Journalistiek 1


DE man, die dagelijks de verschillende couranten welke in Nederland thans verschijnen, doorblikt, - doorlézen is een onmogelijkheid, maakt, elken dag opnieuw, bepaalde observaties, welke ten laatste, door haar constante herhaling, dringende vragen doet rijzen.
      Daar is allereerst de vraag: Waarom zijn er zoo ontzaglijk weinig bladen, waarin kolommen voorkomen, die het product zijn van een zelfstandig denkend en dus ook voorlichtend, journalistiek brein?
Aan dit feit valt niet te tornen. Het eene blad na het andere, de als „groote bladen” van vroeger bekend staande couranten niet het minst, voert een politiek van lijdelijk opnemen wat de Telex schaft, zonder zelf eenig commentaar te leveren. Daar zijn ook bladen, die blijkbaar een behoefte voelen, hun pagina’s wat op te luisteren, - dat geschiedt dan met kolommenlange sensatieverhalen over zwarthandelende slagers, zwarthandelende bakkers, prijsopdrijvende groenteboeren en wetontduikende kwartjesvinders, tot de lezers van dergelijke bladen het ongetwijfeld ongewenscht idee moeten krijgen, dat vijf zesde van Nederland’s bevolking bestaat uit menschen welke zich met hart en ziel toeleggen op zwarthandelen.
      Deze, met even feilloos als vroeger werkende handigheid in de uitwerking van het kleur-gevende détail (welke handigheid aantrekkelijke copie maakt of breekt) opgedischte dagelijksche reportages...... werken deze niet volkomen averechts?
      In tijden van een zelfmoord-epidemie verbiedt men de kranten, berichten over zelfmoorden op te nemen...... en ziet...... de zelfmoorden houden als bij tooverslag op.
      De macht van de pers is zeer groot. De Pers kan een collectieve psychose scheppen. De Pers kan, - reportage na reportage gevend over zwarthandel, ieder mensch inderdáád den indruk bijbrengen, dat iederéén aan het prijsopdrijven is...... waarom wij niet?
      De Amerikaansche geďllustreerde bladen, met „Life” voorop, plachten met keur van foto’s reportages te brengen over immoreele tooneelvoorstellingen, onzedelijke toestanden op colleges, dansmanies en strip-tease-voorstellingen.
      Dergelijke reportages werken in géénen deele opvoedend en dat weten de redacteuren van die Amerikaansche bladen verduiveld goed! Door het verspreiden van een collectief besef, dat iets, wat eigenlijk wordt afgekeurd, overál geschiedt, wordt het tegendeel bereikt, van wat (oogenschijnlijk) wordt nagestreefd, - het afgekeurde wordt geďmiteerd...... en het blad in kwestie vaart er wél bij!
      Tallooze zijn de voorbeelden van boekwerken, - zoogenaamd geschreven om moreele wantoestanden aan de kaak te stellen...... De wantoestanden werden geenszins verbeterd, - maar de geschriften in kwestie werden gretig gekocht en honderdduizenden, welke hun ondeugden iets waanden, waarvoor zij zich in stilte behoorden te schamen, ontdekten tot hun vreugde...... dat zij ontelbare medezondaars hadden, met alle funeste psychologische consequenties van dien.
      Dit is één zijde van het probleem.
      Belangrijker is de kwestie: Is de meerderheid der Nederlandsche journalisten onwillig of incapabel, de problemen van dezen tijd te belichten vanuit den specialen hoek van hun visie, - commentaren te leveren op de gebeurtenissen van dezen tijd, artikelen te leveren, welke doen wat zoo ontzaglijk belangrijk is juist NU: de lezers van een blad een speciaal locale of speciaal-persoonlijke toelichting te geven, welke de visie, die van het A.N.P. komt, doorkruist en daardoor diepte geeft aan het beeld, zooals dit geschiedt bij het beeld in een stereoscoop? Wat is het voor een journalist, die zijn salaris opstrijkt, elke maand, en zijn shagje bouwt achter zijn bureau en luistert naar het gestage dreunen van de telex achter de dubbele deuren, en zijn shagje aansteekt in ’t gelukzalig beseft nog nooit van zijn leven zijn salaris zóó gemakkelijk te hebben opgestreken? Hij IS geen journalist.
      Dit moge een krasse bewering lijken, doch wij houden vol, dat de journalist in hart en nieren, de journalist in de ware beteekenis van het woord een man is, die het niet laten kán, zijn dagelijksch gevolg van tienduizenden, die, op één procent na, voor hun oordeelvorming van hun krant afhangen, duidelijk te maken, wat zij niet begrijpen.
      Onlangs poneerde een man, waarmede wij spraken, de theorie, dat een kunstenaar, wien een opdracht wordt gegeven tot het maken of regelen van een kunstzinnig object...... hoe hij ook tegenover dezen tijd moge staan, het niet laten kán, goed te doen, wat hem wordt opgedragen.
      En deze man had volkomen gelijk! De ware kunstenaar, - neen, - elk man, die hart voor zijn vak heeft, is volkomen incapabel, aan te zien, dat ZIJN werk, het werk, waarin hij meester is, slecht gebeurt. Hij kan zich één dag verbijten, en zich twee dagen afzijdig houden, maar dán zal hij een schreeuw geven en zeggen: „Geef hiér man, zie je niet...... dat moet zóó!”
      Wij houden vol, dat de ware journalisten...... waarvan men toch minstens mag veronderstellen, dat zij over een onafhankelijk denkvermogen beschikken - het niet kúnnen laten, vroeg of laat het stof van hun schrijfmachine te blazen en als een razende te gaan tikken...... om den volke dát duidelijk te maken, wat het niet begrijpt.
      En dat....... stoute bewering, beteekent géénszins, dat deze journalist absoluut en volkomen alles, wat thans gebeurt, geheel moet onderschrijven.
      De journalist, die is opgevoed met demo-liberale praemissen, welke tot een schier chemische eenheid zijn geworden met zijn protoplasma, heeft jaren noodig, om zijn geestelijke instelling in rijpheid te veranderen.
      Maar hij zal plotseling zien...... en één beginsel onderschrijven, of vijf-en-twintig procent goedkeuren.
      En de ware Nederlandsche journalist zal het niet kunnen laten, zijn individueele visie op deze facet van het gigantisch probleem den volke te verkonden.
      Voelt hij deze jeuk niet in zijn vingers, deze stuwing niet in zijn gestel...... dan is hij geen journalist, maar een salaristrekkend burgerman, die evergoed formulier B6 kan uitreiken achter een triest loket.
      Maar bij den hemel, - géén journalist!

W. W. W.





[1]Artikel uit „De Residentiebode” (’s-Gravenhage , 02-06-1942).