Wie zei er dat je niet meer lachen kon? 1


Als de jongensboeken schrijver Willy van der Heide was hij het idool van honderdduizenden jongens. Maar hij is ook: Willem W. Waterman, de dichter Victor Valstar, de schrijfster Sylvia Sillevis en de schoonzoon van Theodorus Niemeijer. En hij noemt zich W.H.M. van den Hout, preadviseur voor de psychiatrie. In de oorlog vulde hij het pro-Duitse weekblad De Gil. Panorama dook in het Willem-Waterman dossier en rekent af met een jeugddroom.


Daar zat ie dan. De Meester zelf. Een lange sladood met een Britse snor, aan een groot houten bureau in een statige Haagse kamer vol boeken. Speciaal voor de foto had ie een kolonelsuniform aangetrokken. Het standaardwerk De Grote Veldslagen stond, schijnbaar achteloos, als blikvanger, op de schoorsteenmantel. Het uniform viel om zijn slungelig lijf als de krappe schede rondom een houwdegen. Het zat hem als gegoten. Manmoedig was ie bezig nuchter te worden. Met zijn van drank gebarsten stem zei hij: „Het dondert niet, kerel! Ik kan er tegen. Ik heb een ijzeren gestel.” Schielijk dronk hij enige glazen tomatensap, verdund met water. Hij had een spijker in zijn kop van hier tot gunter. Het was elf uur in de ochtend.

          Daar zat ie dus. De grote schepper van Bob Evers-boeken, die mij eens, zo’n dikke twintig jaar terug, van opwinding de ganse wereld hadden doen vergeten. Wat eerlijk is eerlijk, of hij nu een fascist is of niet, gevreten heb ik zijn boeken allemaal, de boeken van de inmiddels 35 delen tellende serie. Drie jongens op een onbewoond eiland, Overval in de lucht, De jacht op het koperen kanon, Een dollarjacht in een D-trein, Kabaal om een varkensleren koffer, Een meesterstunt in Mexico, enzovoort, enzovoort.
          Gespeend van elke vorm van pedagogie kwam Willy van der Heide met zijn boeken tegemoet aan de belangrijkste naoorlogse gevoelens: de bange jaren waren voorbij, wie Engels spreekt en Amerikaans denkt, aan hem behoort de wijde wereld. In alle leeszalen van Nederland (er bestond nog geen televisie) werd erom gevochten. Was er een nieuwe Bob Evers uit, dan golfde een blijmare door het land. Duizenden jongens trachtten een exemplaar te bemachtigen. Wie er niet in slaagde, hoorde de volgende dag op het schoolplein reeds de eerste details uit de adembenemende inhoud. Ik bewonderde Willy van der Heide zoals alleen pubers dat kunnen: totaal en dweepziek.
          Groot was dan ook de schok toen ik, de grens van de grauwe volwassenheid naderend, vernam dat Willy ook Willem W. Waterman was, maar eigenlijk W.H.M. van den Hout heette en een ravezwart oorlogsverleden had. Ineens begreep ik ook waarom hij op de achterflap van de Bob Evers-boeken altijd onherkenbaar was afgebeeld. Op zijn rug gefotografeerd, een rare jas dragend alsmede een vilten kalotje. Dat oorlogsverleden begon mij danig bezig te houden. Alles wat er over de kwestie werd gepubliceerd, las ik. Wat mij niet zo moeilijk viel, aangezien zijn naam telkens opdook in steeds sensationelere publicaties.

          Ik zal nu eerst even in een notedop uiteenzetten wie W.H.M. van den Hout werkelijk was voor hij als populaire schrijver Willy van der Heide triomfen vierde. Hij werd op 3 juni 1915 geboren als zoon van een leraar Nederlands en telg uit een Gronings scheepsbouwersgeslacht. Gedurende de mobilisatie was hij korporaal bij het regiment Grenadiers (volgens eigen verklaring gedegradeerd, maar dat heb ik nergens bevestigd kunnen krijgen). Hij werkte enige tijd als correspondent voor de Brabantse katholieke krant Het huisgezin, voor welk blad hij ook kruiswoordpuzzels ontwierp. Als beginnend schrijver-journalist kwam hij terecht in Amsterdamse kringen van bohémiens, kunstenaars en politieke drijvers. Was van meet af aan ultrarechts en kon in vuur en vlam raken als de naam van zijn grote idool Benito Mussolini ter sprake kwam. Hij werd uit 235 sollicitanten gekozen en benoemd tot onderdirecteur van het persbureau van Philips. In die functie legde hij niet alleen talrijke buitenlandse contacten, maar wende hij zich ook aan in het Engels te schrijven. Kort voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog schreef hij een boek De Kruistocht van Generaal Taillehaeck. Rondom de verschijning van dit boek, in 1940, ontstond grote deining. In de kringen van padvinders, fascistoïde romantici, romantische fascisten en andere politieke warhoofden oogstte Taillehaeck veel lof. Maar de Duitsers vonden het niks. Het naziblad De Schouw schreef dat „Willem W. Waterman niet alleen niets weet van de nationaal-socialistische levensfilosofie, maar wat veel erger is, hij weet dat zelf niet.” Vele verantwoordelijke militairen van het verslagen Nederlandse leger echter beschouwden Watermans geloofsbelijdenis als een verraderlijke trap na.

Martiaal gekleed in een kolonelsuniform poseert Willem W. Waterman in zijn woning. „Schuldig?” zegt hij. „Welnee, het zijn de regels van het spel.”

          De hoofdfiguur in het boek is een tegendraadse generaal die verwoede, maar vergeefse pogingen in het werk stelt om van het ongedisciplineerde Nederlandse leger alsnog een geoliede vechtmachine te maken, min of meer naar Duits voorbeeld. Het tweede deel van Taillehaeck liet niet lang op zich wachten. Daarin beschreef Willem Waterman hoe de generaal, nauwelijks uit het veld geslagen door de Nederlandse nederlaag, toetreedt tot het „Nederlands Front” van de fascistenleider Rudolf Smit. Van dit tweede deel werden 13.000 exemplaren verkocht. Beide boek zouden sleutelromans worden, want Waterman zelf werd in de oorlog propagandaleider van Nationaal Front van de Mussolini-fascist Arnold Meyer, een man die, eveneens als WWW zelf droomde van een wereld van gelijkrassige, elkaar toelachende en op de schouders rammende „lotgenoten”, die na een week van harde, doch eerlijke arbeid gezamenlijk de luit zouden bespelen en elkaar joelend zouden natspuiten bij de centrale kraan van het zomerkamp.
          De gespletenheid van zijn karakter maakte het in de oorlog eveneens mogelijk dat hij een andere tak van zijn talent ontplooide: die van komisch. Terwijl in de wereld alom een grote zonsverduistering om zich heen greep en het Grote Streven was begonnen, de joodse kindertjes de spoorwagons werden ingetrapt, schreef WWW - je houdt het achteraf niet voor mogelijk - diverse „leuke stukjes” zoals: Amerika filmt2, een pamflettistische kijk op Hollywood. Kort hierna liet hij nog een luchtig werkje het licht zien: Wie zei dat je in deze tijd niet meer kon lachen?

          De hoge Haagse kamer met De Grote Veldslagen op de schoorsteenmantel. „Willem,” begon ik het interview, „je hebt een zwaar oorlogsverleden.”
          Willem W. Waterman: „Ik zet nu de bandrecorder aan. Dit hele spel ken ik. Jij ook natuurlijk. Ik verzet me mijn hele leven al tegen falsificatie van de geschiedenis. Feiten en data! Daar heb ik niets tegen. Oké? En als je het anders wilt en als het je niet bevalt, dan op de mat, verdomme! Okee? Laatst kwam er nog zo’n journalist, Nico Polak van Het Vrije Volk3, hier. Willem, zegt-ie, ik ga er natuurlijk vanuit dat je alles zult ontkennen, maar jij bent „De Zwarte Tulp”, het brein achter de mislukte poging om een deel van de Amsterdamse metro op te blazen. Jij bent de man achter Max Lewin! Hij begon over al die oude zaken: over dat ik propagandist was geweest van het fascistische Nationaal Front van Arnold Meyer, dat ik in het weekblad De Gil had geschreven enzovoorts.”
          „Je bent toch nog steeds fascist?
          WWW: „Ik ben rechts! Mag ik alsjeblieft? Ik ben geen verrader! Die Nico Polak zei ook: Je bent agent geweest van de Geheime Dienst Nederland. Zo… zo, zei ik. Maar meer dan dat wist hij er ook niet van.”
          „Ben je dan agent geweest van de Geheime Dienst Nederland? En wat was dat voor een organisatie?
          WWW: „Dat was een zijtak van een andere dienst!”
          „Welke?
          WWW: „Dat kan ik je niet vertellen. Het had voor een groot deel te maken met de Marine Inlichtingen Dienst. En deze M.I.D. had toen ook al duidelijke verbindingen met de Engelse Marine Inlichtingen Dienst. Dat waren twee handen op één buik. Ik werkte voor die knapen. Nu begrijp je misschien waarom ik na de oorlog ontslagen ben van rechtsvervolging. Het ware verhaal is niet te vertellen. Ik zat er in opdracht van de Duitse contra-spionage. Ik werd door de Duitsers betaald. Voor dat werk heb je een bepaald soort jongens nodig. Zo van: Ik denk dat jij denkt dat hij zal denken dat ik denk. Het principe van contra-spionage: complete verwarring zaaien.
          Dat vind ik trouwens het knappe van joden, de humor. Het alles van vijf kanten kunnen zien. In Tel Aviv heb ik eens gezegd: I’m a synthetic Jew (ik ben een kunstmatige Jood). Ik kan me, net als een jood, suf lachen om mijn eigen stommiteiten. Ik heb een Jiddisch gevoel voor humor. Als ik iets slims doe, dan is het ook heel slim. Doe ik daarentegen iets stoms, dan stáát zo’n stommiteit ook als een beeldhouwwerk van Epstein. De truc is niet om je stommiteiten toe te geven, maar om ze te overleven.

          Ik ben in 1941 uit „Nationaal Front” gestapt, omdat de leider, Arnold Meyer, politiek een ommezwaai van 180 graden maakte toen hij zijn volgelingen opriep om met Duitsland tegen het bolsjewisme ten strijde te trekken. Arnold Meyer was een soort diaken, die altijd zijn handen vouwde en je in de gij-vorm aansprak. Met de andere leden van de anti-Duitse stroming binnen „Nationaal Front” vond ik dat het toen afgelopen moest zijn.
          De Russen waren onze bondgenoten. Nederland was immers neutraal, maar nadat het was aangevallen door Duitsland automatisch de bondgenoot van de geallieerden. Overigens zaten er wel een stelletje prachtfiguren bij „Nationaal Front”. Discussiëren en zuipen tot diep in de nacht. Allemaal katholieke Mussolini-jongens. Romantici, dichters, idioten.”

Willem was nu in trance geraakt. De werkkamer stond bol van zijn gebulder. „Drie soorten mensen worden zo geboren als ze zijn en niet gemaakt: hoeren, artsen en revolutionairen,” schreeuwde hij. Tussen twee snorkende volzinnen door trad zijn, eveneens zeer vermoeide derde vrouw Marjon binnen, dochter van de genotmiddelenmiljonair Theodorus Niemeijer4. Zij had op Willems brallende verzoek koffie voor ons gezet. „Toch is het een fantastische meid. Achttien jaar ben ik met haar getrouwd. Niet om het geld. Nee, om de verdommenis niet! Om de sex, niet om het kapitaal.”
          Hij begon aan een lang verhaal over Max Lewin, de provo’s en Joop den Uyl, een nogal verwarrend betoog.
          Daarom vertel ik u ondertussen maar even wat Willem Waterman deed na het schrijven van zijn komische boekjes over de film en over dat lachen. Stelt u zich even voor: het is einde 1943. De gemiddelde Nederlander, schijtebroek als hij blijkens de verzamelde werken van dr. L.de Jong en drs. Weinreb is, zucht onder de druk van de Teutoonse laars en wacht gelaten op betere tijden. Hij klampt zich bij het licht van een carbid- of waxinelichtje vast aan alles wat de schijn heeft van de komende bevrijding. Betrouwbare informatie bereikt hem nauwelijks. Alle dagbladen zijn de spreekbuis van de overweldiger. Als iemand al de waarheid durft te schrijven, dan gebeurt dat heel subtiel, tussen de regels door. De echte durvers hebben de verplichte inlevering van radiotoestellen genegeerd en luisteren, in gootsteenkastjes weggekropen, of onder de planken vloer naar de Engelse zenders.
          Dan gebeurt het. Voor de kiosken, waar men tot dan uitsluitend nazilectuur kan verkrijgen, hangt een hypermoderne krant. De opmaak is zo afwijkend en provocerend, dat die zelfs in 1975 niet zou hebben misstaan. Een kop over de gehele pagina: „Grote Duitse verliezen in het oosten”. „NSB-gespuis zal worden opgehangen”.
          „Krijg nou het rambam,” denkt de Gemiddelde Nederlander. Hij koopt de nieuwe krant onopvallend. De krant draagt de veelzeggende naam van De Gil. Samen met zijn getrouwen strijkt de Gemiddelde Nederlander die krant glad en tuurt met verbazing naar de foto’s van Koninklijke Familie en leest met groeiende instemming de rede van Gerbrandy. De grote klapper is echter de tirade tegen de NSB van Mussert.
          De oplage steeg voor Nederlandse begrippen tot ongekende hoogte: om en nabij de 200.000 exemplaren. Wat de grote truc was? Daar kwamen al die Nederlanders pas achter nadat er zo’n dikke tien nummers van de kwasi-illegale Gil waren verschenen. Wanneer men het blad uitlas (en iedere lezer las het uit), had men toch een fikse dosis pro-Duitse propaganda te pakken. Naarmate de tijd verstreek, werd De Gil steeds meer Engels georiënteerd. Totdat tenslotte de verspreiding op last van de Duitsers werd stopgezet, zogenaamd als gevolg van papiergebrek. In werkelijkheid was het blad ten dode gedoemd, omdat de truc niet meer opging. Het echte verzet had namelijk op zijn beurt een namaak-Gil gedrukt en verspreid, eveneens via de gewone straatverkoop, een stunt, die grandioos lukte. De echte Gil bleef onverkocht die week.
          WWW: „Het spel dat wij met De Gil opvoerden was alleen mogelijk doordat wij de Duitsers uitspeelden tegen de NSB’ers. Voor driekwart was het bluf. We pakten de gehate NSB’ers waar wij konden. We schreven sarcastische stukken over het feit dat Mussert in een hooiberg verstopt had gezeten toen de Duitsers Nederland binnenvielen. Hij was bovendien nog met zijn tante getrouwd. Je begrijpt: allerlei grappen over het naar bed gaan met je tante. Maar dat gedonder over die hooibergen ging de moffen toch de keel uithangen. We moesten ermee stoppen. Toen openden wij de voorpagina met een grote kop: „In dit nummer geen stom woord meer over hooibergen”. Moffen hebben geen gevoel voor grappen! God, dat gelazer over die oorlog. Ik word er zo moe van.”
          „Dat kan ik me voorstellen. Dat verleden schud je nooit meer van je af.”

Arnold Meyer, de leider van het Nationaal Front, tijdens een redevoering gedurende de oorlog.

          WWW: „Ik kan ertegen. Het zijn de regels van het spel. Niemand maakt mij iets. Je mag schrijven wat je wilt. Publish and be damned (publiceer en wees vervloekt). Maar de geschiedschrijving moet redelijk blijven. Ik bewonder L. de Jong enorm, omdat ie niet kotsend boven de wasbak hangt van al die lafaards, die achteraf allemaal bezig zijn geweest hun straatje schoon te vegen. Data en feiten. Daar gaat het om! En niet eromheen lullen!”
          Willem veegde zweet van zijn voorhoofd en schonk zich een vorstelijk glas tomatesap in. „De welbekende dichter Cees Buddingh heeft bij mij in De Gil gedebuteerd. Met De Blauwbilgorgel:
          „Ik ben een Blauwbilgorgel.
          Mijn vader was een Porgel.
          Mijn moeder was een Pirculan.
          Daar komen vreemde kinders van.
          Raban-Raban-Raban!”
          Ik kwam hem laatst tegen. Hé Buddingh. Hoe is het nou? Ik ben Willem Waterman. Hij wilde niets meer met me te maken hebben. Kijk, zo kan ik er nog wel een paar noemen. Iedereen weet dat ik nog nooit een jood heb verraden, maar mag ik verdomme politiek rechts denken?”
          „Willem, ik heb in De Gil nummer 4 een afgrijselijk stukje anti-semitisme aangetroffen. Ik zal even citeren: Hoe fijn zal het zijn als de Duitsers eenmaal verdwenen zijn en de joden komen terug. Welk een genot om de komkommerneuzen weer over onze trottoirs te zien lopen. Wij moeten er niet aan denken. We worden al bijna duizelig van genot. Men zou bijna geïnspireerd raken door een Ode aan de Joden. Daar zijn ze weer: de hangbuiken met woestijnvoeten. De vetharige, worstvingerige, matses-vretende Jidden met hun zeventien miljoen overmatig werkende zweetklieren.”
          WWW: „Ik ken de tekst… ja. Ik heb hem niet geschreven.”
          „Maar jij bent vanaf het vierde nummer aan de De Gil gaan meewerken. Heb je je dan nooit eens een keertje schuldig gevoeld? Je zat toch in die club samen met enkele uitgesproken anti-semieten?”
          WWW: „Schuldig? Welnee. Je moet ertegen kunnen als je meedoet in zo’n enorme komedie. Het zijn de regels van het spel. Ze hebben me wel eens gevraagd: Waarom schrijf je geen toneelstukken, Willem? Dan zeg ik altijd: Omdat ik zelf dagelijks in een toneelstuk optreed…”

Volgende week: „Het mannetje van de radio.”



[1]Van Peter Gerritse (foto’s Albert van den Berg, Frans Verpoorten, e.a.), in Panorama, 19 september 1975.
[2]Reeds verschenen in 1939!
[3]Artikel in Het Vrije Volk van 16 september 1975.
[4]Neen! Van Meindert Niemeijer, oud-lid van de Raad van Bestuur van Nationale Nederlanden!