van de NSB rond 1933, (bestuurs)lid en publicist van Zwart Front vanaf 1935.
[15]W.H.M. van den Hout was officieel pas vanaf 10 mei 1941 medewerker van de Afdeling Propaganda van Nationaal Front! Dat hij voor die datum ook al - onbezoldigd? - propaganda bedreef, blijkt uit het tijdstip, waarop hij Arnold Meijer strijdt om Nederland vermoedelijk heeft geschreven.
[16]Fritz Schmidt († 06/1943) : Generalkommissar zur besonderen Verwendung in Nederland & Beauftragter van Sauckel in Nederland van november 1942 tot juni 1943.
[17]De juiste ondertitel is Proloog (zonder lidwoord).
[18]Roothaert, mr. Antonius Martinus Henricus (* 09/06/1896 , † 28/03/1967) : Nederlands auteur; zijn bekendste boeken zijn de „Dokter Vlimmen”-trilogie; een ander boek van zijn hand, „De vlam in de pan” (1942), handelt - net als Watermans Taillehaeck I - over het slechte Nederlandse legerbeleid en is een geromantiseerd verslag van de omstandigheden van het Nederlandse leger in de meidagen van 1940.
[19]De juiste ondertitel is Een strijd om Nederland.
[20]Karel Thole (* 20/04/1914 , † 26/03/2000) : illustrator, o.a. ook van delen van de Drie-Stuivers-Romans; na de oorlog in dienst van Heyne-Verlag (D) en Mondadori (I), m.n. als illustrator van science fiction-boeken.
[21]Bedoeld wordt Sokrates (* ± 470 , † 399).
[22]Deze woorden over een dode zeggen meer over de persoon Martin van Amerongen dan over W.H.M. van den Hout!
[23]Jacobus (Koos) Hendrikus Speenhoff (* 28/10/1869 , † ; 03/03/1945) : Rotterdams dichter, zanger, cabaretier en illustrator; overigens werd hij geboren onder de naam J.H. de Jager: pas bij het huwelijk van zijn ouders in 1872 erkend en gewettigd, verkreeg hij de naam Speenhoff.
Hij werd ten onrechte beschuldigd van het lidmaatschap van de NSB; wel staat vast dat hij (tevergeefs) met de nieuwe machthebbers heeft geflirt om een comeback te bewerkstelligen.
De ironie van het noodlot wil, dat hij, nadat hij Rotterdam was onvlucht na het bombardement van 14 mei 1940, dodelijk getroffen werd bij het bombardement van het Bezuidenhout in Den Haag op 3 maart 1945.
[24]Cees Buddingh' (* 07/08/1918 , † 24/11/1985) : Dordts dichter en schrijver.
[25]In : Columbus, oktober 1945. Zie ook: Hans van Straten, ‘Over Buddingh', bezetting, stenen en rotjongens'. In: Bzzlletin, 158, pp. 5-10.
[26]Sanatorium „Zonnegloren” in Soest.
[27]Gabriël Smit (* 25/02/1910 , † 23/05/1981) : Utrechts dichter.
[28]Jacob (Jaap) Pieter Romijn (* 29/03/1912) : kunst- en muziekredacteur te Utrecht, oprichter van de literaire tijdschriften Ad interim, Carrousel en Vandaag; van 1944 tot 1964 directie-secretaris / uitgever bij A.W. Bruna & Zoons Uitgeversmij. N.V.
Bij Bruna is in 1944 ook Watermans Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? verschenen.
[29]P. Zuiderdorp en W. Geuze : dat zijn natuurlijk maar twee drukkers; maar we moeten bedenken dat hier een deel van het citaat van Lisette Lewin weggelaten is!
[30]In het nawoord van de bundel Alle Gorgelrijmen (Amsterdam, De Bezige Bij, 2003) zegt Wim Huijser, dat Cees Buddingh' verklaarde: "Ik word nog steeds af en toe vanuit een café opgebeld. Dan hebben ze er weer ruzie om."
[31]Bedoeld wordt: Lisette Lewin, Het clandestiene boek, 1940-1945, Amsterdam, 1983.
[32]Hendrik Scholte : perschef van Nederland Film en De Nederlandsche Omroep.
[33]Egbert Barten, ‘Ik ben iemand die in dromen leeft'. In: De Groene Amsterdammer, 15-6-1988.
[34]Anton Koolhaas (* 16/11/1912 , † 19/12/1992) : Nederlands schrijver, journalist en cinaest.
[35]Marinus Arnold Cageling (* 15-11-1902): medewerker van het Nederlandsch Dagblad (van A.J. Meijer) van december 1940 tot mei 1941; medewerker van de GDN (=Geheime Dienst Nederland).



N.B.: © Adriaan Venema / Uitgeverij De Arbeiderspers !