De GIL, een veertien keer verschenen orgaan voor nuchter Nederland.
De kolderieke tegenstroom van Willem W. Waterman
1


Op 29 maart 1944 reageert het illegale Vrij Nederland: ‘Zelfs met „Storm” en „Hamer”’, schrijft het blad, ‘gelukt het den NSB-ers niet meer gehoor bij ons volk te vinden. Ze moeten gillen, en zie daar, „De Gil” is er.’
VN omschrijft de inhoud van het blad als ‘een dosis „humoristische” (surrogaat, helaas, surrogaat door gebrek aan grondstof geest) anti-geallieerd-plutocratisch-demoliberaal vergif volgens het recept van de allergrofste Amerikaanse reclamemethoden.’ Vrij Nederland onthult ook wie ‘De Gil’ maakt: ‘Louis Tyssen, hoofdredacteur van De Gil, oud-redacteur van Het Vaderland, leest de illegale pers. Dat doet meneer met speciaal verlof van zijn Duitsche bazen, want zonder toestemming doen NSB-ers niets, behalve ‘zwart’ fuiven en invasierillingen krijgen. Louis Tyssen noemt ons zijn collega’s. Ook dat is humoristisch. Op die manier zou men zijn seniele buurman ook Führer kunnen heeten, omdat hij ook slaapwandelt, ongetrouwd is en een groote bek kan opzetten.’

Op het moment dat het illegale VN op die manier zijn persrubriek vulde, was van ‘De Gil’ net het vierde nummer verschenen. Met tussenpozen van een maand waren ze openlijk aan de kiosken te koop geweest. Schamele krantjes op oorlogspapier, vier velletjes in een formaat van 40x30 cm. ‘De Gil,’ met als onderkop : ‘Periodiek verschijnend Orgaan voor Nuchter Nederland.’ Prijs: 6 cent. Enige aanduiding verder: postbus 278, Den Haag.
Die eerste nummers van De Gil bevatten artikelen in luchtige trant, waarin de strijd van de geallieerden ironisch, en de toestand in Nederland gekscherend behandeld werd. Opvallend waren de opmerkingen over en uitdagingen aan de illegale pers. In het eerste nummer b.v. staat een groot stuk over de ellende die zou ontstaan als de toestand van voor de oorlog weer hersteld zou worden. Een fragment: ‘Daar komt nog bij dat verschillende ondergrondse bladen hier het masker afwerpen. Welk een krakeel is er niet opgegaan over de verklaring van onze ex-Koningin, dat onmiddellijk na het verdwijnen der Duitschers hier in Holland de Staat van Beleg zou worden afgekondigd. Laten wij vaststellen dat dat het verstandigste is wat onze ex-Koningin in vier jaar tijd ooit voor de microfoon heeft gezegd; zo niet het enige verstandige.’
Wat ik uit VN hierboven citeerde klopt dus: de redactie van De Gil las de illegale pers, luisterde naar Londen en gaf dit soort mededelingen (soms hele redevoeringen van Gerbrandy of prins Bernhard, met commentaar) weer, voor een blad dat je toen aan een kiosk kon kopen een unicum.
Het tweede nummer van De Gil draagt boven de kop in rood de letters AHA. Het geeft een beschrijving van de illegale pers en vraagt zich af waarom die zo humorloos, stroef en vervelend moet zijn. ‘Wat moeten de Duit sers van ons denken? Als je een paar jaargangen van de zwarte pers doorleest kun je je niet losmaken van het deprimerende idee dat elke aflevering in elkaar wordt gezet door een gemaskeerde vergadering van hypochondrische dominees en lichtelijk bestofte ambtenaren nabij de pensioengrens, met hier en daar, voor de luchtigheid een communistje er tussen door om het geheel een beetje pikant te maken.’
De luchtigheid van De Gil zelf blijkt uit oude cartoons en komische rubrieken, zoals die van ‘Laatste geruchten’: steeds onderbroken door het dynamische woord FLASH. Waar het blad staat is overigens voortdurend duidelijk b.v. in een stuk dat heet ‘Vechten, jongens, vecht!’ en eindigt met: ‘Prins Bernhard. de geboren Hollander met zijn fieren staat van dienst en zijn aantrekkelijk accent gelast het.’

FLASH
Het 4e nummer draagt voor het eerst een datum: 21 maart 1944. Uit dat nummer is vooral bekend het artikel waarin gesteld wordt dat als de Duitsers weg zouden gaan, dat dan ‘die heerlijke joden’ weer terugkomen, met hun komkommerneuzen, de ‘spekjodinnen met hun hangboezems en hun zweetstank,’ de ‘gluiperige knoeiende lafbekken, die schreeuwen van een afstand en hard weglopen zo gauw een Christen zijn vuist balt.’ Dat vierde nummer is verder van belang omdat daar voor het eerst aan meegewerkt werd door Willem W. Waterman. In de FLASH-rubriek: ‘Op St. Philipsland is een oud vrouwtje blijven zitten, dat verklaarde: ‘Ik ga hier alleen weg als de Heere het me gelast.’ Toen hebben de Duitschers haar daar gelaten.’ FLASH!

Ondertussen was inderdaad de illegale pers al in het geweer gekomen. ‘De Gil’ signaleerde het (nr. 4) zelf: ‘Hoera, hoera, de eerste reactie van onze illegale collega’s is gekomen. De Conclave van Hypochondrische Dominees en Bestofte Ambtenaren heeft moeizaam zitten prakkizeeren en is thans in het blad ‘Ons Volk’ (ed. 5 mrt.’44) uit haar slof geschoten... Wij hebben gewoon flabbergasted zitten kijken.’ Ons Volk schreef toen o.m.: ‘Speculerend op de anti-Duitsche gezindheid van de Nederlanders tracht het (De Gil dus) door Anti-Duitsche en vetgedrukte opschriften de aandacht te trekken. Het schrijft voornamelijk over een eventuele Invasie en tracht kennelijk een Invasie-psychose te weeg te brengen.’ Ook uit andere illegale bladen (zie VN hierboven) blijkt dat ze het nodig vinden enig tegengif te spuien, vooral omdat al gauw blijkt dat De Gil zeer gretig gekocht wordt, en op slimme manier probeert het werk van de illegale pers te ondermijnen.
Wie probeert iets van De Gil te begrijpen moet beginnen met zich te realiseren dat het inmiddels 1944 is geworden. Het wordt duidelijk dat Duitsland op terugtocht is, de invasie begint dichterbij te komen, het verzet in Nederland is niet onderdrukt, maar gaat zich duidelijker manifesteren. De NSB heeft ook bij de Duitsers geen vaste voet gekregen en wie scherp waarneemt kan merken dat het in die beweging ook niet botert. De illegaliteit krijgt meer steun - in de tweede helft van 1944 wordt die steun massaal, dan komen zij die zich op de vlakte hebben gehouden over en anderen nemen hun draai. Op 10 januari ‘44 geeft Londen 30 miljoen voor het verzet, in dat jaar wordt Bernhard commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten etc.

De Gil ging, zoals we gezien hebben, uit van de realiteit door een beroep te doen op de Nuchtere Nederlander: was het wel zo goed als er een invasie kwam? Er zou van dit land niks overblijven in een oorlog. Was het wel zo goed als al die partijen en die lafaards uit Londen terugkwamen? Kijk naar de ruzies in de illegale pers (die werden geciteerd), golflengten van buitenlandse zenders die jazz speelden werden vermeld (waarom zou je niet naar jazz luisteren, dat kan toch gewoon). Uit nummer 3: ‘Het wordt toch werkelijk te gek. Nu moeten we in Amsterdam al om en bij de 14 gulden betalen voor een pakje roomboter.’ Het zou nog gekker worden, schreef De Gil, als de wraak¬gedachten van de illegaliteit straks waar worden; en het blad gaat na wie er dan allemaal opgeknoopt worden. Een citaat: ‘Alle uitgevers moeten lid zijn van de Kultuurkamer, of ze mogen niet uitgeven. Ophangen! Allemaal! Dan hadden ze hun zaken maar naar de hel moeten laten gaan. En wat te zeggen van lieden als Mengelberg, Willem Noske, Henk Badings, E. van Beinum, Flipse? Ophangen, allemaal. Allemaal lid van de Kultuurkamer.’ En zo worden alle beroepen afgewerkt. De politie, ‘die het vuur uit zijn sloffen loopt om tijdens alarm mensen veilig in de schuilkelders te krijgen? Ophangen, allemaal.’ Dat was de boodschap van De Gil aan de Nuchtere Nederlander: mensen, het wordt te gek.

GOEBBELS
De Gil verscheen met toestemming (en papiertoewijzing) van dr. Haag en, de vertegenwoordiger van het Propagandaministerie van Goebbels in Den Haag en het doel was de Duitse oorlogsvoering te begunstigen door de nuchtere Nederlanders voor te spiegelen dat het beter was de toestand te laten zoals hij was, een Nederland dat als natie zou kunnen blijven bestaan in een nieuw, verenigd (door Duitsland geleid) Europa. Vanwege die nuchterheid mocht er bescheiden kritiek geleverd worden op de NSB (een van de redacteuren, H. A. Seyffardt had in ‘42 al voor de NSB bedankt), waardoor er in die kringen niet vriendelijk over De Gil werd gedacht. Later, tijdens het zuiveringsproces werd van Duitse zijde getuigd dat de Duitse groep die annexatie van Nederland wilde, De Gil eigenlijk als een illegaal blad beschouwde.
De Gil kwam, zoals we lazen, uit Den Haag, postbus 278. Louis Th eyssen die in eerste instantie De Gil formeerde, was hoofdredacteur van het katholieke dagblad ‘De Residentiebode’. Opgericht In 1894 door Jhr. J. W. J. C. M. van Nispen tot Sevenaer, met steun van kamerleden als Michiels van Verduynen en Kolkman, werd het een vrij strijdbaar blad in katholieke kring. Na 1933 is het onder directie van Jhr. mr. Charles van Nispen tot Sevenaer in nationaal-socialistische richting gedreven en in 1944 was het blad zo fout geworden dat het Nederlandse episcopaat het schrapte van de lijst van roomse kranten. Genoemde Louis Th eyssen was hoofdredacteur vanaf 1940, bijgestaan door Th. A. J. de Leeuw, adviseur voor katholieke zaken van de NSB. In het blad verschenen o.a. drie beruchte artikelen, ondertekend met W. W. W., waarin werd aangetoond dat Engeland de oorlog nooit kon winnen. Bij die Residentiebode werd De Gil opgezet en uitgegeven, met groot succes; door toon, humor en sensatie van het vreemde en nieuwe was elk nummer aan de kiosken spoedig uitverkocht. Oplage: 150.000-200.000.

De illegale pers, die zijn best deed te wijzen op het gevaar van De Gil, bedacht daarop een meesterzet. Een paar studenten uit de Je Maintiendrai-groep 2 maakten zelf een Gil. Op 1 mei werd tegelijkertijd bij veel kiosken een pakje gebracht met het extra-nummer van De Gil, dat meteen in de verkoop ging en binnen enkele uren werd uitverkocht, voor iemand In de gaten had dat het namaak was. ‘Toch Duitse Overwinning!’ heette het hoofdartikel, ‘voorlopig nog terugtocht!’ En in de stijl van De Gil werden de Duitse communiqués volledig ontkracht. Er werd verzocht massaal ongefrankeerde brieven naar postbus 278 te sturen. Er stonden ook grappen in: ‘Weet je hoe Berlijn vroeger heette? Groot Berlijn. Daarna: Berlijn. Nu: Zevenhuizen. Binnenkort: KUILENBURG.’ Het was een stunt die aantoonde dat het verzet dit werk ook aankon en dat de echte Gil volkomen fout beschouwd diende te worden. Het verhaal van de namaak werd via de illegale bladen nog verder uitgedragen.
Maar er is aan ‘De Gil’ nog een ander, tweede facet dat de moeite waard is om nader bekeken te worden. Opmaker, foto-onderschriftenbedenker en ideeënman was de al genoemde H. A. Seyffardt, zoon van de in 1943 door de illegaliteit neergeschoten commandant van vrijwilligerslegioen, lt-generaal Seyffardt. Maar nog belangrijker was de medewerker vanaf het vierde nummer: Willem W. Waterman, schrijversnaam van de in 1915 geboren W. H. M. van den Hout. Tot aan het laatste nummer van De Gil, op 15 sept. ‘44, zal hij een steeds groter deel van de inhoud vullen, want hij is, zoals later zal blijken, een veelschrijver.

In 1941 publiceerde hij, ook bij de NV Residentiebode, een boek ‘De kruistocht van Generaal Taillehaeck’. Het is nog maar een eerste deel (Proloog geheten3), haalde 12.000 ex. en behandelde de slapheid van ons leger, die mede had geleid tot de catastrofe van 1940. In het voorwoord betreurt WWW wat er gebeurd is met de grote idealen van de Moreele Herbewapening: die zijn vastgelopen in commissies en theekransjes. Moraal: ‘Een grote idee mag niet in handen komen van de massa.’ In het boek bepleit hij dat ons volk het gevoel terug moet krijgen dat wij superieur zijn. ‘En gezag moet krachtig zijn en niet weifelen.’ Franco b.v. had de sympathie van de wereld gekregen als hij even gewacht had tot de roode chaos nog erger geworden was, waarna hij de Augiasstal wel had moeten opruimen. ‘Ons land, ons leger schreeuwt om mannen,’ het roept om ‘de rustig gebalde vuist, de op elkaar gezette kaken, de rustige blik in veler ogen.’ Het is een zeer fascistoïde en warhoofdige theorie. ‘De Schouw’, het blad van de Kultuurkamer, schrijft dat WWW niet alleen niets weet van de nationaal-socialistische levensfilosofie, maar dat het nog erger is dat hij niet weet dat hij het niet weet. Deel II, dat in ‘42 verschijnt, en in ‘43 zelfs een goedkope uitgave haalt (13.000 ex. totaal) heet ‘De strijd om Nederland.’ Het behandelt de avonturen van generaal Taillehaeck bij de politieke beweging Nederlands Front van Leider Rudolf Smit, waar alles is vastgelopen in de bureaucratie van kameraad Koe en kameraad Ezel. Waterman kent dat van haver tot gort, hij is zelf propagandist geweest van Arnold Meijers Nationaal (daarvoor: Zwart) Front. Net als in het eerste deel zoekt Taillehaeck steun bij de idealist en denker F. ter Heyde, waarin wij zonder moeite Waterman terugkennen, met zijn superieure gedachten.

’Ik zie het’, zei Taillehaeck.’ De reincultuur! De nieuwe organisaties zullen moeten staan tegenover de oude.’ ’Juist,’ zegt Ter Heyde (WWW, pag. 224), ‘jonge kerels, een jaar lang los van elk contact met de burgerlijke wereld. Als zij dat contact weer mogen opnemen moet hun maatstaf onwrikbaar vaststaan. Gebeurt dit niet dan is elke poging slechts een graduele verbetering van den toestand van weleer. Wat echter bereikt moet worden is een essentiële, wezenlijke omwenteling in natuur.’ Enfin, wartaal en meer eerbied voor gezag en tucht tegenover de rotte ideeën van SDAP en de Joodsche filmfabrikanten.
Maar daarna doet WWW een greep naar de titel van komisch schrijver. Hij schrijft twee kolderboeken: ‘Amerika Filmt’ (bij de Residentiebode) en ‘Wie zei dat je in deze tijd niet meer kon lachen?’ (bij Bruna, ‘43), opgedragen aan ‘Den Zin voor Humor van het Nederlandsche Volk.’ Het bevat avonturen van WWW en bestaande vrienden, maar er zijn zoveel woorden nodig om er iets van te maken, dat ik het zonder spijt niet heb kunnen uitlezen.
Maar in korte kolderstukken is deze Waterman beter en zijn komst bij De Gil is dan ook goed te merken. Hij opent er de ‘Gil-club’ waarin op komische wijze post van lezers wordt behandeld (en verzonnen) ‘En dit is alles for today’s lucky dip. Speciale groeten aan ‘Echo’ en ‘Beer.’ X45 BOR Klots. Dat betekent niets, maar het staat goed,’ zo eindigt de rubriek in nr. 6. Het blad verschijnt daarna nog steeds met vier pagina’s maar al op krantenformaat. De kop krijgt komische varianten. Zo heet nr. 10: ‘Opnuchterend orgaan voor onnuchter Nederland, waarin opgenomen ‘De Gil-Club’, Uitlaat voor Zuchtende Zielen, Buitenlid van de Abessijnse Kultuurkamer van Zwierende Zwervers.’ En nr. 11 is het ‘Gekken-nummer: ‘waarin opgenomen ‘De Gil-Club’, Arena voor Argeloze Anglomanen.’ Het genre is daarmee al aangegeven, een soort kruising tussen Adriaan en Olivier (al was dat er nog niet), De Lach en Havank. In nummer 7 heet een stuk ‘Zondagmorgen in Moskou - waar de Russen tussen de Rozen Rauzen’ en elders gaat het over de Kirgiezen die onze Grieten Grissen. Er staan komische advertenties in: ‘SPOED. Complete editie sprookjes gevraagd. ‘Moeder de Gans’ en ‘Bruintje Beer.’ Voorts: Handleiding grondwetswijzigingen en fopspenen. Aan: Ned. Regering te Londen.’ Of: ‘Te koop gevraagd: partijen loopplanken voor Invasietroepen. Goede conditie vereist. Lengte niet minder dan de afstand Dover-Calais...’ Dat stond in nr. 7, gedateerd op 6 juni, de dag dat de invasie begon. Maar het doel werd niet vergeten: wat veel Gil-bewonderaars nog weten is het afdrukken van een strijdbare rede van Bernhard in nr. 7, die De Gil de eeuwige bijnaam ‘de fiere strijder’ gaf: het commentaar eindigde met ‘Vergeet niet, Bernhard, je bent een vreemde eend in de bijt’ - met daarbij een foto van een vooraanzicht van dikwangige eend.

In nr. 5 (in de kop: Neo-literair orgaan voor Nuchter Nederland. Waarin opgenomen ‘De Gil-club’, Platform voor schuchtere Nederlander, aangesloten bij de vakgroep voor sidderende scribenten) staat een (zgn.) ingezonden brief aan de Gil-club. ‘Ik wou dat jullie geen NSB-ers waren, dan kon ik met jullie samenwerken. Ik hoop dat jullie de raad, jullie in de laatste Gil gegeven zult opvolgen en bij de invasie zult onderduiken om dan clandestien een Gilletje te kunnen blijven uitgeven, want om nadien nog de te kunnen zeggen - of hooren omtrent Joden. zwarthandelaren, grootdieven, etc. zal wel weer onmogelijk worden. w.g. PRO NEERLANDIA.’ De Gil-club-redacteur (Waterman) antwoordde: ‘You said a mouthful, brother. Wij lazen zo tusschen de regels door dat er heel wat dingen in je kleine leventje zijn, waar je of tegen of anti bent. Een goed verstaander heeft een half woord nodig. Wij zijn alleen erg benieuwd wat de NSB er van zal zeggen, dat jij ons lid gemaakt hebt van hun club.’ Later, als Waterman terechtstaat voor de Raad van Beroep voor de Perszuivering stelt de voorzitter daarvan dat de laatste drie nummers (juli-aug-sept ‘44) geen Duitse propaganda meer bevatten, een tendens die in nr. 11 al flauwtjes aanwezig was. Dat was begrijpelijk, het had, met de geallieerden bijna in ons land weinig zin om nog propaganda te maken, het nummer stond nu bijna geheel vol kolder. Er zit ook Taillehaeck-filosofie tussen: daar waar De Gil de ‘labbekak’ creëert: een labbekak is b.v. een journalist die zegt anti-Duits te zijn, maar op zijn werk netjes de Duitse telexberichten bewerkt, een labbekak is de ambtenaar die anti-Duits is, maar het vuur uit zijn sloffen rent als hij administratie voor de weermacht in orde moet maken. De kolder gaat door: ‘Ons artikel in een der vorige nummers (welke dat weten wij ook niet meer, er worden er zooveel verboden voor er één verschijnt dat wij met onze privételling al aan 143 toe zijn, terwijl het blad no. 8 of 9 vermeldt!...’ Elke keer wordt een schotschrift of gedicht bekroond met de Prof. Gilprijs. In het laatste nummer is dat het gedicht ‘De Blaauwbilgorgel’: ingezonden door ‘een correspondent, Charles geheten, die er bij schreef: een gedicht, vernegerd, verjoodst, ontaarde kunst, een afschrikwekkend voorbeeld.’ Na ‘Dollen Dinsdag’ (term uitgevonden door De Gil) verschijnt het blad voor het laatst met de kreet: ‘Was jij op je post, labbekak?’ Men wordt opgewekt de NSB-buurman of Landwacht-buurman niet te laten vluchten - zij zijn gijzelaars voor het geval de Duitsers toch nog geheime wapens als V2 of V4711 achter de hand hebben. Er staat ook nog een reportage van Prinsjesdag in (’De Troonrede moet door plaatsruimte helaas vervallen. Men kan haar naslaan in de jaargangen 1934 t/m 1939 van Keesings Historisch Archief’). Het laatste kadertje, op de laatste pagina, in het laatste nummer luidt: ‘Zonder De Gil heeft Nederland geen toekomst meer.’

De Raad van Beroep voor de perszuivering oordeelde (nadat. W. H. M. van den Hout enkele jaren geïnterneerd was geweest) in tweede instantie over zijn stukken in De Residentiebode, over zijn werk in De Gil, en zijn uur radio per week waarin hij ‘De Gilclub’ presenteerde (moderne platen met kolderteksten tussendoor)4. ‘De Raad van Beroep heeft door zijn onderzoek de indruk ontvangen dat Van den Hout een dubbelzinnige figuur is geweest. Bij de Duitsers verdiende Van den Hout de kost. Ondanks alles moet worden aangenomen dat het er Van den Hout niet om te doen is geweest de Duitse zaak te dienen. Kennelijk is Van den Hout gedreven geweest door een felle eerzucht. Dat hij niet de bedoeling had de Duitse zaak te dienen wil niet zeggen, dat hij wel zou hebben gestreefd naar behartiging van de belangen van Nederland.’ Van den Hout mocht geen journalistiek werk meer doen, of leiding geven aan journalistiek werk van 5 mei ‘45 tot 5 mei ‘55 (In eerste instantie was 20 jaar gevraagd). Hij heeft na de oorlog nog vaak geschreven. Als Willy van der Heide (zelfde initialen als W. v. d. Hout - denk ook aan Ter Heyde) schreef hij de Bob Evers-serie, tientallen boeken voor de jeugd van middelbare schoolleeftijd, schreef gedichten als Victor Valstar, en verhalen in o.a. de Margriet als Sylvia Sillevis, terwijl hij een vriend5 hielp door onder diens naam in de Haagse Post te publiceren.
Maar ook daar Is het verhaal niet mee afgelopen. Waarom had de Gil zo’n enthousiaste ontvangst - snelle verkoop van soms 200.000 ex.? Waarom verschenen direct na de oorlog twee namaak-Gillen. In Amsterdam: ‘Metro,’ in Rotterdam ‘Criterium,’ later ‘Criterion’ - dit laatste onder de ondertitel ‘Veertiendaags Orgaan voor Nieuw Nuchter Nederland’? Hoofdredacteur van ‘t laatste was W. A. van Geffen, in ‘48 veroordeeld omdat hij het besluit voor de papiertoewijzing had overtreden. De bladen hadden dezelfde toon als De Gil. ‘Criterion’ (Postbox 359 Rotterdam) gaf nov. ‘45 zelfs een ‘sex-nummer’ uit: ‘Welke Hollandse Canadees ruilt mijn vrouw tegen jeep, adres: Villa Mein Kampf, etc.’ En: ‘Nog jeugdige juffrouw zoekt kennismaking met Ouderen Heer om samen te keuvelen over de verdorvenheid der Zeden.’ En ook een rijmpje:, ‘O Lieve Heertje, geef één keertje, nog Bijltjesdag, maar niet voor houzeeërs, of voor de OW-ers, maar ‘t Militair Gezag.’ Het blad verzon toespraken van de weer opgestane Hitler, maakte plannen om alle gepakte NSB-ers naar Suriname te zenden, etc. Tegen 1947 stierf het allemaal weg.

Waterman zàt toen, hij had er niets mee te maken. Maar toch had hij die generatie gecreëerd. In navolging van Hemingway (die in De Gil en in zijn boeken vaak voorkomt) schiep hij, maar op een verongelijkt toontje, een soort verloren generatie.
Reeds in de oorlog verschenen jongens die hun haar lang lieten groeien, ongebruikelijke kleren aantrokken, weinig begrepen van eigendomsvoorschriften en volkomen onontvankelijk waren voor ouderdomsgezag,’ schrijft H. J. A. Hofland in De Gids (1, 1966) onder het hoofd ‘Van zazou tot provo.’ De zazou’s zijn rond De Gil ontstaan, stelt hij, zich baserend op de ‘mentaliteit - niet van de collaborateur - maar van de langeneuzenmaker, de weinig of niets maatschappelijks willende provocateur.’ Het is een boeiende theorie, om de eersten die niet meer met de gevestigde orde willen meedoen in die tijd te plaatsen. Maar als het juist is, is de oorzaak van het snelle doodbloeden ook aan te geven; de trompetstoten van profeet Waterman waren te oneerlijk en te zwak, er waren te veel platte grollen, een teveel aan banaliteit, om ook maar iets van betekenis te scheppen. Bovendien is het reactionaire in De Gil van een zwaarder en politieker kaliber dan later in provo. Wie het werk van Waterman leest komt tot de indruk dat hier een man gewerkt heeft, die met zijn kleine talent te grote dingen wilde doen6. (Zoals de helden uit de Bob Evers-serie altijd Coca Cola drinken, ogenschijnlijk passend in de magie van het Amerikanisme, dat we ook uit De Gil kennen. Maar tegen vrienden verklaarde hij het te doen om bijdragen van de Coca Colafabriek toe kunnen krijgen). Hij hoorde thuis in die ambachtelijke sfeer van het kampvuur, van het huis met een rieten dak, van een kameraadschappelijk leger. Hij was een Van Meegeren, die vervalste als hij hoger wilde reiken, en veel oirbaar achtte als hij zijn ‘felle eerzucht’ wilde bevredigen. Tijdens het proces verklaarde J. A. Boogerman, een NSB-er die ook aan De Gil meewerkte, dat Waterman hem had gezegd: ‘De Gil zo dwaas te zullen maken dat de Duitsers het zouden stoppen.’ Ook dat past in het patroon van iemand die hoe dan ook, in de belangstelling wilde staan. Tegen Cageling, de ex-hoofdredacteur van het (NSB) Nationaal Dagblad zou WWW hebben gezegd: ‘Wij zijn een tegenstroom. Als wij 60 pct. nonsens erin zetten, dan komt er maar 40 pct. gevaarlijk materiaal in.’ Nu, die is er dan ook in ingekomen, en daaraan zou niets veranderd zijn als die 60 pct. nonsens waarlijk briljant geweest waren.
Waterman deed - men leze zijn kolderboeken - gekke en soms ook wel ‘ludieke’ dingen. Maar mensen die er bij geweest zijn vertelden me: ‘Als je erbij was, was ‘t eigenlijk toch een beetje genant. Het werd pas leuk als je het hem later hoorde vertellen.’
In dat oordeel ligt de reactie besloten van iemand die nu nog eens de veertien nummers van De Gil doorleest: ‘Uiterst gênant, maar je kunt je voorstellen dat ze toen in de rij stonden om te horen hoe hij het vertelde.’

R.F.





[1]Van R.F. (=Rinus Ferdinandusse), in Vrij Nederland, 2 mei 1970.
[2]Je Maintiendrai: verzetskrant (tot januari 1943 geheten BC Nieuws (Burgelijk Contact Nieuws)), uitgegeven door Cock van Paaschen (Rotterdam) en Jos Gemmeke (Den Haag).
[3]De ondertitel Proloog werd pas later toegevoegd, na het verschijnen van deel II.
[4]Willem heeft de Radio Gil Club niet gepresenteerd: de presentatie was in handen van Nan de Marez Oyens!
[5]Hasse Luberti: zie Toen ik een nieuw leven ging beginnen, pp. 42 sqq.
[6]Of juist omgekeerd!? (Marie-José van den Hout, Paul van den Hout!).