1

door Willem W. Waterman




     In een vorig artikel, gewijd aan het Nederlandsche „amusementslied” - heb ik er al op gewezen, hoe belangrijk het is voor een opleving in eenigen tak van cultuur, dat een cultureel lichaam of een als Maecenas fungeerend gedeelte der bevolking aanwezig is, om den desbetreffenden tak van kunst aan te moedigen. De „Hitsong” tiert op den financieel-rijken voedingsbodem der filmindustrie.
     Het is de Nederlandsche Omroep, die voor een groot deel de huidige opleving in de kleinkunst tot zijn verdiensten mag rekenen. Wij weten allen hoe enkele jaren geleden de kleinkunst kwijnde in en om de harde stoeltjes op den zandigen vloer van een bekend café’tje op het Leidscheplein. Emplooi voor cabaret-artisten was maar al te vaak van derderangs gehalte, en dan nog uitermate wisselvallig.
     Enkele, zeer enkele, uitzonderingen daar gelaten verdiende het gros der Nederlandsche kleinkunstartisten op een hap en een snap nu en dan genoeg om lichaam en ziel op niet al te hechte wijze bij elkaar te houden. Tot het repareeren van schoenzoolen kwam het dikwijls niet eens. In een volk, dat het lied en de gave tot zuivere uiting van spontane gevoelens in het bloed zit, hindert een dergelijk materieel gemis maar weinig. De dynamiek van wat geuit moet worden breekt zich baan zonder zich om een boterham meer of een lekkende schoenzool te bekommeren. Maar ons volk munt helaas niet uit door een overmaat van warme emotie. En in elken kunstvorm is emotie primair. Zonder deze is elke kunstuiting slechts een dor formalisme.
     De kleinkunst in Nederland is een teere plant, die inderdaad behoefte heeft aan een zachte behandeling en met zorg moet worden gekweekt. De Nederlandsche Omroep heeft dit helder ingezien en is reeds geruimen tijd geleden begonnen met een school voor kleinkunstartisten. Het beginsel van deze opleiding is uiterst eenvoudig. Elke adspirant-kleinkunstenaar of -kunstenares kan in aanmerking komen voor het volgen van deze opleiding.... mits zij inderdaad blijk geven talent te bezitten.
     Gedurende enkele maanden ontvangen deze adspiranten van den Omroep een kleine toelage benevens een geregelde scholing. Voortreffelijke instrumenten, lokaliteiten en leeraren staan te hunner beschikking. Na een bepaald aantal maanden moet de leerling een examen afleggen. Valt dit gunstig uit, dan kan hij of zij rekenen op geregeld emplooi bij den Omroep. Is dit examen echter onbevredigend dan wordt geen verdere tijd verknoeid, maar wordt de gewogene en te licht bevondene afgevoerd, hetgeen voor alle betrokken personen verreweg het beste is. Reeds thans kan de Omroep bogen op voortreffelijke krachten, welke op deze wijze zijn gewonnen. Daar trekt niet slechts de Omroep profijt van, maar de geheele Nederlandsche kleinkunst. Immers, deze menschen hebben een redelijke basis om op te werken. Waar vroeger velen hun liefde voor het cabaret, nadat zij hun wilde haren waren kwijtgeraakt, definitief begroeven en een baan zochten in een dansorkestje of als huisvrouw.... kunnen zij zich nu aan hun vak wijden en er zich jaar-in jaar-uit verder in bekwamen.

     Het orkest van Frans Wouters is in vele opzichten merkwaardig. Maar het opvallendste is, dat het nagenoeg geheel uit snaarinstrumenten is opgebouwd. Frans Wouters zelf, de kleine man met het kogelronde hoofd dat steeds lacht, slaat de bas. Zijn befaamde pianist - hoef ik hem nog te noemen? - is Gilles Pirotte. De guitaar wordt op virtuooze wijze geslagen door Jan de Mol, terwijl meestal de voortreffelijke Eddie Christiani eveneens dit instrument bespeelt. Dan is er nog een viool, gestreken door Wim Poptie.... en er blijven slechts over de accordeonist Jan Gorissen, de Slagwerker Bud van Haaren en de roemruchte Woutersclarinet, geblazen door Wim van Steenderen.
     Ik trof Frans Wouters in Leiden, druk aan het onderhandelen met twee weerspannige kenners over den aankoop van een pannekoek. Eddie Cristiani zat er ietwat droevig bij en peinsde blijkbaar over de tijden, dat hij elken nacht moeizaam op zijn guitaar vingertechniek zat te oefenen en chromatische toonladders tokkelde.... een kunst die hem weinig baat. Er gaat meer geschreeuw op over één Ouwe Taaie dan over de prachtigste chromatische variaties.
     Toen er een compromis gesloten was, waarbij Wouters afstand deed van de pannekoek in ruil voor een glas bier en een warmen schotel, kreeg ik de kans hem uit te vragen over zijn verleden. Het bleek een triest verleden. Ik bedoel hier niets sinisters mee.... ik constateer alleen het feit, dat ik, zelfs na een kwartier moeizaam pogen, geen enkel gebeuren kon opdelven dat zelfs maar een schijn van een glimlach op de gelaten van Cinema en Theater-lezers zou kunnen tooveren. Het was uiteindelijk Bud van Haaren, die zich het Brusselsche „bon mot” herinnerde dat Frans Wouters’ flegmatieke kalmte beter teekent dan iets anders. Wouters moest op een bepaald uur in een bepaalde zaal in Brussel zijn. Hij was er niet. Het werd later en later, men werd nerveuzer en nerveuzer. Eigenaren liepen geagiteerd rond en trokken aan hun haren. Drie kwartier te laat kwam Wouters binnenstuiven, zijn weinige haren deerlijk in de war. De impresario was buiten zichzelf, en stoof op Wouters af:
     „Weet u wel hoe láát het is?” brulde hij.
     „Dacht je dat ik niet op de klok kon kijken?” zei Wouters vriendelijk.
     Wouters, het wonder van onverstoorbaarheid, is in Arnhem geboren en zat al op zijn achttiende jaar in een beroepsorkest. Toen hij meerderjarig werd, werd hij tevens kapelmeester. En thans.... Hij heeft het klaargespeeld een geheel eigen plaats voor zich te reserveeren in de reeks der Nederlandsche dansorkesten. Zijn muziek is een harmonische verbinding van geschreven arrangementen en vrij genomen solo’s, waarbij het dikwijls zeer moeilijk is uit te maken waar de arrangementen beginnen en de solo’s ophouden. En dit kan zoo goed, doordat de verschillende individuen uit zijn orkest hem en elkander zoo juist aanvoelen. Zij vormen onder elkaar een zeer kameraadschappelijke troep. In de kleedkamer is het lachen zelden van de lucht. En dat is onveranderlijk een goed teeken. Een collectie zure gezichten krijgt zelden muzikale ideeën. En die heeft Wouters te over!



[1]Column uit „Cinema & Theater”, 1943, nr. 22 (Amsterdam, 28-05-1943).