Materie mèt en zonder geestkracht 1

Merkwaardige Angelsaksische blindheid


UIT het land der onbegrensde mogelijkheden, over den Oceaan, en uit het land der, blijkbaar, uiterst begrensde mogelijkheden over het Kanaal, bereiken ons steeds fantastischer cijfers ......, cijfers van begrootingen, aantallen vliegtuigen, hoeveelheden tanks en kubieke geografische mijlen scheepsruimte.
      Aan dit productieprobleem zijn vele zijden. Uiteraard ten eerste de vraag, in hoeverre en hoe snel deze papieren vliegtuigen en tanks ronkende realiteiten zullen kunnen worden.
      Ten tweede het probleem, wáár deze materialen zullen moeten worden ingezet, een kwestie, welke wij later zullen beschouwen en ten derde de wijze, waarop dit materiaal zal worden gebruikt.
Het Angelsaksische blok ziet de materie inderdaad als een doel in zichzelve. Bij Roosevelt is deze vreemde blindheid vele malen sterker dan bij Churchill, die, als oude rot in het vak, ook in zijn uitlatingen blijk geeft, in te zien, dat er in een strijdmacht nog iets anders komt kijken dan materiaal alleen. Het ideale leger is een synthese van, een innige verbondenheid van materie en geestkracht, waarbij de materie, de tanks, vliegtuigen en kanonnen hulpmiddelen zijn, bestierd en levend geworden door den geest en de hersens van het volk, dat deze materie heeft voortgebracht.
      Elke natie, die is uitgebloeid, elk volk dat vermoeid is, elke cultuur die haar hoogtepunt is gepasseerd, heeft als voornaamste degeneratie-symptoom de verheerlijking van haar vormgeving, aanbidding van haar materieele voortbrenging. De geestkracht van het volk, de dynamiek, die deze materie beheerscht en aan zich ondergeschikt doet blijven, is dan reeds sedert decennia of zelfs eeuwen vervloeid, zooals water ten laatste vervloeit, in het gloeiend zand van een woestijn.
      De fantastische superioriteit van de oorlogvoering der asmogendheden is voor een groot deel uit het bovenstaande te verklaren. Wat baten een leger zijn tanks, als de soldaten aarzelen, zich desnoods mét hun tank in de lucht te laten vliegen? Wat voor nut hebben kanonnen, als de manschappen hun stukken in den steek laten, zoodra de grond onder hun te warm onder de voeten wordt? Wat voor effectiviteit hebben torpedovliegtuigen, als bemanningen weigeren, lager te duiken dan strikt noodig is...... De in den Japanner geboren, voor ons schier onbegrijpelijke vanzelfsprekendheid, waarmede hij zich mét zijn vliegtuig laat vallen op een vijandelijken kruiser...... dat fanatisme en dat élan vormen een wapen, vele malen doodelijker voor de Angelsaksen, dan welke denkbare uitvinding ook.
      Veel te veel neemt men, bij het afwegen der strijdkansen van het oogenblik, zooals men dagelijks hoort in treinen en café’s slechts de materie in aanmerking. De domheid ziet in de materie een doel in zichzelve, en is tevreden als zij materie in voldoende hoeveelheden heeft opgehoopt.... Het Angelsaksisch ideaal zou zijn: een leger van een millioen zware tanks, vanuit Engeland radio-electrisch bestuurd, in staat den oorlog te winnen, terwijl een Engelsch leger van tien man, voor onvoorziene gebeurlijkheden in reserve gehouden, rustig „darts” bleef spelen in „The Old Pig And Whistle”.
      Duitschland had, bij het uitbreken van den oorlog, een overvloed aan materiaal, verre superieur aan dat van zijn tegenstanders. Dezen achterstand tracht men thans aan de andere zijde in te halen. Duitschland had echter bovendien een surplus aan dynamiek, aan geestkracht, aan fanatisme, dat aan de andere zijde ten eenenmale ontbrak, en dat thans, méér dan ooit, ontbreekt. Het is juist dit fanatisme, een explosieve dynamiek, die met moeite in toom wordt gehouden en losbarst bij elk offensief, deze geestkracht, die de levenlooze materie-ophoopingen der tegenstanders uiteenslaat, zooals een granaat de starre steenenmassa van een huis.
      Alleen een dwaas zal meenen, dat er in de Angelsaksische strijdmachten geen fanatieke elementen aanwezig zijn, geen kerels, die roekeloos hun leven willen offeren...... Enkelingen zijn er zeker. Het is de geest echter, die een geheele strijdmacht doordrenkt, die zijn effectiviteit bepaalt. Die geest is in de geallieerde legers...... zooals ten duidelijkste werd weergegeven door den soldaat in het oude Nederlandsche leger, die naast mij lag onder een auto, dekkend tegen vijandelijk vuur, en mompelde: „Ik heb niks tegen oorlog...... maar hier ben je je leven niet zeker..........”
      De Angelsaksen schijnen blind te zijn voor het essentieele verschil tusschen den Amerikaanschen soldaat-in-de-maak, die een beetje oorlog, deskundig voorgesteld en opgelepeld als een jolig avontuur met eenige kans op levensverlies, dat echter steeds den buurman zal overkomen, wel genoeglijk vindt, en het stille, rustige fanatisme van hun tegenstanders, voor wien de oorlog heilige ernst is.
      Het verschil is juist dit: de ééne zijde vindt, in diepste wezen, aan den oorlog maar één ding belangrijk: er levend uit te komen. De andere zijde vindt, in wezen, maar één ding belangrijk: bij te dragen tot de grootschheid van het vaderland.
      Zoolang het verschil in mentaliteit tusschen de twee kampen zóó groot is, dat de Amerikanen onder groot gejuich, met orkesten, fanfares en bloote beenen-parades, slagschepen van stapel laten loopen, die door één Japanner, grimmig zwijgend, naar den kelder kunnen worden gejaagd...... kan aan de uiteindelijke afloop van dezen oorlog geen twijfel bestaan.

W. W. W.





[1]Artikel uit „De Residentiebode” (’s-Gravenhage , 04-04-1942).