Nieuwsbrief 59

Nieuwsbrief 60
als pdf

Nieuwsbrief 61

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana

Nieuwsbrief nr. 60
ISSN 1386-6451
januari 2023 - 30e jaargang nr. 1



Hoofdredactie: Roger Schenk en John Beringen; medewerkers: Hans en Ton Kleppe,
allen buitengewoon honorair leden van het Bob Evers Genootschap.
redactieadres: Mauritsweg 62 , 3314 JH DORDRECHT - internetredactie: nieuwsbrief@apriana.nl
http://nieuwsbrief.apriana.nl




INHOUD :
Nieuws van de redactieRoger Schenk & John Beringen
En de prijs blijft € 14,99Peter de Zwaan
Kan een baby fout zijn?John „Babyface” Beringen
Commotie om een kinderfilmRoger Schenk
Uit de oude doosFrank Engelen
Humbeek revisitedRoger Schenk
De jeneverboomJohn Beringen
Bobs Bronnen (13) : London TonicRoger Schenk
„Wie koude kip eet met ijs en ananas na, heeft vanzelf feest.”
Receptenboek van een bolronde Bourgondiër (5)
Roger Schenk
Nylons en blote benenWilly H.
Wie was Jacob B?” Een boekbespreking‘De weledele heer Anonymus’
Enkele foto’s uit New Orleans/Louis.Hans Kleppe en Lia Krijnen
PrijsvraagAlie Loos




Nieuws van de redactie
Roger Schenk & John Beringen
Nieuw jaar, nieuwe boeken


Laten we ons om te beginnen van harte aansluiten bij de beste wensen voor 2023, zoals Peter de Zwaan en zijn Lia dat al op 16 november jl. deden. Tot verbazing van velen zagen wij naast twee boeken uit 2022 ook maar liefst DRIE nieuwe Bob Evers-uitgaven. Naast de even gebruikelijke als overbodige vragen in de trant van „Zijn ze al verschenen?” (nee, dat hoeft u nóóit meer te vragen, want Bob Evers verschijnt traditioneel in april, dat weet u toch zo langzamerhand wel?) stonden Facebook en onze virtuele brievenbus vol met reacties over het aantal. Welnu, dat zit zo: aanvankelijk was het de bedoeling dat „Fietspompen voor een fortuin” als deel 71 van de serie zou verschijnen, maar het avontuur in Spanje (en een vleugje Gibraltar en een stukje Portugal) was niet in één deel, „Met gestolen geld naar Gibraltar”, te vatten, dus er kwam nog een deeltje bij, „Een postpakket voor Porto”, zodat we een aardige trilogie hebben die in 2022 begon met „Costaklussen in Marbella”. „Fietspompen voor een fortuin” schuift daarom op naar nummer 72 in de reeks. U leest er alles over in de column van Peter hieronder.

Jojoën met een Jubileum

Op 6 december 2022 bestond het roemruchte Bob Evers Genootschap op de kop af een halve eeuw, een jubileum dat wij niet ongemerkt voorbij wilden laten gaan. Helaas gooiden bruiloften (nee, niet die van Annika Kommer) en operaties (ja, die van de voorzitter) zand in tank of, zo u wilt, roet in het eten. En zeg nou zelf: wat is een Genootschap zonder voorzitter?
Ervan uitgaande dat de geachte voorzitter, Peter J. Muller, inmiddels voldoende hersteld is, hebben wij besloten om de jubileumbijeenkomst te verplaatsen naar 3 juni 2023. De datum 3 juni zal bij deze en misschien zelfs gene een belletje doen rinkelen, dus dat wordt een knalfeest! In dit jaar, 2023 kunnen we meteen ook het dertigjarige jubileum van de Bob Evers Nieuwsbrief vieren, als dat tenminste iets om te vieren is. De beste manier om dat jubileum luister bij te zetten, is door het ding domweg te lezen, nietwaar? Daar komt nog bij dat de kans op mooi weer in juni net iets groter is dan in december – al weet je dat tegenwoordig met ons knotsgekke klimaat maar nooit.
Zoals u ziet wordt er met man en macht gewerkt om het gezegde „van uitstel komt afstel” te logenstraffen.
Ons bereikten mailtjes van mensen die wel de Nieuwsbrief lezen, maar niet op Facebook zitten. En ja, Facebook is en blijft toch het medium om het definitieve programma van 3 juni bekend te maken. Aangezien de betreffende lezers van de Nieuwsbrief de gang naar onze digitale brievenbus hebben gevonden, zal dat echter nauwelijks problemen opleveren, hopen wij.

Voor wie niet kan wachten tot april … een nieuw boek van Peter de Zwaan!

Peter de Zwaans kleinzoon Melle is een alleraardigst joch dat net als zijn opa vol verhalen en ideeën zit. Voor zijn negende verjaardag maakte Peter een alleraardigst boekje, „De hut van Broes de poes”, naar ideeën van zijn zeventig jaar jongere kleinzoon, die ook de tekeningen maakte. Een opa met schrijverstalent én een eigen uitgeverij is natuurlijk bijzonder handig voor dergelijke doeleinden: het soort opa dat wij ons allemaal wel zouden wensen, nietwaar? Niets ten nadele van mijn (RS) beide, reeds lang geleden overleden opa’s, hoor, maar de een was beambte bij de Staatsmijnen, de ander inspecteur der belastingen; van dergelijke mensen moet men niet al te veel fantasie en schrijverstalent verwachten. In zéér beperkte oplage is het boek ook voor niet-Zwanenfamilieleden verschenen, dus wie echt iets héél bijzonders van Melle en Peter de Zwaan in huis wil hebben of degenen voor wie de Bob Evers-boeken nog te moeilijk zijn maar die toch eindelijk eens een boek van Peter in de kast willen hebben dat ze wél begrijpen (Melle is volop in de Kameleon-gerechtigde leeftijd), moet het boek maar snel bestellen, als het intussen niet al is uitverkocht – zo klein is die oplage dus wel. En dat is maar goed ook, want het moet natuurlijk wel iets exclusiefs blijven!

Intussen timmert ClusterEffect/Davey Jones Publishing ook behoorlijk aan de weg met de elektronische boeken van Peter: inmiddels – half januari 2023 – zijn de delen 37 t/m 67 van de Bob Evers-serie en de beide verhalenbundels verkrijgbaar als Kindle-editie bij de grote Amerikaanse aanbieder en als epub bij de bekende Nederlandse aanbieders, zoals bookspot.nl en het „blauwe broertje van Arie”. Ook Peters „In mijn hoofd” en „De meidenschuur” zijn inmiddels elektronisch verkrijgbaar. Waar 123luisterboek.nl in 2014 bescheiden startte met de verkoop van CD’s en muziekcassettes van „Rumoer in een rustgebied” zijn de meeste De Zwaan-delen nu als download als luisterboek beschikbaar. De verwachting is dat de delen 37 t/m 69 nog dit jaar verkrijgbaar zullen zijn als e-book en als luisterboek. De delen 1 t/m 32 waren, zoals bekend, al langer verkrijgbaar als e-book, maar dan bij Pantheon. Deze uitgever belooft ons al jaren nieuwe pockets van de delen 1 t/m 32, maar dat komt er maar niet van. Een andere, ernstige omissie is natuurlijk dat de delen 33 t/m 36 in geen enkele aankondiging genoemd worden: zullen deze boeken – die deels van Willy’s en deels van Peters typemachine afkomstig zijn dan wel door Peter bewerkt werden – ooit als e-book verschijnen? Enne … komen er ook luisterboeken van de delen 1 t/m 32?
Gelukkig heeft Just Publishers in deze vluchtige, veelgeprezen elektronische wereld, speciaal voor de mensen die niet zonder de geur van oude of nieuwe boeken kunnen, in de serie Lage Landen Thriller herdrukken uitgegeven van „Een keel van glas”, „Het alibibureau” en „De dwergbowler”.
Melle de Zwaan & Peter de Zwaan, „De hut van Broes de poes”, Uitgeverij Zwarte Zwaan, 2022. ISBN: 978908312532.

En alweer een ouwe getrouwe ...

Het is alweer een tijdje geleden dat Foeke Zeilstra in de krochten van het internet stuitte op een overleden Carlos Niehof. Zou dit „onze” Carlos betreffen?
In september jl. werd het verschrikkelijke nieuws helaas bevestigd door Carlos’ zus: het ging inderdaad om de Bob Evers-liefhebber die wij kenden. Zijn dood ligt inmiddels alweer bijna vier jaar achter ons, maar het verdriet is er natuurlijk niet minder om. Liever een late necrologie dan helemaal geen necrologie, toch? Carlos werd geboren op 20 april 1962 en verwisselde op 29 januari 2019 het tijdelijke met het eeuwige, natuurlijk véél te jong!
De meesten van ons leerden Carlos kennen op 27 september 1997, toen hij in Zeewolde een „collectief” van een aantal bieders te slim, te snel en te rijk af was door doodleuk het „aller-, aller-, allerlaatste originele typoscript” voor (te) veel geld aan te schaffen. We gingen na afloop van deze bijeenkomst die de geschiedenisboeken in is gegaan onder de naam „zwijmelzotheid” met een groepje van een man of dertig iets eten bij een aanpalende Chinees. Tijdens dat etentje (in Bob Evers-kringen traditioneel „bamismijten” genoemd) ontpopte Carlos zich als een joviale, vriendelijke vent die iedereen uitnodigde om bij hem thuis dat typoscript te komen bekijken. Zo gezegd, zo … eh … nog niet zo eenvoudig gedaan, want toen ik (RS) mij een jaar of wat later bij Carlos meldde – hij woonde toen in Zoetermeer – bleek hij het typoscript veilig opgeborgen te hebben in een bankkluis. Niets mis mee, hoor, want ook zonder dat typoscript te begluren was het een uiterst gezellig bezoek. Later leerde Carlos de liefde kennen en verhuisde hij naar de Alblasserwaard. En zoals dat vaak gaat, taande de Bob Evers-liefhebberij daarna (of: als gevolg daarvan?) een beetje.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik, steeds als ik Carlos sprak, een beetje last kreeg van een soort plaatsvervangende schaamte: toen Carlos in 1997 dat „aller-, aller- allerlaatste originele typoscript” aanschafte, deed hij dat zonder blikken of blozen, in de stellige overtuiging dat het typoscript het neergetelde geld meer dan waard was. En die overtuiging hadden wij allemaal, tot bij volgende veilingen bleek, dat er nog veel meer „aller-, aller-, allerlaatste originele typoscripten” opdoken, hetgeen Carlos’ bezit voor mijn gevoel tóch iets minder waard maakte.
Inmiddels ben ik (RS) op visite geweest bij Carlos’ zus en zwager, die nog steeds onder de indruk zijn van zijn te vroege heengaan. Van een typoscript en een bankkluis hadden zij echter nog nooit gehoord. Zij wisten net als wij dat Carlos een omni-verzamelaar was en die geheimzinnige bankkluis zou wel eens de verklaring kunnen zijn voor enkele andere verzamelstukken die nooit terug zijn gevonden. Nou vermoed ik zelf dat Carlos die kluis heeft opgezegd en de inhoud ervan – inclusief het typoscript – heeft verkocht in een periode dat zijn verzamelwoede minder werd, want anders hadden ze in zijn nalatenschap heus wel ergens een sleutel van een kluis (ouderwets gedacht) of op z’n minst een briefje, een contract of een bankafschrift (iets minder ouderwets gedacht) dat op het bestaan en de huur van een kluis wees, hebben moeten vinden. Laten wij hopen dat het typoscript in goede handen terecht is gekomen. Dat maakte het bezoek aan zijn zus en zwager overigens niet minder waardevol en ik hoop dat het niet mijn laatste bezoek is geweest.
De Bob Evers-wereld is een kleurrijk man armer. Het ga je goed, Carlos, waar je ook bent!

Vreugdevolle verrassingen zijn de wereld nog niet uit!

Ja … die typoscripten: zoals uit bovenstaande blijkt, zijn er dus méér „aller-, aller-, allerlaatste originele typoscripten” in omloop. Een daarvan is in 2000 op de veiling in het Stenvert-pand te Zeewolde aangeschaft door Herman Landeweerd. De zeer brave man wordt ook al een dagje ouder (wie niet?) en omdat zijn dochter niet weet wie Jan, Bob en Arie zijn, vreesde hij – en waarschijnlijk terecht – dat het kostbare typoscript na zijn dood in de oud-papiercontainer terecht zou komen. Daarom leek het hem een prima idee om het typoscript van „Heibel in Honoloeloe” aan mij (RS) en het „Bob Evers-museum i.o.” te schenken; en omdat mij dat ook een goed idee leek, is dat „Bob Evers-museum i.o.” sinds kort in het gelukkige bezit van ergens tussen de één en twee originele typoscripten (de „aller-, aller-, allerlaatste”?), want eerder had ik al het Willem-deel van „Een zeegevecht met watervrees” gekregen van Peter J. Muller.
Wars van elke Jan Prins-neiging wilde ik iets terugdoen, dus ik stuurde Herman via zo’n internetdienst een ananasplant; dat leek me wel aardig gezien de aard van het typoscript. Wie schetst mijn ontzetting toen ik enkele weken later (!) mijn geld en een berichtje terugkreeg dat de bestelde plant niet leverbaar was? Tsss! Je zult maar iets besteld hebben voor de verjaardag van je suikeroom (en dat is Herman in zekere zin natuurlijk ook voor mij) en dan krijg je weken later pas te horen dat het niet bezorgd is door de plaatselijke Walter Kettering! Je zou er in de grootste problemen door komen. Een tweede poging om hem iets te sturen via good old Fleurop is overigens wél gelukt, hoera, hoera!
Herman, je typoscript is in goede handen! Hartstikke bedankt!

Lia leest

Je zou misschien denken dat Lia Krijnen alleen de boeken van Peter de Zwaan leest, maar niets is minder waar; zo las zij een tijdje geleden het uiterst komische „Help! De dokter verzuipt ...” van Toon Kortooms (1916-1999) en zei ervan overtuigd te zijn dat Willy, geboren in de dezelfde provincie als Kortooms, aan hem schatplichtig was.
Zo zou roodharige Arie Roos geboetseerd kunnen zijn naar dokter Angelino: dik, zwaar, reteslim. Dorpstimmerman Johannes Lodevicus de Roode heeft een naam die dan weer doet denken aan Jan die Ludovicus heet. Ook is het taalgebruik van Kortooms losjes, voor die tijd wel heel losjes en soepel, net als bij Willy, en schuwt hij de hyperbool niet.
Je hoort zo links en rechts wel eens de kreet „vroeger was alles beter”, maar toch … tegenwoordig hebben wij Google en dat had je vroeger niet. Zo kwam Lia – en wij met haar – er allengs achter dat „Help! De dokter verzuipt” in 1968 is verschenen, ruim vijf jaar na het verschijnen van „Cnall-effecten in Casablanca” en ruim vijftien jaar na de onthulling van Jans tweede voornaam Ludovicus in „Kabaal om een varkensleren koffer”. Overigens heeft Jan ook andere tweede voornamen, zoals K. (in „Overval in de lucht”) en Meindert (in de illegale versie van „Bob Evers belegert Fort B”), maar dit geheel terzijde. Waarschijnlijk moeten we Lia’s aanvankelijk overtuiging gewoon omdraaien: is Toon Kortooms, die dus ook geboren is in dezelfde provincie als Willy, wellicht schatplichtig aan Van der Heide?
Nou zou je misschien denken dat Toon Kortooms te oud was om Bob Evers te lezen, maar de goede man had twee dochters, die „onze” boeken wél gelezen kunnen hebben. En zoals veel ouders zou Toon best eens een blik in de boeken die zijn dochters lazen, hebben kunnen werpen, al is het alleen maar om in de gaten te houden dat zijn kinderen geen onoorbare boeken lazen. Ja, en als je dan per toeval leuke boeken ontdekt, lees je die als ouder gewoon mee. Zo ging het bij mij thuis tenminste, waar mijn ouders in navolging van zoonlief best wel wat Bobjes en Karl Maytjes verschalkt hebben.

De fillem over Ome Willem

Het boek „De terugkeer van Willem Waterman” van John Beringen blijkt een profetisch werk te zijn geweest. Dat klinkt niet alleen wonderlijk, maar dat is het ook. Wat is er aan de hand? Wij hebben namelijk een tip gekregen waarin werd vermeld dat er ergens op een streng bewaakte filmset opnames werden gemaakt voor de film „Wie zei dat Willem Waterman alles verzon?” Dit in het kader van het 50-jarig bestaan van het Bob Evers Genootschap. Het voert te ver om uiteen te zetten hoe e.e.a. verliep, maar wij slaagden erin om heel even de set te bezoeken. De regisseur, die vooralsnog anoniem wenst te blijven, reageerde in eerste instantie een beetje geïrriteerd toen wij ineens opdoken, maar ontdooide al snel toen wij lieten weten werkzaam te zijn voor de Bob Evers Nieuwsbrief.
Hierop belde hij even met de producent, die dit project financiert, om goede raad. Wij kregen deze man vervolgens te spreken en die verklaarde het volgende:
„Nou het zit zo: ik ben altijd op zoek naar aparte thema’s om te verfilmen. ‘Hoe gekker, hoe mooier,’ zou ik haast willen opmerken. Wat dat aangaat, denk ik dat deze opvatting redelijk goed overeenkomt met die van eenieder die Bob Evers respectievelijk Willem W. Waterman een warm hart toedraagt. Om een lang verhaal kort te maken: ik las indertijd het boek „De terugkeer van Willem Waterman” en was meteen gecharmeerd door het prachtige, haast absurdistische verhaal. Het zou, zo vond ik, doodzonde zijn om dit alleen maar te laten leven in een boek. Waarom niet echt de film maken zoals die daarin werd beschreven? Ik nam contact op met de schrijver. Die vond het een prima idee en verwees naar het op handen zijnde jubileum van het Bob Evers Genootschap. Daar had ik trouwens al iets over vernomen, want ik volg de activiteiten van de Bob Evers-fanaten al een tijdje. De deal was snel beklonken; vandaar dat we nu dus stevig aan het werk zijn. En ik mag wel opmerken dat het karwei voorspoedig verloopt.”

Hoe ziet het traject er nu verder uit? De producent hierover:
„Als dit artikel in de Bob Evers Nieuwsbrief verschijnt, zijn we waarschijnlijk nog druk bezig met monteren. Zodra de film eenmaal klaar is, zal die naar verschillende festivals worden ingestuurd. Maar voordat deze rolprent aan het grote publiek zal worden vertoond, zal er een première zijn voor de lezers van de Nieuwsbrief. Dat zal zijn in een horecagelegenheid, centraal gelegen in Nederland. Meer weet ik hier niet over, want dat is iets wat de schrijver gaat opzetten. Dit was trouwens de enige restrictie die hij verbond aan de verfilming: hij vond het niet meer dan billijk dat de fans als eerste in de gelegenheid gesteld moesten worden om deze rolprent te bekijken. En daarin kon ik meegaan. In ruil daarvoor kreeg ik carte blanche om het verhaal te laten visualiseren op een manier waarvan ik vind dat het in beeld moet worden gebracht.”
Tot zover de uiteenzetting van de producent. Waar en wanneer de première plaatsvindt, is nog niet bekend maar als daar uitsluitsel over is, zal dat worden vermeld op de mailinglist en op Facebook. De producent was overigens zo vriendelijk om ons toe te staan twee foto’s te publiceren die we maakten op de set. Daarop zijn te zien: journaliste Yettie Sanders, Pittsy forty-four en professor Karel Borghesius.
Wordt vervolgd…


Bob Evers leeft nog steeds!

’t Groentje / Wijks Nieuws liet op 2 augustus 2022 de naam Bob Evers weer eens vallen in een artikel over John Beringens nieuwste roman „Wie was Jacob B.?”: er wordt vermeld dat John naast verhalen en romans ook vier boeken over de Bob Evers-serie heeft geschreven.
Als reactie op het artikel „Amerikaanse overheid verandert honderden racistische en seksistische berg- en riviernamen” op Joop van bnnvara.nl van 9 september spreekt een zekere drs. H.C. Queyncken Tollaert zijn zorg uit dat, in navolging van Karl May ook Arendsoog, Witte Veder en Tarzan verboden zullen worden en dat ook Bob Evers, Jan Prins, en Arie Roos richting vergetelheid gaan. Dat lijkt ons een terechte zorg!
Op 15 september bracht nu.nl een artikeltje over jongeren die wél lezen, al dan niet via Bookstagram en BookTok. Een zekere RonDoe van 64 meldt als reactie hierop dat hij zich vroeger – zonder kunstmatige hulpmiddelen – helemaal suf heeft gelezen aan Pim Pandoer, Bas Banning, Arendsoog, Karl May, Bob Evers, De Kameleon, noem maar op.
Op 2 december kwam Bob Evers nogmaals even in het nieuws, toen het Reformatorisch Dagblad onder de titel „Van Bob Evers tot Quintilianus: favoriete boeken van YouTuber Florian Pronk” een artikel publiceerde waarin onze boekenheld weer ter sprake kwam. Alleen is het jammer dat verslaggeefster Aline de Bruin de Romeinse redenaar Marcus Fabius Quintilianus uit de eerste eeuw na Christus een Griek noemde, maar ach … je kunt niet alles hebben.
Groot Sneek meldde op 3 december 2022 in „Het leven van Koos Schulte: lezen en luisteren” dat de genoemde Snitser verzamelaar een deel van zijn woning heeft laten voorzien van een dubbeldikke betonvloer, omdat hij duizenden langspeelplaten en boeken bezit, waaronder zo’n beetje alle gangbare jongensboeken: Pietje Bell, Dik Trom, Bob Evers, Pim Pandoer, Bulletje en Bonestaak, Bruintje Beer, Sjors en Sjimmie en Karl May, die laatste uiteraard in het Duits.
Met het oog op morgen ten slotte besteedde begin dit jaar zeer kort aandacht aan Bob Evers en zijn beide schrijvers: tussen 51:30 en 52:10 praten de gast en presentatrice Mieke van der Weij lekker langs elkaar heen: „[…] overgenomen door een andere auteur, De Zwaan geheten.” „Ja! Die heb ik allemaal gelezen! Die was toch fout in de oorlog?”; als je dit geraaskal zo hotseknots bovenop elkaar beluistert of leest, lijkt het alsof Peter de Zwaan degene was die in de oorlog – nog vóór zijn eerste verjaardag! – fout was geweest. Maar goed, toch maar weer mooi even aandacht voor Bob, Willem en Peter, uitgerekend op de dag waarop de favoriete zanger van buitengewoon honorair lid van het Bob Evers Genootschap Ton Kleppe achtentachtig jaar zou zijn geworden en zo is het cirkeltje weer mooi rond. Van dat hééle ronde, weet u niet?

In het jaar waarin de Bob Evers Nieuwsbrief dertig jaar bestaat, zijn we alweer toe aan nummer 60; naast de bekende en steeds terugkerende rubrieken, zoals Bobs Bronnen, Enkele foto’s uit … – ditmaal een eendrachtige combinatie van foto’s die Hans Kleppe en Lia Krijnen eind vorige eeuw hebben gemaakt in en om New Orleans/Louis., een kwart eeuw later van al dan niet deskundig commentaar voorzien door Roger Schenk –, het vijfde verslag van eten, drinken en roken in Bob Evers en een column van Peter de Zwaan, die vrijwel geheel gaat over het drietal nieuwe delen dat in april zal verschijnen. Roger bezocht Humbeek inmiddels al vaker dan Willem van den Hout, Jan, Bob, Arie, Jerry Miller en Dick Parsons tezamen; daarnaast is hij de zoveelste Nederlander die zijn mening ventileert over de cancelcultuur van geradicaliseerden, die afgelopen zomer en najaar zelfs de boeken van de door en door antiracistische Karl May trof. Frank Engelen liet zijn licht schijnen over Willems volkomen gebrek aan kennis op het gebied van vliegtuigen (en was nogal ontstemd over het volkomen gebrek aan antwoorden op zijn prijsvraag) en er is volop aandacht voor John Beringens nieuwste boek. Daarnaast vond John nog tijd om voor ons twee beschouwingen over evenzovele recente radio- en tv-uitzendingen te schrijven. Dat ook onze grote vriend Van den Hout wederom present is met een oud verhaal zal niemand verbazen, maar velen verblijden.

In theorie zou het best mogelijk kunnen zijn dat u zelf kopij hebt. Die kunt u uiterlijk 1 juni uw bijdrage naar nieuwsbrief@apriana.nl sturen of naar het in de kop genoemde postadres: als blijvend eerbetoon aan de beide oprichters van de Nieuwsbrief bevindt zich daar nog steeds een vrolijk Klepperende brievenbus ✉





En de prijs blijft € 14,99
Peter de Zwaan

Dit voorjaar komen er drie Bob Evers-delen: twee die naadloos passen in de reeks en één waarvan jullie je gaan afvragen: wat is hier aan de hand?
Dat leg ik uit, en vertel het alsjeblieft door, want ik zie toch al aankomen dat ik tot in september een verkorte versie van dit stuk moet gaan sturen naar liefhebbers die a. de Nieuwsbrief niet volgen en b. mijn
website weten te missen.
Eerst het goede nieuws. De delen worden niet duurder. Als wij van Zwarte Zwaan de trend zouden volgen, dan zou de prijs rond 18 euro behoren te zijn, maar we zijn graag een beetje dwars en (hier slaat de gemakzucht toe) we zijn gewend om met een bedrag als € 14,99 te rekenen. Dat willen we zo houden en bovendien is het leven al duur genoeg.
De delen 70, 71 en 72 kosten dus € 14,99 per stuk, maar om de inflatie te tarten, maken we er nog een actie van ook. Wie de drie delen tegelijk bestelt, betaalt voor deel 70 14,99 euro, voor deel 71 14,99 en voor deel 72 10,99. Totaal 40,97. Omdat de portobijdrage ook niet omhoog gaat, maakt dat 44,97 euro.
Wie denkt: ik heb aan twee delen genoeg, het derde – dat minder dik is – bestel ik later wel, is voor deel 72 dan € 14,99 plus 4 euro porto (is € 18,99) kwijt.
Is daar een uitlegbare reden voor, Peter de Zwaan?
Zeker wel, hier komt-ie.
De financiële speelruimte voor Zwarte Zwaan moet komen uit het feit dat jullie massaal bestellen zo gauw de boeken verkrijgbaar zijn. Post.nl biedt dan korting op de verzendkosten, maar ... die korting geldt alleen als alle enveloppen even groot en zwaar zijn. Ergens in de Post.nl-gelederen moet zich een man/vrouw bevinden die één taak heeft: wegen, jij, en zorgvuldig.
Een paar jaar geleden, toen we ook drie boeken uitbrachten, hadden we bij de berg post een halve zak met enveloppen die lichter waren omdat er twee boeken in zaten. Dat hebben we geweten. De man/vrouw die moest wegen, woog dat het een aard had en zei: „Ho ho, sla Zwarte Zwaan maar aan voor een honderdje of twaalf (!) extra, want de gewichten kloppen niet.”
Zo’n grap willen we niet nog een keer en daarom maken we de prijs zo aantrekkelijk mogelijk voor de twijfelaars die drie boeken in een keer eigenlijk wat veel vinden.

Nu dat deel 72. Het heet „Fietspompen voor een fortuin” en het is een buitenbeentje. Het is een boek dat is gebaseerd op een ideeënaanval van Willy van der Heide en dat zich afspeelt in Amsterdam en in Frankrijk in de tijd dat je moest bellen in een telefooncel en dat er geen computers waren.
Pa Roos en pa Prins wisten dat er in de USA een zekere Bob Evers rondliep, maar Jan en Arie hadden nog geen idee. Ze hadden ook geen wapens. Als ze iemand te slim af wilden zijn, moesten ze dat doen door hun hersens te gebruiken. Omdat ze dat toen al konden, kwamen ze achter de bergplaats van een schat die was verstopt door iemand die uitermate handig was met fietspompen. Maar niet erg handig met klusjes aan het dak van zijn huis, waardoor hij dat dak op zijn hoofd kreeg.





Kan een baby fout zijn?
John „Babyface” Beringen

Op zondag 8 januari werd Willem even genoemd in het radioprogramma „Met het oog op morgen” dat werd gepresenteerd door Mieke van der Weij. Ze interviewde Hans Renders, directeur van het Biografie Instituut over biografieën. Op een gegeven moment was de volgende dialoog te horen:

Mieke van der Weij: Welke biografieën vind je dat die hoognodig zouden moeten verschijnen?
Hans Renders: Willem van den Hout. Die was, mag ik wel rustig zeggen, knettergek, maar was vooral bekend geworden door onder de naam Willy van der Heide de Bob Evers
Mieke van der Weij: Jaa! Bob Evers: „Een motorboot voor een drijvend flesje”, „Trammelant op Trinidad” …
Hans Renders: Willem is al in 1985 overleden en vorig jaar is deel 69 nog verschenen, want dat is overgenomen door een andere auteur, De Zwaan geheten …
Mieke van der Weij: Ja, die heb ik allemaal gelezen. Die was toch fout in de oorlog, die man?
Hans Renders: Ontzettend fout; hij werkte voor Radio De Gil (sic!) en dat was een zogenaamde verzetszender, maar in feite een omgekeerde Nazi-zender. Een knettergekke man.

Een wonderlijke dialoog. Nu moet ik erbij vermelden dat dit item vlak voor het einde van de uitzending werd behandeld en men hoorbaar in tijdnood zat waardoor het werd ‘afgeraffeld’. Als dit nou wat eerder aan de orde was gekomen, zou het gesprek wellicht anders hebben uitgepakt.
Wat horen we hier?
Eerlijk is eerlijk: het verdient een compliment voor het feit dat Mieke laat weten dat zij Bob Evers heeft gelezen. Chapeau! Maar dan het volgende: ‘… overgenomen door een andere auteur, De Zwaan geheten.’ Deze formulering is tenenkrommend. Het is ongeveer hetzelfde als wanneer je zou zeggen: ‘De lopende band is uitgevonden door een autofabrikant, Ford geheten.’ Fout! Je zegt dan gewoon ‘door Henry Ford’, omdat iedereen deze naam wel kent. De aanduiding ‘door thrillerschrijver Peter de Zwaan’ zou wat gepaster zijn geweest.
Dan reageert Mieke ogenschijnlijk op de naam De Zwaan met: ‘Die was toch fout in de oorlog?’ hetgeen wordt bevestigd met ‘Ontzettend fout’. Nu wil ik niet kinderachtig zijn, maar toen de oorlog was afgelopen, moest Peter nog 1 jaar worden. Hij kan dus nooit fout zijn geweest (hij is trouwens ook nooit fout gewórden). Knettergek… het kan verkeren; nu lachen we om ’Allo ’Allo, Monty Python, Koot en Bie enz…
Terwijl ik dit schrijf, schiet mij nog een andere anekdote te binnen. We schrijven begin september 2009 – ik weet dit nog doordat het vlak voor het overlijden van Marie-José was. Toen was er in de nacht een radioprogramma van de EO waarin luisteraars konden bellen over welke jongensboeken ze zoal hadden gelezen. Ik herinner me dat o.a. Arendsoog en Pietje Bell voorbij kwamen. Toen vroeg de presentator: ‘En Bob Evers … heb je dat wel eens gelezen?’ Helaas was dat bij de betreffende luisteraar niet het geval, maar de man was wel nieuwsgierig geworden, zo liet hij weten. Kijk, dat mag je dan wel echt stichtelijk noemen van de EO.





Commotie om een kinderfilm
Roger Schenk

Ach, we hadden dit stukje natuurlijk ook „Krankzinnig gekakel om een kinderfilm”, „Achterlijke acties van analfabeten”, „Ongelooflijke onzin van ongeletterden”, „Waanzinnig wauwelende wokenezen” (maar dat klinkt allemaal zo onvriendelijk) of desnoods „Bakkeleien in een Berlijnse bios” (maar die titel heeft iemand – ik ben zijn naam even kwijt – al eens ooit gebruikt, dus we houden het maar op „Commotie om een kinderfilm”. Dat praat wat makkelijker met de figuren die tegenwoordig toch al zo snel op hun teentjes getrapt zijn.
En het begon allemaal zo onschuldig: op 11 augustus 2022 ging de film „Der junge Häuptling Winnetou” in Duitsland in première. Het draaiboek, geschreven door regisseur Mike Marzuk en ene Gesa Scheibner, was gebaseerd op de musical „Kleiner Häuptling Winnetou” van Karl-Heinz March. Winnetou! Het stamhoofd van de Shis-Inday („Volk der Bergwouden”) of Mashgalénde („Volk dat dicht bij de bergen woont”)! Hun buren noemden hen Nadahende („Volk dat mescal eet”). Imperialistische Spanjaarden die de inheemse volkeren van Amerika naast het licht in de ogen ook nog niet eens hun eigen naam gunde, maakten daarvan Mescaleros: een van de stammen van de verzameling volkeren in het zuidwesten van de huidige Verenigde Staten en het noordoosten van het huidige Mexico, die zichzelf – al naar gelang hun dialect – Inday, Indee, Ndee, Tindi of Inde noemt („het Volk”), maar aan wie door de „bleekgezichten” de naam Apache is gegeven. Ik zal u de talrijke mogelijke etymologische herkomsttheorieën van deze naam besparen. Hoe dan ook: Winnetou! Wie kent hem niet? Deze fictieve nantan („stamhoofd”, „opperhoofd”) stamt uit de schrijfveer of zo u wilt kroontjespen van Karl May (* 25 februari 1842 , † 30 maart 1912), die op een kaartje aan zijn fan Sophie von Stieber 1840 als Winnetou’s geboortejaar en 2 september 1874 als zijn sterfdatum noemde. May schreef fenomenale boeken die geen nadere introductie behoeven, want wie heeft ze nou niet gelezen? Misschien niet alle zesennegentig (want zoveel delen tellen de Gesammelte Werke und Briefe inmiddels), maar toch zeker wel de avonturen van Winnetou en Old Shatterhand! In 1920 werden de eerste schuchtere pogingen gedaan om drie films naar Karl May te maken (de draaiboeken waren van de May-vereerster Lu Fritsch-Droop), maar vanwege het uitblijven van elke vorm van succes ging de producent, Ustad-Film, failliet, zodat plannen voor nog eens tien (!) films op sterk water werden gezet. In de jaren dertig werd de draad weer opgepakt met de verfilming van „Durch die Wüste”, de eerste May-film met geluid, eind jaren ’50 kwamen daar de eerste twee kleurenfilms bij, maar net als bij het opnemen van de allereerste film, „Auf den Trümmern des Paradieses”, kwamen de respectievelijke regisseurs er al vrij snel achter, dat het verfilmen van een Karl May-boek een vrijwel onmogelijke opgave is. Dat gold in nog sterkere mate voor de zeventien grote verfilmingen, zeer vrij naar Karl May, uit de jaren zestig, met de onvergetelijke Pierre Brice als Winnetou en de minstens net zo onvergetelijke Lex Barker als Old Shatterhand. De regisseurs van die films hielden niet eens meer de schijn op dat het om het verfilmen van Karl May-boeken ging: in het beste geval droegen de hoofdpersonen uit de films de namen van personages van Karl May. Er was wel één verschil met de eerste zes films: ze waren enorm succesvol. En dat laatste was dan later, toen de Karl May-hausse van de jaren ’60 voorbij was, voor allerlei mensen aanleiding om het ook eens te proberen met films naar motieven van Karl May.
Zo min of meer ook regisseur Mike Marzuk; in plaats van een remake van de oude films, hetgeen tegenwoordig erg in de mode is (denk maar eens aan de tv-serie Sisi), nam hij het speciaal voor dit doeleinde geschreven boekje „Der junge Häuptling Winnetou” van Thilo Petry-Lassak, die opereert onder het pseudoniem THiLO, als basis voor zijn film. Het boekje van THiLO was op zijn beurt weer gebaseerd op de aan het begin van mijn artikel genoemde musical. Uitgeverij Ravensburger – ja, die van de puzzels en spelletjes – dacht ook even een graantje mee te pikken van de hernieuwde belangstelling voor „Karl May” en gaf twee leesboekjes (een voor kinderen tot acht jaar en een voor kinderen boven de acht) plus een stickerboek uit.
Zoals gezegd ging de film op 11 augustus in première. Twee dagen later bevond schrijver dezes zich toevallig in Uelzen, waar een mooie, ruime bioscoop was. En wat bleek? Nog geen achtenveertig uur na de première was ik de enige bezoeker van deze film: moederziel alleen in een enorme bioscoopzaal! Misschien houden „Uhlenköper” (bijnaam van de inwoners van Uelzen) niet van dit soort films, misschien vinden zij bioscoopkaartjes te duur, misschien had het te maken met de zomervakantie of misschien was er een andere reden, maar het was een tamelijk aparte ervaring, zo’n gigantische filmzaal voor mij alleen. De jongedame bij de kassa keek mij enigszins vreemd aan toen ik het kaartje kocht, maar ik hoor niet bij de mensen die zich van dergelijke futiliteiten iets aantrekken. Ach, het ging me nog niet eens zozeer om de film („Het zal wel weer niks zijn …”), maar eigenlijk alleen maar om met vrienden uit de Karl May-wereld te kunnen meepraten.
Het gaat in boek en film over de circa 12-jarige Winnetou (en zijn nog jongere zusje Nscho-tschi), dus jaren voor zij Old Shatterhand ontmoeten. Winnetou wil zijn vader Intschu-tschuna bewijzen dat hij al oud en verstandig genoeg is om zware taken, zoals de nachtelijke bewaking van de kudde paarden, uit te voeren. Quod non, zoals wij, die met onze volwassen blik naar de film kijken, tot onze opluchting kunnen vaststellen: wat fijn dat wij, oude ervaren „indianen”, gelijk krijgen! Toen wij op de leeftijd van (deze) Winnetou waren, dachten wij immers ook dat volwassenen nooit gelijk konden hebben, toch? Weliswaar betrapt Winnetou een jonge paardendief, Tom Silver, maar de diefstal van paarden kan hij niet voorkomen. Tom Silver is een jonge desperado, die in dienst is van een bende blanke schurken, die de bizons in een afgelegen dal hebben gelokt om op die manier ervoor te zorgen dat de Shis-Inday hun gebied moeten verlaten, op zoek naar voedsel. Een helaas maar al te bekend thema, niet alleen bij Karl May en Arendsoog, maar natuurlijk ook in werkelijkheid. Een van de Shis-Inday-krijgers, Nagi-Nita, helpt de aterlingen omdat zij hem geweren beloofd hebben, die hij weer hoopt te gebruiken om z’n stam te beschermen. Van meet af aan voelen alle bioscoopbezoekers op hun klompen (die ze in Duitsland overigens net zo min als tulpen, molens, kaas en xtc-pillen bij zich hebben) dat hij bedrogen wordt. Voor bandietenaanvoerder, Todd Crow, die knettergek is, heeft naar alle waarschijnlijkheid Jack Sparrow uit de Pirates of the Caribbean-serie model gestaan. Uiteindelijk krijgen Winnetou, Nscho-tschi en Tom Silver de bandieten te pakken en de bizons worden vrijgelaten, zodat Intschu-tschuna’s stam gered is en kan blijven waar ze thuishoren. Aan het eind sluiten Winnetou en Tom Silver bloedsbroederschap; ach, waar hebben we dat toch eerder gezien en gelezen? Bij die plechtigheid spreekt Intschu-tschuna de plechtige verzekering uit dat de kleur van de huid er niet toe doet, omdat het aankomt op de kleur van het hart. Kan het mooier en verzoenender?
In de hele film wordt de naam Karl May niet genoemd; in de aftiteling werd wel de Karl-May-Gesellschaft bedankt; dat laatste heb ik toen overigens niet met eigen ogen gezien, want nog nooit in de geschiedenis werd een bioscoopzaal na afloop zo snel ontruimd. Aan de oude Karl May-liefhebbers – waaruit op 13 augustus zo ongeveer 100% van het publiek bestond – was ook gedacht: een paar keer komt een jongetje in beeld, niet veel ouder dan Winnetou, dat met zijn moeder op doorreis is en een paar keer „wenn ich mich nicht irre, hihihi” („als ik me niet vergis, hihihi”) uitroept; even later wordt hij door zijn moeder inderdaad Samuel Hawkens genoemd. Voor de kenners – waaruit in Uelzen zo ongeveer 100% van het publiek bestond – werd het nóg leuker toen bleek dat Intschu-tschuna gespeeld werd door de Duits-Turkse acteur Mehmet Kurtuluş. Wie van de aanwezige toeschouwers dacht niet onmiddellijk aan de helaas niet in de Nederlandse Karl May Pockets overgenomen eerste zin van het voorwoord van „Winnetou I”: „Immer fällt mir, wenn ich an den Indianer denke, der Türke ein.” („Altijd wanneer ik aan de indiaan denk, valt mij de Turk in”)? Met die eerste zin werd indertijd meteen al de toon van Mays heldere kijk op de actualiteit van die tijd, zijn pacifisme en zijn liefde voor vreemde volkeren gezet: zoals zo’n beetje alle grote Europese mogendheden plus wat Arabieren eind negentiende, begin twintigste eeuw tot hun intense genoegen vaststelden dat het Ottomaanse Rijk „de zieke man van Europa” was en op grond van die vaststelling vonden dat zij het volste recht hadden om van alle kanten likkebaardend op het Ottomaanse Rijk in te hakken, zo constateert May dat ook de indiaanse volkeren aan hun doodsstrijd bezig zijn. „Winnetou I” – bij ons „Winnetou, het grote opperhoofd” – werd twee jaar na het bloedbad bij Wounded Knee, zo’n beetje het sluitstuk van de eeuwenlange genocide op het indiaanse ras, geschreven.

Ik was nog niet goed en wel thuis, toen het uitermate krankzinnige bericht in de Duitse media de ronde deed, dat Ravensburger Verlag de verkoop en de levering van de twee leesboeken en het stickerboek bij deze film met onmiddellijke ingang stop hadden gezet uit angst voor bedreigingen vanuit dat deel van de bevolking dat dankzij allerlei linkse onderwijsmisvormingen, boordevol „kerndoelen” en „eindtermen”, nooit fatsoenlijk heeft leren lezen, in de volksmond „woke” genoemd. Deze „woke” terroristen – ja, zo noem ik hen: een zeer kleine minderheid van de bevolking die de overgrote meerderheid terroriseert met haar achterlijke denkbeelden – zouden eens de moeite moeten nemen om een boek te lezen of deze film te bekijken voor ze met hun ongearticuleerd en ongefundeerd geschreeuw beginnen. Ik heb de film met eigen ogen gezien, dus ik weet waarover ik praat. De uitspraak van Intschu-tschuna aan het eind van de film alleen al is toch zeker voldoende bewijs van vreedzaamheid? Ja, een film over indianen is altijd boordevol clichés, dat is waar, maar dat kan ook nauwelijks anders, hè? De geschiedenis van de ondergang van de indianen is er een vol blanke schurken die voor hun pure lol bizons doodschoten om de indianen van hun voedsel te beroven, die de indianen misleidden, opjoegen, uithongerden, uitmoordden en die het ene na de andere verdrag en de ene na het andere belofte braken. Zoals Maȟpíya Lúta, die door de Amerikanen Red Cloud wordt genoemd, het ooit zo treffend uitdrukte: „They made us many promises, more than I can remember. But they kept but one – They promised to take our land ... and they took it.” Soortgelijke woorden hoor je ook in de wereldhit „We were all wounded at Wounded Knee” van de half-indiaanse band Redbone: „They made us many promises, but always broke their word”. Hoe pijnlijk het ook is voor de beperkte breinen van de „wokenezen”, je kunt moeilijk een film maken over indianen in de negentiende eeuw, zonder dat zij als dolle honden worden neergeschoten door (on)mensen die Amerika beschouwen als „God’s own country”.

Op 23 augustus 2022 kwamen de Nederlandse kranten met het belachelijke bericht dat Meulenhoff Boekerij, die voor veel geld de print on demand-herdrukken en de e-books van de bekende Karl May Pockets uit de jaren ’60 verzorgde, niet gehinderd door enige kennis van zaken, verklaarde „de Winnetou-boeken” uit het assortiment te schrappen. Niet helemaal duidelijk wordt wát deze Nederlandse uitgever verstaat onder „de Winnetou-boeken”. Zijn dat de vijf pockets met de naam Winnetou in de titel („Winnetou, het grote opperhoofd”, „Winnetou en de goudzoekers”, „Winnetou bij de bedoeïenen”, „De dood van Winnetou” en „De boodschap van Winnetou”), zijn het de drie delen die in Duitsland zijn verschenen onder de titel „Winnetou I”, „Winnetou II” en „Winnetou III” (bij ons: „Winnetou, het grote opperhoofd”, „Old Shatterhand”, de eerste helft van „De Zwarte Mustang” en de tweede helft van „De dood van Winnetou”), zijn het de Prisma-delen 1 t/m 13, zijn het alle vijftig als Karl May Pockets verschenen delen of zijn het meteen maar alle boeken van Karl May? Bij bol.com en amazon.nl konden de mensen die de behoefte hadden om zestien euro per deel uit te geven ze tot eind augustus nog steeds bestellen, maar begin september leken de „woke” drammers hun zin te krijgen: de boeken waren niet meer te bestellen. Ik snap dat het aantal „wokenezen” in dit land een stuk hoger ligt dan in andere landen in de westerse wereld, maar dit gaat toch werkelijk alle perken te buiten! Ravensburger neemt dus twee kinderboekjes die niet eens van Karl May zijn uit de handel, maar in ons land worden meteen maar de boeken van Karl May zelf gecanceld.
De boeken die Karl May zelf heeft geschreven, worden in Duitsland al meer dan honderd jaar uitgegeven door de Karl-May-Verlag te Bamberg en Radebeul en die uitgeverij is gelukkig niet van plan om ermee te stoppen.
Volgens een enquête van het vooraanstaande Duitse tijdschrift Stern vindt inmiddels 3% van de Duitse bevolking dat Karl May racistisch is – de overige 97% dus niet! Die drie (of meer, want in ons ooit zo mooie landje zal dat percentage wel wat hoger liggen) procent zou eens „Und Friede auf Erden” (inmiddels eindelijk na meer dan eeuw ook verkrijgbaar in een Nederlandse vertaling van Jan Willem van der Jagt: „En vrede op aarde”) om voor eens en altijd overtuigd te zijn van Mays uiterst oorbare en vreedzame bedoelingen! Als samenvatting zou ik hier kunnen volstaan met de ondertitel van een artikel van H. A. Gomperts van 9 april 1955 in Het Parool: „Autodidactisch schrijver tekende Indiaan als méns” en Karl May (want om hem gaat het in dat artikel) was daarin zo ongeveer de eerste. Maar de „wokenees” is niet voor één drogreden gevangen: de arme May wordt, meer dan een eeuw na zijn dood, bovendien beschuldigd van „culturele toe-eigening”: de niet-erkende of ongepaste overname van een element of elementen van een cultuur of identiteit door leden van een andere cultuur of identiteit. Dit kan als controversieel worden ervaren, voornamelijk wanneer leden van een dominante cultuur stijlelementen van een sociaal-etnische minderheid overnemen. Aangezien wij Nederlanders ons dolgraag de „cultuur” en de knauwerige taal van het niet-indiaanse bevolkingsdeel van de Verenigde Staten toe-eigenen, heet dit verschijnsel bij ons ook wel „cultural appropriation”. Schei nou toch uit! Heeft Karl May zich ooit als indiaan verkleed (wél als Old Shatterhand en/of Kara Ben Nemsi, overigens)? Heeft hij ooit beweerd dat hij een indiaan ís? Integendeel: dankzij Karl May en diens liefde voor de vrijwel uitgeroeide indiaan is bij menig Nederlander en Duitser is de interesse voor de oorspronkelijke bewoners van de „Nieuwe Wereld” ontstaan! Zonder Winnetou zou de genocide op de indianen in het oude Europa net zo angstvallig zijn doodgezwegen als in het land van de daders. Kent u het blad De Kiva? (Bestaat dat eigenlijk nog?). De eerste ondertitel van dat blad, dat vanaf 1964 verscheen, was Tijdschrift voor indianen- en Karl May-vrienden; later is Karl May uit de ondertitel verdwenen, maar die eerste ondertitel geeft aan hoe wij tot onze interesse en liefde voor indianen zijn geraakt. In Duitsland bestaan talloze indianenclubs en de leden daarvan kleden zich als indianen – zij dus wel! –, voelen zich vaak indianen en bestuderen de indianen. Omdat de DDR-autoriteiten ervan overtuigd waren dat het steunen van de indianen een prima actie was, gericht tegen de imperialistische en gehate Amerikanen, stonden zij niet alleen de activiteiten van deze indianenclubs toe, maar ze tolereerden het zelfs dat deze clubs geld inzamelden voor de indianen in de reservaten. Verschillende leden van verschillende Oost-Duitse indianenclubs hebben na de val van de Muur Amerika bezocht; hoe groot was hun teleurstelling toen ze hoorden dat uiteraard nooit één rooie Ostmarkcent van hun gespaarde geld in Amerika was aangekomen!

„Einer der Wegbereiter für diese Wildwest-Faszination war und ist Karl May. Mit seinen Amerika-Romanen hat er wie kein anderer seiner Schriftstellerkollegen die Indianenbegeisterung in Deutschland geprägt und das Interesse am amerikanischen Westen nachhaltig geweckt. Wenn auch Karl May nicht allein der Urheber dieser Sehnsucht nach Amerika ist, so doch der wohl einflussreichste.”
(„Een van de pioniers van deze fascinatie voor het Wilde Westen was en is Karl May. Met zijn Amerika-romans drukte hij als geen ander van zijn collega-auteurs zijn stempel op het enthousiasme voor indianen in Duitsland en wekte hij blijvende interesse in het Amerikaanse Westen. Ook al is Karl May niet de enige bedenker van dit verlangen naar Amerika, hij is waarschijnlijk wel de meest invloedrijke.”)
(Stefan Wunderlich in: Wieland Schnürch (ed.), „Karl May und München”, Bamberg/Radebeul, 2022, p. 229).

Wat blijft dan wel nog over om de Saksische schrijver van te beschuldigen? Het feit dat hij de oorspronkelijke bewoners van Amerika indianen noemt, zeker? Ach, kijk anno 2023 eens rond op
Facebook: er zijn genoeg groepen van en voor indianen; de helft van hen noemt zich gewoon Indian. (Overigens heb ik nooit begrepen waarom dat woord in het Nederlands officieel met een kleine letter geschreven moet worden). Als Karl May, Gustave Aimard, Harriet Beecher-Stowe, James Fenimore Cooper, Gabriel Ferry of Friedrich Gerstäcker het in de negentiende eeuw over „Native Americans” had gehad, zou toch zeker helemaal niemand begrepen hebben over wie het verhaal ging? Natuurlijk zijn ook verscheidene indianen geïnterviewd over de „racistische” Karl May en vrijwel iedereen vindt dat de grote geliefde schrijver hier en daar de plank aardig misslaat wat betreft de leefwijze van de diverse stammen, maar zij beseffen opperbest dat Karl May een van deze eersten was die openlijk positief schreef over hen.

Afgelopen september betoogde onze uitstekende minister van justitie Dilan Yeşilgöz (VVD) in de jaarlijkse HJ Schoo-lezing terecht dat het zogenoemde „wokisme”, een radicaal-linkse stroming, een gevaar is voor onze democratische rechtsstaat. En dat niet alleen: het maakt iedereen gek en onzeker: wat wij gisteren nog mochten zeggen, mag vandaag ineens niet meer omdat weer een nieuwe groep zich beledigd voelt. Nog niet zo lang geleden bestelde je in een restaurant zonder blikken of blozen een zigeunerschnitzel; vandaag de dag zitten wij radeloos, redeloos en reddeloos in een restaurant, niet wetende of we nou een sinti- of een romaschnitzel moeten bestellen. De firma Davelaar liet twee jaar geleden weten dat hun bekende jodenkoeken in het vervolg verkocht zouden worden onder de naam „odekoeken”. Het Centraal Joods Overleg (CJO), dat de belangen behartigt van Joods Nederland, heeft nooit om de naamsverandering gevraagd. De Nederlandse Joden hebben nooit een probleem gehad met de naam jodenkoek. Kijk, dat noem ík nou culturele toe-eigening: wij, blanken, bepalen voor een ander waar hij of zij aanstoot aan moet nemen.

Cree trok een gezicht. „Vroeger was ik een indiaan, maar dat mag niet meer. Tegenwoordig ben ik een native American, een inheemse Amerikaan. Iemand heeft uitgemaakt dat ik dat prettiger vind.”
(Peter de Zwaan, „Feestelijke veldslagen in San Antonio”, Oud-Beijerland, 1999, p. 48).


Hoe onsterfelijk belachelijk maken de „woke” dwazen zich door aanstoot te nemen aan het woord „neger”! Nee, zij worden liever „zwarten” genoemd. Hoe dom kun je zijn? Het woord neger is afkomstig uit het Latijn, waar niger al meer dan tweeduizend jaar exact hetzelfde betekent, namelijk: zwart. Tja. En in hun „liedjes” vliegen de nigga’s je zowat om de oren. De voortdurend over van alles en nog wat geïrriteerde mevrouw in de Tweede Kamer, die stemmen heeft geronseld door een radicaal einde te maken aan elke vorm van integratie van het Surinaamse volksdeel in onze samenleving met haar boude bewering dat alle blanken racisten zijn en alle niet-blanken 24 uur per dag gediscrimineerd worden, heeft nog steeds niet in de gaten dat 85% van de Surinamers in dit land bewust niet op haar stemt omdat zij gewoonweg last hebben van de uitspraken van deze mevrouw, die haar partijtje dus beter Uit1 had kunnen noemen! We kunnen er gevoeglijk van uitgaan dat de overgrote meerderheid van de Surinamers in Nederland sinds 25 november 1975 serieuze pogingen doet om te integreren in onze samenleving; door het lompe gedrag van bijvoorbeeld deze parlementariër echter lijken deze pogingen definitief te stranden of worden de goedwillende Surinamers op z’n minst decennia teruggeworpen qua acceptatie. Maar ja, enige vorm van intelligentie mag je natuurlijk ook niet verwachten van iemand die haar „carrière” is begonnen als paaldanseres in een Amsterdamse homodisco; tegenwoordig zou zo iemand die helemaal niets kan, zelfs geen diploma tonen, een zogeheten „influencer” op sociale media worden. Het woord neger heeft slechts betrekking op kleur (niet wit, niet groen, niet pimpelpaars, maar zwart) en is absoluut geen waardeoordeel.
De schrijfster van Harry Potter, J. K. Rowling kwam een jaar of wat geleden onder vuur te liggen toen zij kritiek had op de omschrijving „mensen die menstrueren” zoals „wokenezen” ons willen dwingen om vrouwen te noemen. Kort samengevat: vrouwen na de overgang of vrouwen die vanwege medische redenen niet menstrueren, worden dus door de (inter)nationale lastpostenbrigade niet als vrouwen beschouwd! Nou, wie discrimineert hier nu? Hè?
Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de contraproductiviteit van het „woke” gewauwel. Kort na het begin van dit nieuwe jaar maakte de Karl-May-Verlag in Bamberg en Radebeul bekend dat de omzet van Karl May-boeken in 2022 enorm was toegenomen. Nog vele malen lachwekkender is het feit dat men de door Ravensburger Verlag uitgegeven en weer gecancelde boekjes nu op internet nog wel eens tegenkomt voor prijzen die ver boven de honderd euro liggen! Is dit nu wat de „wokianen” wilden: mensen die woekerwinsten maken op boekjes die door hún gezeur uit de handel zijn genomen?
En niet alleen dat: werkelijk alles wat deze „wokioten” doen of zeggen, is contraproductief, hetgeen natuurlijk levensgevaarlijk is: wie de laatste jaren wel eens in Duitsland is geweest, heeft waarschijnlijk net zo verbaasd als ik gekeken naar de afbeelding van Tȟatȟáŋka Íyotake („Sitting Bull”, * ± 1831 , † 15 december 1890) op Duitse verkiezingsposters; nee, de goede man kan om meer dan één reden natuurlijk niet meedoen aan de Duitse verkiezingen, maar het is een poster van de AfD (Alternative für Deutschland). Boven het vermaarde opperhoofd van de Hunkpapa-Lakota stond in rode letters: „Gegen grenzenlose Zuwanderung!” („Tegen grenzeloze immigratie!”). Deze partij heeft dankzij de „wokeriken” het debat naar zich toegetrokken: Sven Tritschler van de afdeling Noordrijn-Westfalen van de AfD verlootte in een YouTube-filmpje de laatste exemplaren van het gewraakte Ravensburger-boek, de afdeling Bautzen van de AfD trok door het hele land met het spandoek „Winnetou würde AfD wählen” („Winnetou zou op de AfD stemmen”) en de Junge Alternative uit Bautzen lieten zich uitgebreid fotograferen vóór het geboortehuis van Karl May in Hohenstein-Ernstthal met een spandoek waarop een an sich onschuldig citaat uit Mays „Und Friede auf Erden” te lezen stond: „Wer die Vergangenheit nicht achtet, der hat für die Zukunft keinen Wert” („Wie het verleden niet respecteert, heeft ook geen waarde voor de toekomst.”) en „Winnetou bleibt!” („Winnetou blijft!”). Ook de Nederlandse evenknie van de AfD, Geert Wilders’ PVV – beide partijen zijn de „natuurlijke vijand” van de „wokenezen”, zeg maar de Apaches tegen de Sioux (de Sioux hebben Winnetou ook in 1874 al eens vermoord!) –, liet op Twitter meteen van zich horen: „Zieke woke werkelijkheid: indianenboeken lezen mag niet meer, maar een man mag zich wel tot vrouw verklaren.” Tja, deze partij spint natuurlijk het allerbeste garen bij het hele „woke” gezeur: bij elk Nederlands woord waarvan de extremisten ons het gebruik willen verbieden, krijgt de PVV er in de peilingen sowieso minstens 20.000 stemmen bij. De klimaatdrammers, een andere tak van de „woke” beweging, die zich uit protest tegen milieuvervuiling te pas en vooral te onpas vastlijmen op autosnelwegen en aan kunstwerken, hebben niet eens in de gaten hoezeer hun acties elk beschaafd mens op stang jagen. Is het u al eens opgevallen dat deze hooligans zich altijd vastkleven aan schilderijen uit de negentiende eeuw of ouder, maar nooit eens aan die waardeloze, „entartete” rommel van na de Tweede Wereldoorlog? Of ze nou een voetbalwedstrijd of het milieu aangrijpen als excuus om alles wat beschaafde mensen lief en dierbaar is kapot te maken, ze zijn en blijven ongewenste hooligans! Niet alleen zorgen zij met hun acties voor een nóg grotere ruk naar rechts, maar ook zorgen zij voor de échte milieuvervuiling, want zij moeten met al dan niet agressieve, milieu-onvriendelijke middelen weer losgemaakt worden. De door hun hersendode acties veroorzaakte files, waarin veel mensen met draaiende motor blijven staan, zijn ook niet al te best voor het milieu. In Duitsland is inmiddels een mooi spreekwoord ontstaan: „Ohne Hirn und ohne Arbeitgeber wird man einfach Klimakleber” („Zonder hersens en zonder werkgeven wordt men domweg klimaatklever”).
Om maar eens een stukje uit deel 20 van een nogal bekende Nederlandse jongensboekenserie te citeren:

„Jullie zain gek. Alle eendjes zwemmen in het water. Okido.”

In deze serie boeken schuilen tal van aforistische wijsheden.

Via dat citaatje kom ik natuurlijk terecht bij onze geliefde Bob Evers-serie, want deze of gene zal zich inmiddels wel afvragen wat dit oeverloze verhaal over Karl May te maken heeft met „onze” serie. Ja, ook „onze” serie zal vroeg of laat onder vuur van de „woke” gemeenschap komen te liggen. Met name in de in 1950 verschenen delen „Drie jongens op een onbewoond eiland” en „De strijd om het goudschip” wordt het woord nikker vaker gebruikt dan in de gemiddelde scheldpartij van deze mensen, door sommigen rap- of hiphop-„muziek” genoemd. Tja, dat woord had in het Europa van halverwege de twintigste eeuw nou eenmaal niet de beladen klank die het in Amerika had en het kwam dus gewoon voor in kinderboeken. Tamelijk zinloos om daar nu nog over te zeuren in plaats van met gepaste trots te zeggen: „Kijk eens hoe „wij” toen schreven en welke ontwikkeling „wij” in de laatste vijftig jaar hebben doorgemaakt.” Ook in de Engelstalige delen van Biggles-serie die rond 1950 verschenen, wordt het woord niggers veelvuldig gebruikt; in de Nederlandse vertaling in de Biggles-serie bij Het Spectrum is de term vrij standaard vervangen door negers. De auteur, W. E. Johns, klinkt in 1959 in „The Biggles Book of Heroes” haast verontschuldigend als hij het heeft over de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley:

Stanley went on alone, one white man in a country of black savages. Savages they were in those days.

In die dagen, ja, maar „nu”, in Johns’ tijd, dus niet meer. Echter, ook de voormalige Engelse piloot die meer dan honderdzestig boeken op zijn naam heeft staan, viel ten prooi aan ongefundeerde beschuldigingen van racisme. Op geniale wijze neemt Johns „wraak” op zijn criticasters door Biggles in het laatste, onvoltooide deel van de serie, „Biggles does some homework” (in 2016 verschenen in een Nederlandse vertaling, „Biggles en de nieuwe rekruut”) te laten opvolgen door „Minnie” Mackay, half Schots, half indiaans. Toch wel vooruitstrevend, zeker in die tijd en in dat land waarvan de „grootste Brit aller tijden”, Winston Churchill, in 1937 tegenover de Palestinian Royal Commission (Peel Commission) nog had verklaard:

„I do not admit for instance, that a great wrong has been done to the Red Indians of America or the black people of Australia. I do not admit that a wrong has been done to these people by the fact that a stronger race, a higher-grade race, a more worldly wise race to put it that way, has come in and taken their place.”.

Laten wij het er nou eens gewoon op houden dat iedereen een kind is van zijn tijd, zijn omgeving en de gangbare culturele achtergrond. Toevallig schrijft Karl May in zijn autobiografie „Mein Leben und Streben” (p. 222) een zeer treffende gelijkenis:

„Goethe, auf einer einsamen Insel aufgewachsen, wäre nicht Goethe geworden.”
(„Als Goethe op een eenzaam eiland was opgegroeid, zou hij nooit Goethe zijn geworden.”)

En zo is het natuurlijk maar net!
In het Nederlandse taalgebied is op het gebied van kinderboeken bekend – of berucht, zo je wilt – „Oki en Doki bij de nikkers” (1957) van de onderwijzer Henri Arnoldus. In 1971 werd de titel veranderd in „Oki en Doki bij de negers” en in 1982 in „Oki en Doki op een eiland”; in dat laatste jaar werd ook de voorkant, getekend door Carol Voges en Oki en Doki tonend in twee grote ketels die omringd werden door likkebaardende inboorlingen, vervangen door Oki en Doki die met een plunjezak over het eiland lopen. Ook in Bob Evers is de veranderende tijdgeest te bespeuren: zo werden ook de talloze nikkers in de eerste drukken van „Drie jongens op een onbewoond eiland” en „De strijd om het goudschip” in 1965 bij de omzetting van hardcovers naar pockets vervangen door negers, maar vaker nog door de term wilden, dus of er nou werkelijk sprake is van een verbetering, waag ik te betwijfelen: als ik (al dan niet via de Caraïbische omweg) uit Afrika afkomstig was, zou ik toch echt liever een neger dan een wilde genoemd willen worden.
En juist deze voorbeelden maken duidelijk waar het hem bij de schreeuwende minderheid aan schort: natuurlijk waren Johns, Arnoldus en Van der Heide géén racisten. Sterker nog: als de „wokeriken” nou eens de moeite zouden nemen om de genoemde boeken van Van der Heide gewoon te lezen in plaats van enkel en alleen het aantal nikkers te tellen, zullen zij tot hun verbazing zien dat hij in die twee deeltjes juist positief schrijft over de Mela- en Polynesische bevolking: de jacht op negers door de overgebleven muiters van de „Frisco” onder leiding van O’Connor wordt bepaald neergezet als een uiterst misdadige handeling; de eilandnegers beschouwen de blanken (terecht) als een raar soort indringers:

„Zoals sommige vogels in verschillende landen bij de wet beschermd zijn, zo werden eeuwenlang die vreemde vogels, de blanken, in de Pacific door een ongeschreven wet beschermd.”

De laatst overgeblevene op de Frisco, machinist MacGarrigle, door de eilandbewoners in Van der Heide’s nep-„Polynesisch” „Hata Maui Iata”, de „Brullende Blanke Duivel” genoemd, wordt als volgt omschreven:

„Onze merkwaardige Schot was een Christelijk man en geloofde met overtuiging, dat het niet geoorloofd was, een medemens, ook al was deze zwart, bruin of geel, te doden, ook niet uit zelfverdediging, zolang men zich kon redden door de tegenstander op een andere wijze buiten gevecht te stellen.”

In „Een overval in de lucht” wordt de negerchauffeur van geoloog Bermondsey door Van der Heide afgeschilderd als een willoos slachtoffer van de blanke vliegtuigkaper Breitstein. Marleen Wijma was in 1980 de eerste die in het scholierenblad Tikker gewag maakte van het feit dat negers in de Bob Evers-serie regelmatig aangeduid zouden worden als aapmens of chimpansee: welnu, dit past meer bij het begrip framing dan bij de werkelijkheid: zegge en schrijve twee mensen in de serie worden aangesproken met het woord aapmens: Bonzo, de handlanger van Hennie Schol en de Dobermannen, en Jake – soms ook Joe –, de eigenaar van „Harry’s Bar” in Honolulu/Ha. Van beiden wordt echter nergens beweerd dat zij negers zijn. In „Tumult in een toeristenhotel” staren Jan en Arie journalist Piffle aan of die een chimpansee is. En Piffle is uiteraard zo blank als jullie en ik. In het typoscript en in de eerste druk van het nog in 1965 door Van der Heide geschreven gedeelte van „Een zeegevecht met watervrees” lezen wij nog:

„Het was zo nu en dan duidelijk te merken, dat de tijden van de meerderwaardigheid van het blanke ras in Afrika hier en daar voorbij waren. Het vervelende was alleen, dat je nooit helemaal zeker wist, op welke schepen, in welke havens of op welke dagen ze voorbij waren. Je liep evenveel kans, dat een neger zijn pet voor je afnam, als dat hij je een peut op je neus gaf.”

Het zal wel aan mij liggen, maar ik zie dit niet als een uiting van racisme, maar meer als een constatering van de veranderende wereld, waarbij men zelfs nog zou kunnen aanvoeren dat de term „meerderwaardigheid van het blanke ras” eerder sarcastisch jegens de blanken, die zich inderdaad in een grijs verleden „meerderwaardig” voelden, bedoeld is. In latere drukken schijnt deze passage overigens geschrapt te zijn.

Net als Karl May laat Van der Heide zich overigens nergens negatief uit over indianen. Wellicht is hij daartoe, net als wij, aangezet door Karl May, die hij overduidelijk, maar niet al te zorgvuldig, heeft gelezen. Sterker nog: hij staat, net als wij en met dank aan Karl May, aan de kant van de indianen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het begin van „Trammelant op Trinidad”:

Bob keek boos op:
„Wij, Amerikanen zijn een vredelievend volk. Geen kolonie-rovers. Dat weet iedereen.”
Jan Prins keek ongelovig:
„Leren ze dat jullie op school? En hoe denken de indianen erover?”
„Dat is heel wat anders! Die ...”

Of het knotsgekke verhaal over indianen die in reservaten wonen waar olie wordt gevonden uit „Lotgevallen rond een locomotief”. Helaas strookt deze door Bob vertelde anekdote bepaald niet met de werkelijkheid: „They made us many promises, more than I can remember. But they kept but one – They promised to take our land ... and they took it,” weet u nog? De hardnekkige anekdote wordt warempel overgenomen door Peter de Zwaan:

‘Wij waren al beschaafd toen jullie nog dachten dat indianen er alleen waren om uit te roeien of op te sluiten in reservaten vol rotsen en heet zand,’ zei Jan.
Arie viel hem bij. ‘Waar jullie later veel spijt van kregen omdat onder dat zand zowaar olie bleek te zitten. Waarna de indianen eigenlijk een stukje verderop moesten. Zonder een paar politici en enkele rechters die zowaar de wet goed hadden gelezen was dat nog gelukt ook.’
(Peter de Zwaan, „Maxibotsing op een minibaan”, p. 122).

Helaas, Peter, dat lukte dus maar al te goed 😢 …
En ten slotte beschrijft Willem zelf de misdaden van de o zo veel geroemde conquistadores in een van zijn laatste boeken, „Bob Evers belegert Fort B”:

De roofgierige Spanjaarden, kort na het jaar 1500, kwamen daar snel achter en wisten die indianen „ertoe te bewegen” hen de plaatsen aan te wijzen waar die edelstenen vandaan kwamen.
„Ertoe te bewegen” is natuurlijk netjes uitgedrukt. Je wordt gemakkelijk „ergens toe bewogen” als je aan één grote teen ondersteboven wordt opgehangen boven een brandend houtskoolvuur.
Ongeveer een eeuw lang gebruikten de Spanjaarden de indianen als slaven bij het ontginnen der rotsmijnen, tot gans Zuid-Amerika in opstand kwam en een einde maakte aan de Spaanse overheersing en uitbuiting.

Al deze voorbeelden maken voor mij in elk geval duidelijk dat Van der Heide absoluut niet racistisch was in zijn uitlatingen over negers en indianen. Al zal iemand „qui mal y pense” (en daarmee dus hartstikke „honi soit”, zoals de spreuk van de Britse Orde van de Kousenband luidt) er uiteraard voldoende munitie in kunnen „lezen” om Van der Heide op een modern soort „Index librorum prohibitorum” te plaatsen, net als Karl May en W. E. Johns en, ach, eigenlijk alle schrijvers van vroeger.
Als lid van de Karl-May-Gesellschaft, de Karl May Vereniging, de Silberbüchse e.V., de Förderverein Karl-May-Museum en de International Biggles Association én buitengewoon honorair lid van het Bob Evers Genootschap rust op mijn schouders echter de zware „white man’s burden” om „mijn” schrijvers te verdedigen, desnoods te vuur en te zwaard, tegen dit soort „woke” zottigheden!





Uit de oude doos
Frank Engelen

Zaterdag 8 september 2007. In de linkerstoel Captain Bart-Jeroen Hemstra, p.f. van de PH-DVT, en in de rechterstoel first officer en BE-man van het jaar 2009 Lex Verhoeven R.I.P. boven de Veluwe. De tocht in 1954 met de Tiger Moth werd nagevlogen, een jaar of 53 jaar na dato… De smalle weg links is de oude Arnhemseweg, ergens ten hoogte van de plek waar een wachtmeester der Rijkspolitie twijfelde aan het gezond verstand van Jan Prins. Op de achterbank dhr. F. Engelen in de rol van de bekende luchtfotograaf Luuk Vrind.

Nou Willem, jij had vaker met Schilperoort in zijn Tiger Moth gevlogen zei je. Maar echt goed heb je niet opgelet …

Vliegtuigsmokkel”:
Arie gaf Bob een opgewonden stomp, verhief zich uit zijn vliegstoel en brulde, met de handen aan de mond: „Al zijn leven hebben ze die auto in zicht.” Bob knikte zwijgend, en tuurde ingespannen in de verte.
Maar wacht eens. De piloot zit in principe in een Tiger Moth in de achterste stoel en de passagier in de voorste. Dat wist mijnheer Van der Heide deksels goed, want hij heeft meerdere malen meegevlogen met Schilperoort. Maar hier zit Arie in de achterste stoel! Want het geven van een opgewonden stomp aan je maatje als je zelf in de voorste stoel zit, is totaal onmogelijk. Je kunt je niet eens ómdraaien, zelfs al ware je een Californische slangendanseres met een Messiiaanse traptechniek. En dan ook nog verheffen! Je zit echt wel vastgesnoerd in zo’n open kist hoor. Echt wel.

Maar dan hebben we nog een paar problemen. In principe is de achterste stoel dus die waar de piloot zit. De passagier zit in de voorste. Wat doet Arie in de naam van Ras Koeksa op de pilotenplek? Met erg veel fantasie zou het misschien nog wel kunnen, dat Bob voorin zit te sturen; veel van die Tiger Moths waren ingericht als lesvliegtuig, dus ze zullen dan wel dubbele besturing gehad hebben. Neem ik aan. Maar dan nog. Arie had daar als niet-piloot niks te zoeken.
Maar Arie zat er dus wel… Dat klopt dan ook wel weer met het feit dat ergens anders genoemd wordt dat hij een hoogtemeter voor zich had. En de piloot heeft in ieder geval een hoogtemeter. En Arie zit Bob de richting aan te wijzen met handgebaren … Maar Bob in de voorste stoel kan dat onmogelijk zien!

Maar het wordt nog gekker.

In theorie waren piloot en passagier samen verbonden door een spreekapparaat, maar dat functioneerde maar heel gebrekkig en tegen elkaar schreeuwen was volkomen uitgesloten in een open vliegtuig, terwijl de wind langs je oren brulde en de motor, vlak vóór je, nog harder tekeer ging.

Huh? Maar brullen met de handen aan de mond is dus niet volkomen uitgesloten? Want Arie zat, nee stond zelfs achterin te brullen, tegen de wind in (!). En tegelijk zit hij te wijzen en te gebaren? Dat kan dan niet, want je hebt een windscherm voor je. Volkomen uitgesloten dat je om dat scherm heen aan de piloot, die in dit geval dus vóór je zit, met wijd open armen en duimen omhoog aanwijzingen kunt geven. Dus hoe kan Bob dat allemaal gezien en gehoord hebben?

Arie stond opgewonden weer half overeind en brulde: „Erop af, Bob!”
Kan Bob dus nooit gezien en gehoord hebben. Er zit tussen de twee cockpits nog behoorlijk wat ruimte ook nog.

Bob zwenkte onmiddellijk zijwaarts af, beschreef een straffe cirkel, scheef op één vleugel hangend en begon opnieuw de weg te volgen.
Op twee vleugels dus, want een Tiger Moth is een dubbeldekker.

Dan raakt de benzine op:
En Bob werd ook ongerust, maar om een andere reden. Hij begon met wilde gebaren op zijn instrumentenbord te wijzen, en Arie snapte eerst niet wat hij bedoelde, maar toen drong het tot hem door: de benzine begon op zijn eind te lopen.
Nou heb ik me laten wijsmaken dat Tiger Moths helemaal geen benzinemeter hebben. De piloot wordt geacht zijn vlieguren (minuten) in de gaten te houden. Met de nodige veiligheidsmarges. Voor de start wordt de brandstof gecontroleerd middels een peilstok. Dat is nog even klimmen, want de tank zit in de bovenste vleugels. Tenminste, dat heb ik ooit eens gehoord van een Tiger Moth-hobbypiloot. Als ik me vergis, dan vergis ik me, maar ik vergis me nooit en hobby-piloten al helemaal niet.

Dan na het landen:
„Zijn jullie nou helemaal betoeterstraald!” brulde de beroemde musicus, toen hij nog tien meter weg was.
Bob zette het contact af. De propeller stond stil. Arie zwaaide zijn dikke benen buiten de cockpit. Op dat moment bereikte de klarinettist de stilstaande machine.
„Hoeveel benzine zit er nog in?”
„Kijk maar,” zei Bob, eveneens naar buiten klimmend.
Schilperoort keek, stak zijn armen in de lucht en begon zeer luid te keer te gaan. Hij gebruikte enkele hoogst schilderachtige uitdrukkingen, waarbij verschillende die Arie vastbesloten was, niet te vergeten. Je kon nooit weten of die nog niet eens te pas kwamen.
„Met dat armzalige restje kan ik toch nooit meer die kist terugbrengen waar hij vandaan is gekomen!” besloot Schilperoort. „Ik heb je nog zó gezegd op je benzine te letten!”
Bob stond wat verlegen aan een oorlel te trekken, want daar had hij totaal niet aan gedacht.
„Het spijt me reusachtig,” verklaarde hij. „Maar het zit er zo in gehamerd, dat je rekenen moet vanaf je plaats van opstijging, dat ik dat automatisch heb gedaan.”
„Je bent een automatische sufferd,” verklaarde Schilperoort…

Dus toch een brandstofmeter aan boord? Maar dat ding had dan op 0 moeten staan, want een Tiger Moth heeft helemaal geen accu aan boord. Dus een brandstofmeter die nog wat aangaf als de motor uitstond, nah. Misschien een kijkglasconstructie? Lijkt me uiterst onwaarschijnlijk. Te onnauwkeurig in een schommelend vliegtuig om nuttig te zijn.

O, maar wacht. Schilperoort kan op de kist zijn geklommen en de peilstok hebben gehanteerd. Maar dat hoeft helemaal niet, want hij weet hoe láng de motor gedraaid heeft. En zo’n peilstok lijkt me: vol, halfvol of leeg. Dat je een goede schatting kan maken op een paar liter, dat lijkt me onwaarschijnlijk en is ook helemaal niet nodig.
Dus eigenlijk had Bob helemaal niks te maken met de plaats van opstijging, alleen maar met het aantal minuten dat de motor gedraaid had en nog na landing had moeten kunnen draaien. Dat bepaalt (met een marge) de vliegtijd.

„Onze Packard is toch hier,” wees hij. „Daar staat-ie. Daarmee kunnen we benzine gaan halen.”
„Hm,”, zei Schilperoort. „Dat zal dan wel moeten, ja.”
Zij klommen gevieren in de lange, open, ouwe Packard, reden het vliegveldje af en gingen op zoek naar een benzinepomp.
[…] Zij vonden een garage, betaalden een tientje onderpand voor een twintig-liter-kan, betaalden ook de benzine, en gingen in volle vaart weer op weg naar het verlaten vliegveldje midden op de hei.”
Niks benzinepomp. De zuigermotor van een propellervliegtuig loopt op vliegtuigbenzine, wat niet hetzelfde is als autobenzine. Daarom noemt men dat spul ook vliegtuigbenzine (of brandstof) en geen benzine. En dan nog. Dat spul in dorpsgaragetje halen en in een vreemde kan gooien, dat doet geen serieuze piloot. Was gewoon even naar een van de vele vliegveldjes gereden die je daar in de buurt had!

Raadsels raadsels raadsels…





Humbeek revisited
Roger Schenk

Ik heb het gevoel dat mijn auto inmiddels zelf de weg naar Humbeek vindt zonder dat ik aan het stuurwiel hoef te zwengelen.
De Humbeekse schrijfster Cindy De Sterck, over wier eerste twee boeken wij in Nieuwsbrief 57 en 58 berichtten, bracht haar derde boek uit. Ha, dát herkennen wij als Bob Evers-liefhebbers: drie boeken!
Na „En toen werd alles beter” en „En toen werd het anders” heet haar derde boek „En toen werd ik groot”. Ha, ook dát herkennen wij als Bob Evers-liefhebbers: een duidelijke structuur in de titels!
Voor de afwisseling hadden Cindy en haar man hun eigen, prachtige tuin ter beschikking gesteld voor de officiële presentatie van het boek. Er waren die zonnige zondag veel vrienden, bekenden en buren aanwezig, plus natuurlijk een Nederlander, die met die bijna zelf sturende auto.
Hoofdpersoon van het boek is ditmaal Myra, die lijdt aan mucoviscidose (afgekort muco), een vreselijke aandoening die onder andere de lichaamsgroei belemmert; de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik nog nooit van deze ziekte, waarvan toch al gauw 1 op de 32 (ha, dát getal herkennen wij als Bob Evers-liefhebbers!) blanke Europeanen drager is zonder dat zelf te weten, had gehoord, maar dat komt omdat wij, volkomen apoëtische noorderburen, deze ziekte nogal onsmakelijk „taaislijmziekte” noemen. Aha, dat verklaart een hoop: díé naam kennen wij wel! Dat 1 op de 32 blanke Europeanen drager is, wil overigens nog niet zeggen dat zij allen deze aandoening hebben: dat gebeurt slechts bij 1 op de circa 4750 geboorten. Wij staan er vaak niet bij stil wat een enorme impact een dergelijke aandoening op een kind op school heeft, voor haar klasgenootjes eindelijk gewend zijn aan het fenomeen dat ze en ziekelijke en dus „afwijkende” medeleerling hebben; en als het slachtoffertje dan na een aantal jaren van school wisselt en in een nieuwe klas terechtkomt, waar haar nieuwe klasgenootjes opnieuw aan haar moeten wennen, begint de hele ellende opnieuw. En dat is precies wat er gebeurt met Myra: zij gaat naar de middelbare school, bij uitstek een instelling waar leerlingen groeispurten doormaken, behalve dus Myra. Er gaan in de loop der tijden tientallen kilo’s medicamenten in een dergelijk kinderlijfje en er zijn diverse, gevaarlijke operaties nodig voor het patiëntje haar droom kan verwezenlijken die in de titel al wordt aangekondigd: „En toen werd ik groot”.
Mevrouw De Sterck heeft naast haar drukke baan als docente tijd vrijgemaakt om stage te lopen in een academisch ziekenhuis om goed beslagen ten ijs te komen in het beschrijven van deze ziekte en haar symptomen. En daar is ze inderdaad prima in geslaagd. Dat zouden meer schrijvers (hebben) moeten doen! We hebben hierboven, in het verhaal van Frank, bijvoorbeeld gelezen hoe onze eigen Willem nogal de mist in gaat bij het beschrijven van een Tiger Moth.
Het aardige van de presentatie was dat Cindy ook een paar keer werd geïnterviewd door de plaatselijke en regionale pers (zie de foto hierboven). Op de vraag hoe ze ertoe gekomen was om een jeugdboek over dit onderwerp te schrijven, antwoordde ze heel ad rem: „Omdat zo’n boek er nog niet was.” En ook dát zouden meer schrijvers moeten doen! Er worden de laatste decennia meer boeken dan ooit geschreven, omdat dat op een computer nou eenmaal makkelijker is dan vroeger met de hand of op een typemachine. Daar is ook niets mis mee, maar vaak zijn het wel variaties op hetzelfde thema. Nee, dan zien wij toch liever een schrijver of schrijfster die met iets echt nieuws komt, „omdat zo’n boek er nog niet was.”

Nog aardiger aan die presentatie aan huis is dat je als vreemde eend in de Humbeekse bijt aan de praat raakt met deze en gene. Zo stond ik een hele poos te praten met een allerbeminnelijkste buurman van Cindy; het ging over van alles en nog wat, over het verschil tussen het onderwijs in België en Nederland, over koetjes, over kalfjes, noem maar op. Even later raakte ik in gesprek met een andere meneer en die stelde natuurlijk de vraag die op ieders lippen lag: „Hoe komt u, als Hollander, hier terecht?” Uiteraard legde ik voor de zoveelste keer de Bob Evers-Willy van der Heide-Humbeek-connectie uit en deze meneer kende zowaar de boeken van Willy! Sterker nog, hij wist mij te vertellen dat in een van die boeken een plaatselijke limonadefabrikant voorkwam: inderdaad, in „De smokkelvaart van de ‘Maia’”: de man die 300 francs biedt voor de haard, maar later toch weer niet. En wat bleek? Die buurman met wie ik zo lang had staan praten over grote en kleine runderen, was de zoon van deze limonadefabrikant! De wereld is klein, zeker in Humbeek, hoewel het dorp de laatste jaren enorm gegroeid is.
Tijdens het lezen van het „Maia”-feuilleton en -boek vroeg ik mij indertijd al af: hoe herken je een limonadefabrikant? Kwam hij soms met een duikboot uit De Maritiem omhoog met een petje op met het opschrift „Ik ben limonadefabrikant”? Nee, Willem moet deze man tijdens zijn verblijf in Humbeek beter hebben leren kennen. Maar ja, Willem en limonade? Een ietwat bizarre combinatie! Tijdens het volgende gesprek met de zoon en andere aanwezigen bleek al razendsnel dat de door Willem beschreven limonadefabrikant eigenlijk in hoofdzaak likeuren maakte en dat de limonadefabriek een soort bijzaak was. Kijk, dát maakt de zaak alweer wat duidelijker! Toch niet zo’n bizarre combinatie als ik altijd had gedacht.

Al met al een leerzame middag in Humbeek. De plaats werd op diezelfde zonnige oktoberzondag „natuurlijk” ook het decor van een aardig stukje re-enactment, al zeg ik het zelf. In België zijn de grote supermarkten gek genoeg op zondagochtend open, niet ’s middags, zoals bij ons. Ronde broden, pakjes margarine en zelfs glazen flesjes Coca-Cola waren makkelijk te krijgen, maar de pest van de huidige maatschappij is dat werkelijk álles in plastic wordt verpakt. Ze verkopen daar bij de CoMarkt (de supermarkt met de mooie plastic zakken met een luchtfoto van Humbeek) zelfs levende kreeften, maar drie gestoomde makrelen met bruingerookte, dode koppen in een vettig papiertje zijn dan weer te veel gevraagd, net als de oude, vertrouwde leverworst in een goeie, ouwe varkensdarm en een aan een touwtje. Ik moest het dus stellen met vissen en een leverworst in plastic, maar ach, met een beetje fantasie … 😉


Cindy De Sterck, „En toen werd ik groot”, Uitgeverij Het Punt, 2022, ISBN 9789460796364.
Willy van der Heide, „De smokkelvaart van de ‘Maia’”, Uitgeverij Gemini, 1972, ISBN 903050026.
Willy van der Heide, „Bombarie om een bunker”, Uitg.-Mij. De Eekhoorn B.V., 1974, ISBN 9060560280.





De jeneverboom
John Beringen

Onlangs dook het begrip „Jeneverboom” op. Dat is geen verzinsel, maar die bestond echt… en had ook alles met Willem te maken.
We schrijven juli of augustus 1990. Ik was toen redelijk ver gevorderd met mijn boek „Het verschijnsel Bob Evers” en één ding hield mij bezig: „Stampij om een schuiftrompet”. Dat avontuur was, zoals iedereen weet, geschreven rondom het Dutch Swing College. Ik wist dat Willem goed bevriend was met Peter Schilperoort en wat ik me afvroeg, was of „Stampij” soms een soort reclamestunt was waarmee het DSC extra onder de aandacht werd gebracht. Op zich natuurlijk geen onlogische gedachte want iedereen „vrat” Bob Evers en wat was nou leuker dan, bij wijze van vriendendienst, het DSC even goed in het zonnetje te zetten? Dit orkest genoot in de dagen tenslotte ook grote bekendheid. Ik realiseerde mij dat Peter Schilperoort de enige persoon was die mij daar uitsluitsel op kon geven. Internet bestond nog niet dus even zijn telefoonnummer achterhalen was geen eenvoudige klus. Nu weet ik niet meer hoe ik het voor elkaar kreeg, maar op een gegeven moment wist ik het telefoonnummer van Arie Ligthart op te duiken. Wat doe je dan? Je belt hem op. Ik stelde mij voor en liet weten dat ik bezig was om een boek te schrijven over Willem Waterman, dat wil zeggen: over de Bob Evers-serie die hij schreef. Toen ik deze zin had uitgesproken, begon Ligthart te lachen. Dat was wel de allerlaatste reactie die ik had verwacht. Ik moet toen iets gezegd hebben in de trant van: „Nou, dat begint al goed; u begint al te lachen.”
„Ja jôh, want die Willem was me er een.” Vervolgens vroeg hij mij wat de bedoeling was van mijn telefoontje. Ik legde het hem uit. Ligthart kon mij aan het telefoonnummer van Schilperoort helpen en ook aan zijn adres. Hij dicteerde het waarop ik het opschreef.

„Weet u trouwens dat Willem en Peter samen een jeneverboom hadden?” vroeg Ligthart.
„Een jeneverboom?” herhaalde ik. „Jeneverbessen groeien toch aan struiken?”
„Nee, dat zat heel anders in elkaar. Willem en Peter zaten samen vaak te borrelen en als ze een fles jenever soldaat hadden gemaakt, bevestigden zie die met een ijzerdraadje aan een boom die bij Schilperoort in de tuin stond. Nou was die boom niet in zo’n beste conditie, want er zat geen blad meer aan. Die boom zal toen al wel dood zijn geweest. Maar goed: op zeker moment hingen er dusdanig veel lege flessen aan de takken dat die boom instortte.”
Een paar weken daarna ging ik op bezoek bij Schilperoort. Toen ik deze anekdote aanhaalde, begon hij breed te grijzen. „Ja, de jeneverboom,” grinnikte hij. „Ach meneer… er is zo veel door onze kelen gegaan.”
Na dit opgetekend te hebben, bekruipt mij het gevoel dat ik hiermee (ook) een alcoholische versnapering heb verdiend. Geen jenever, maar een wit wijntje. Proost!

Naschrift van de redactie: in Warmond, eveneens gelegen aan de Kagerplassen, bestaat een Genootschap De Jeneverboom. Dit Genootschap, dat sterk doet denken aan het Bob Evers Genootschap, bekommert zich om een eenzame boom, die in de Klein-Hemmeerpolder aan de Sprietlaeck te Warmond staat en die in de volksmond eveneens De Jeneverboom heet. De boom, de vijfde alweer in zijn soort, nadat eerdere bomen op deze plek zijn gesneuveld, staat als baken voor schippers; deze zijn gewoon een oorlam te drinken bij het passeren van de boom. Deze jeneverboom – versierd met lege flessen drank, net zoals die van Willem en Peter – kwam voor in de aflevering van 4 augustus 2022 van het programma „Denkend aan Holland” van André van Duin en Janny van der Heide (what’s in a name?).







Bobs bronnen (13) : London Tonic
Roger Schenk

Nou zit ik net onder de kerstboom, voor de weet-ik-hoeveelste keer „Een speurtocht door Noord-Afrika” te herlezen. Op blz. 78 HC lees ik: „Harris tastte naar een Colaflesje en begon de stop eraf te wurmen.” Ten eerste valt de hoofdletter op; enkele regels daarvoor wordt duidelijk dat het inderdaad om het merk Coca-Cola gaat. Maar ten tweede viel mij ineens het woord „stop” op. Dat kan niet kloppen, want Coca-Cola maakt, als ik het wel heb, al sinds 1899 gebruik van kroonkurken, die een paar jaar daarvoor waren uitgevonden. Rond 1930, zo lees ik op Wikipedia, waren bijna de helft van alle frisdrankflesjes van alle merken d.m.v. kroonkurken afgesloten. In de pocket (p. 69) is het Colaflesje vervangen door tonicflesje. Nee, nog geen London Tonic. Maar dan komt van het een het ander. We kennen natuurlijk allemaal de bekende party-bottles, waar een hele liter úítgaat en waar – zoals bij alle flessen van het merk Raak – een merkwaardige dop op zit, die je met een speciaal erbij geleverde, plastic tang kunt openen. Bij London Tonic was dat een witte dop, bij andere frisdranken waren dat andere kleuren doppen. Toen verdween het merk lange, lange jaren en ineens verschenen er merkwaardige plastic flessen van driekwart liter, die inmiddels toch maar weer vervangen zijn door literflessen (maar inmiddels helaas niet meer bij de Dirk te koop).
En nou komt mijn vraag: weet iemand of er inderdaad ook kleine flesjes London Tonic bestonden? Wel blikjes, uiteraard (zie afbeeldingen).
Aan de geschiedenis van London Tonic gaat een grappige geschiedenis vooraf: Ton Bruinsma (1921-1984) – inderdaad, de vader van criminele Klaas – begint een frisdrankenfabriek met o.a. het merk Raak, maar vanaf 1957 met O’Conally’s Tonic Water, genoemd naar een voorouder van Bruinsma’s toenmalige echtgenote. Zij bracht blijkbaar ook nogal wat flessen whisky of liever gezegd whiskey (O’Conally en haar eigen naam Kelly klinken nogal Iers, dus het zal wel niet het edele Schotse vocht zijn geweest) mee het huwelijk in en, geïnspireerd door de teksten op de etiketten, nam Bruinsma het zinnetje matured by A. Bruinsma over, zonder zich te realiseren dat tonic niet bepaald iets is wat gerijpt wordt.
En nou komt-ie: in 1961 besluit Bruinsma om flessen tonic onder de naam London Tonic op de markt te brengen, speciaal bestemd voor de verkoop in supermarkten. Sommige kasteleins zijn namelijk van mening dat frisdranken uitsluitend verkrijgbaar dienen te zijn in de horeca: elk flesje frisdrank dat wordt verkocht door kruidenier of supermarkt, beschouwen deze kasteleins als een vorm van broodroof. Er dreigt dan ook een serieuze horecaboycot voor frisdrankmerken die verkrijgbaar zijn bij kruidenier en supermarkt. Om zo’n boycot te voorkomen komt Bruinsma dus met London Tonic op de markt, zeg maar de ongerijpte tonic, want de zinsnede matured by … is van het etiket verdwenen. In 1963 wordt de fabriek verplaatst van Johann Siegerstraat 6 te Amsterdam/Overamstel naar de oude koekfabriek van Jan van Delft aan de Hoogstraat 54-56 in Koog aan de Zaan. Daar installeert Raak een geheel nieuwe bottellijn die een capaciteit kende van 20.000 literflessen per uur: inderdaad, iets volkomen nieuws: niet matured, maar wel introduced by A. Bruinsma, want tot dan werden in Nederland slechts flessen van 70 cl. als grootverpakking in de frisdrankenindustrie gebruikt. Alle grote merken zouden dit voorbeeld volgen. Geen wonder dat Arie Roos het in deel 1 van de nieuw gezette en bewerkte Bob Evers-serie („Avonturen in de Stille Zuidzee” meteen al kan hebben over een party-bottle!
Maar: als Jan, Bob, Arie en anderen London Tonic in een café of op een terras bestellen en krijgen, is dat dus helemaal f o u t. Ach, Willy zou wel vaker een steekje laten vallen …
Nou heb ik die jaren ’60 met die fantastisch mooie muziek (en de foute politieke ideeën) niet al te bewust meegemaakt, maar ik kan mij uit latere tijden inderdaad niet herinneren dat ik in een café of op een terras ooit een flesje London Tonic heb mogen ontvangen. Wel Royal Club, vooral veel Schweppes en recenter Kinley of Lichtenauer Tonic. Maar geen kleine flesjes London Tonic.
Nogmaals: weet iemand van jullie, ouder en wijzer dan ik, of er ooit kleine flesjes London Tonic hebben bestaan? Op het etiket van London Tonic uit het jaar 1961 staat weliswaar „inhoud 18 cl.”, maar zou dat niet een experimenteel etiket zijn, want het lijkt wel heel erg geïnspireerd op dat van O’Conally’s Tonic? Zelfs een blinde kastelein kan met speels gemak aan het etiket zien dat het om hetzelfde merk gaat.
Ongetwijfeld dankzij de reclame die voor het merk London Tonic in de Bob Evers-serie werd gemaakt, groeit het bedrijf zo snel dat het in 1963 betrokken pand in Koog aan de Zaan al snel te klein wordt. In mei 1969 verhuist de N.V. Drankenindustrie, zoals het moederbedrijf van Raak inmiddels heet, naar de Reactorweg 69 op het Industrieterrein Lage Weide (Utrecht), met een bottellijn van 50.000 flessen per uur. Twee jaar later was het bedrijf van Anton Bruinsma de grootste frisdrankenfabriek van Nederland. Andere frisdrankenfabrieken gingen het voorbeeld van Raak volgen en schaften ook high speed-bottellijnen aan; in no time ontstond er in Nederland een enorme overcapaciteit: er werd meer frisdrank geproduceerd dan we met z’n allen konden opdrinken. In 1972 ontdekte het kabinet Biesheuvel II een interessante nieuwe melkkoe in de vorm van de zogeheten frisdrankaccijns. Door deze twee redenen viel het ene na het andere frisdrankbedrijf om. Raak kon het vege lijf redden doordat moederbedrijf Grace de fabriek in 1977 verkocht aan Golden Wonder, de chipsfabrikant. Toen ook dat bedrijf tijdens de crisis van de jaren ’80 over de kop ging, namen Golden Wonder-directeur Onno Holtrust en zijn broer Robert het bedrijf Raak over uit de failliete inboedel. Zij hernoemden de vennootschap in 1998 tot United Soft Drinks. De focus werd verlegd naar andere producten, de sportdrank AA Drink en mineraalwater Bar-le-Duc. Ook bestaan er nog in beperkte mate Raak gazeuse-varianten en limonadesiroop. Raak kindercola en London Tonic bestaan ook nog steeds, maar omdat beide merken nauwelijks nog aftrek vinden bij de monopolieboeven van de grote supermarktketens, merken we daar zelden of nooit iets van.


En als wij Bob Evers-goeroe John Beringen nou de keuze geven tussen London Tonic en Coca-Cola, kiest hij uiteraard de tonic. Of heeft dat gewoon met zijn leeftijd te maken: de „generatie Moriën” versus de „generatie Mettes”, die gewend was aan keiharde kaften met Coca-Cola aan de binnenkant?







„Wie koude kip eet met ijs en ananas na, heeft vanzelf feest.”
Receptenboek van een bolronde Bourgondiër (5)

Roger Schenk

In aflevering vijf van deze serie behandelen we de drank, het voedsel en de rookwaren die in de delen 41 t/m 50 worden geconsumeerd, de eerste decade die geheel door Peter de Zwaan is geschreven: het voedsel wordt – in vergelijking met de Van der Heide-delen – „gewoner”, maar wel steeds omvangrijker. Verder valt op dat de eetmanieren van de jongens steeds slechter worden.

Bakkeleien in een Berlijnse bios” (1e druk, 1994) :
Jan en Bob rijden in de heroverde Saab: Jan voldaan en volgegeten (gratis!), maar Bob heeft honger en probeert die te stillen met een reep chocola (p. 3). Dorst heeft hij ook, dus hij pakt ook een flesje limonade (p. 4). Bob grijpt wat voedsel en nog een flesje prik van de achterbank en kruipt in de achterbak van de pick-up van Wolf en Reinie Ebens (p. 16).
Arie ligt vastgebonden in de slaapcabine van de Scania en heeft inmiddels zoveel honger en dorst dat hij niet van plan is zich daar uit te laten sleuren door de chauffeur voor hij wat te eten en minstens drie blikjes vocht naar binnen te werken (p. 17). De chauffeur is blijkbaar ernstig van plan om serieus geld te verdienen aan Arie en hij begint met het vragen van tien mark voor een blikje cola, terwijl hij Arie’s geld zomaar uit diens zak had kunnen jatten (p. 22); ook een stuk worst en een boterham kosten tien mark per stuk. Arie „bestelt” voor vijftig mark drinken, voor tien worst en voor tien brood; het overgebleven tientje van het biljet van vijftig mark is voor het losmaken (p. 23). Voor twintig mark plus twintig mark „statiegeld” huurt Arie ook nog een oude paardendeken met gaten, die naar een mengsel van dieselolie, verschaald bier en gekruide worst stinkt (p. 27).
Voor Arie in zijn gehuurde deken in slaap valt, vraagt hij zich nog af of het niet verstandig was geweest nog een extra stuk worst te bestellen (p. 43). Arie wordt uit de Scania gezet in Potsdam, waar op het moment van verschijnen van dit boek nog geen „McDonald’s” of „Burger King” is; gelukkig vlakbij Station West wel een Imbiss, waar Arie binnen tien minuten een halve liter koffie en een onwaarschijnlijke hoeveelheid brood wegwerkt (p. 48). Arie koopt „voedsel” in de Friedrich-Ebert-Straße en nog op dezelfde pagina blijkt dat een deel van dat voedsel chocolade is, dat Arie meteen in zijn muil propt (p. 51). Ook Jan wordt die dag vroeg wakker en beseft dat hij de Saab bij Metzger moet afleveren, maar eerst moet hij de auto uitmesten, want Arie heeft gewoontegetrouw papier en kruimels op en naast de achterbank gedeponeerd (p. 51). Tussen zijn parkeerplaats en de toeristeninfo achter de Gedächtniskirche schaft Jan een broodje kaas en een kop koffie aan (p. 52). Bob wordt wakker in de pick-up van Wolf en Reinie; in het dashboardkastje treft hij o.a. stompen sigaar, een in elkaar gedrukt blikje dat als asbak was gebruikt en paperassen; deze laatste neemt hij mee (p. 55). Hij loopt een paar honderd meter weg van de huurkazerne waar de broertjes Ebens wonen, slaat een haveloze zijstraat in en gaat daar een café binnen; drie mannen die met een pul bier aan de bar zitten, trakteert hij op een rondje bier, maar zelf houdt hij het bij koffie (p. 56).
Miljonair Metzger, de eigenaar van de Saab, wordt diezelfde dag wakker met een enorme kater; de helft van zijn snor is verdwenen en zijn broek zit vol vlekken van overrijpe kersen (p. 58). Hij kan zich wel nog herinneren dat de verjaardagsgasten zich de avond tevoren te buiten waren gegaan aan drank, snacks en punten taart (p. 59). Zijn bediende Erich wil hem koffie, sinaasappelsap en drie geklutste eieren, overgoten met citroensap, geven, maar Metzger raakt ze niet aan, waarop Erich verdwijnt en zelf de overige zeven eieren uit het doosje soldaat maakt (p. 60). Om Erichs aandacht te trekken gooit Metzger zijn koffiekopje op de vloer, waar de koud geworden koffie zich vermengt met drie peuken en een klodder slagroom; omdat Erich niet reageert, moet ook het glas sinaasappelsap eraan geloven en even later een serveerboy vol flessen drank; die laatste rolt tegen een tafel waarop honderden glazen, deels gevold met drank, aan botst. Metzger zelf sterft duizend doden door het lawaai, maar Erich heeft het geluid eindelijk gehoord en komt. Metzger wil koud water en aspirine (p. 61). Dat krijgt hij, maar in plaats van water om te drinken, komt Erich met een emmer water waarin hij Metzgers hoofd dompelt, hetgeen enigszins helpt tegen ’s mans kater (p. 62). De vloer is bedekt met stukken gebak, glasscherven, drank en resten toast (pp. 67-68); in een poging Jan te grijpen valt Erich tegen een tafeltje, waarbij hij enkele tientallen flessen drank tegen de vlakte veegt; als de tafel zelf bezwijkt, vallen flessen rum, whisky, vermouth, cognac en zeven soorten wijn over Erich heen (p. 68), waardoor hij naar acht soorten drank stinkt (p. 71).
Op het braakliggende stuk bij Checkpoint Charlie staan kraampjes waar souvenirs worden verkocht, plus een Imbiss waar ze patat en worst verkopen. Als Bob de worst ruikt, krijgt hij visioenen van hamburgers, compleet met uien en sla en hij bestelt ook veel voedsel; onduidelijk wordt of ze de objecten uit zijn visioenen ook verkopen, of dat het bij patat en worst blijft (p. 74). Twee pagina’s verder blijkt Bob ook wat te drinken te hebben besteld. Hij gaat naar een postkantoor in Kreuzberg om te bellen; in de cel hangt de geur van knoflook, vermengd met parfum en zweet (p. 78). De lokettiste in het postkantoor belooft Bob tegen de avond, als hij bij de Z in het telefoonboek is, een boterham te komen brengen. Bob duikt weer de telefooncel binnen, waar inmiddels iemand een stuk gebakken vis heeft laten vallen, waarvan de geur zich heeft gevoegd bij de al aanwezige geuren (p. 80). Na het bezoekje aan het postkantoor schaft Bob wat chocola aan en begeeft zich naar het huis van Metzger (p. 83). Bob denkt dat Metzgers lijfwachten gekker zijn dan drie bossen knoflook bij elkaar, als ze denken dat Arie Roos in de duidelijk opgezette val zou trappen (p. 84).
Deze laatste zit nog steeds in zijn Trabi te staren naar de garage in Potsdam waar de Scania wordt gerepareerd; hij heeft zich tijdens het wachten zo volgeladen met voedsel, dat het bovenste deel van zijn buik zich om het stuur stulpt (p. 85). In Frankfurt (Oder) aangekomen wil Arie telefoneren en hij kiest daarvoor een Konditorei uit; dat biedt hem tevens de gelegenheid om cola met ijs en drie soorten gebak te bestellen (p. 95). Na zijn telefoongesprek met de firma Siegler bestelt hij nogmaals cola en twee extra punten appelgebak (p. 97). Om het feest compleet te maken, neemt hij voor onderweg nog vier roomsoezen (p. 98) en een flesje limonade van onbestemde kleur mee (p. 100).
Jan begeeft zich naar Bahnhof Zoo en gaat naast twee junks, die een fles wijn tussen zich in hebben staan en een zelf gerolde sigaret die eruitziet als een klein model torpedo, zitten in de hoop aan een goedkope (lees: gestolen) fiets te komen (p. 105). Bob zit nog steeds het huis van Metzger in de gaten te houden; dat was tenminste de bedoeling, maar nadat hij wat heeft gegeten en gedronken, is hij in slaap gevallen (p. 110). Toch vinden Jan en Bob elkaar en ze spreken af op de Alexanderplatz; in de fontein aldaar drijven colaflesjes, ijswikkels en limonadeflesjes, die kinderen met stokken eruit proberen te vissen voor het statiegeld. En voor de altijd alerte Hans Kleppe: we mogen aannemen dat het statiegeld alleen op de flesjes zit, niet op de ijswikkels. Bob zit dan allang op een terras met een enorme bak ijs, aangevuld met vier soorten salade, voor zich; Jan voegt zich bij hem en bestelt een dubbele uitsmijter (p. 121). Metzger kampt nog steeds met een kater en heeft als remedie wat duistere drankjes achter de kiezen, maar is inmiddels wel weer toe aan een glaasje cognac (p. 129). Wolf en Reinie zijn inmiddels opgestaan en gaan in een café aan de Schönhauser Allee wat eten (p. 130).
Arie rijdt in zijn Trabant terug van Frankfurt (Oder) naar Berlijn en eet onderweg een reep chocola (p. 135). Zodra hij heeft geconstateerd dat hij nog zes blikken limonade en een macht aan gebak, brood en chocola heeft, betrekt hij de wacht bij de Siegler-vestiging in Berlijn (p. 137), net als Wolf en Reinie, maar die hebben niets te eten bij zich (p. 138).
Arie pikt Jan en later Bob op en neemt zelfs plaats op het achterbankje van de Trabant; als hij zich daar op de Lietzenburger Straße weer uitwringt, zijn de chocoladerepen die hij in beide handen heeft, slap geworden van de hitte (p. 157). De drie jongens, achtervolgd door Wolf, Reinie en twee man van Metzger, komen terecht in een Biergarten met een poffertjeskraam (!) (p. 158). Wolf en Reinie hebben hun Seat niet in een parkeervak, maar doodleuk naast een auto vol biervaten geparkeerd (p. 159). Kruip-door, sluip-door komen Jan, Bob en Arie terecht in de foyer van een bioscoop, waar mensen staan met een flesje limonade, een kop koffie, zakken chips, M&M en/of stukken Mars in de hand (p. 170). In de ruzie tussen Wolf, Reinie en de handlangers van Metzger belandt Reinie languit op de vloer tussen kopjes, schoteltjes, popcorn en chips (p. 176).

De Stripman van Słubice” (1e druk, 1995) :
Jans gesnurk in „Pension Klara” lijkt volgens Bob op een boktor die zich door hardhout knaagt. Bob wil wat eten en zowaar: Arie heeft een blikje limonade en een homp kaas voor hem; als hij weer uit de badkamer komt, heeft Arie een dozijn koeken en een handvol repen chocola uitgestald, bij wijze van ontbijt (p. 8). Arie is namelijk bang dat Jan hen aan gezond bruinbrood en kuipjes jam zet. Bob kiest een gevulde koek (p. 9). En inderdaad: als Jan wakker is, versmaadt hij een reep chocola, maar wil hij het bij de overnachting inbegrepen ontbijt hebben (p. 11). Volgens Peter de Zwaan is het Duitse brood dat Arie eet grauw karton (p. 12). Jan eet een kadetje (p. 13). Terug op hun kamer blijkt Arie een korst brood achterover te hebben gedrukt; als hij erop kauwt, klinkt het alsof iemand op een zak chips is gaan zitten (p. 18).
Om de Seat van Wolf en Reinie in de gaten te kunnen houden, gaat Jan een kop koffie – zonder gebak! – in een café aan de Lietzenburger Straße drinken (p. 27). Uiteindelijk slaagt Jan erin om Wolf weg te lokken uit zijn Seat en hij kijkt snel in het dashboardkastje; erin liggen o.a. twee lege sigarettendoosjes en wat snoepwikkels (p. 34). En dan gaat het drietal uiteindelijk op weg naar de Poolse grens: Jan in de Trabant, Bob en Arie in een Golf. Onderweg haalt Arie iets tevoorschijn wat ooit chocola was geweest (p. 39), maar middels het dopen van een vinger in de pap die aan het zilverpapier kleeft, kan hij toch nog wat chocola eten. Tijdens het overleg onderweg knijpt Bob een leeg colablikje samen (p. 40). Na het overleg verkast Arie naar de Trabant, maar hij wil verrassenderwijs geen koeken meenemen, maar wel een ruime voorraad drank, want het is heet (p. 42). Jan en Arie wandelen naar de Oder, waar Bob al een tijdje staat te wachten; Jan laat Arie achter bij een kioskachtig gebouw waar belegde broodjes en braadworsten worden verkocht en wandelt naar Bob (p. 49). Er komt een dikke man naast Jan staan, die twee braadworsten in zijn handen houdt en om beurten smakkend in een van de worsten hapt die overdadig zijn volgesmeerd met mosterd; z’n kin ziet geelgroen en aan zijn mondhoek hangt een stukje vlees (p. 51).
Arie gaat op onderzoek uit in de Moskauer Straße waar Manfred Janowsky moet wonen; hij loopt langs de tuintjes, waar zoveel hekken staan dat er nauwelijks ruimte overblijft voor sla en bonen, en ruikt dat daar konijnen in hokken worden gehouden; hij constateert dat hij daar niet te lang moet blijven, want hij heeft te veel braadworst gegeten en die wil hij graag binnenhouden (p. 54). Jan gaat naar de Kliestower Straße om een onderzoek in te stellen naar Dorris Dörrie, een andere bekende van Wolf en Reinie; hij loopt over een markt tegenover haar huis, waar o.a. zakken aardappelen en reusachtige bloemkolen worden verkocht. Ook staat er een bestelauto vol kakelende kippen, die op verzoek ter plaatse worden geslacht; het bloed wordt opgevangen in een ton, maar dat opvangen lukt niet altijd, want het wegdek is bespikkeld met rode vlekken (p. 57). Na hun matige succesjes gaan Jan en Arie terug naar het hotel, waar Jan tijdens het overleg peinzend de tekst op een limonadeblikje leest (p. 65).
Bob gaat intussen op onderzoek uit bij de Siegler-vestiging in Frankfurt (Oder); in een verlaten fabriekspand ernaast vindt hij o.a. door ratten of muizen aangeknaagde broodresten en een injectiespuit (p. 68). Even krijgt hij de aanvechting om naar het centrum te gaan om twaalf blikken limonade in te slaan, maar dan wordt het ineens spannend, dus hij blijft ter plaatse (p. 72). Daarna heeft hij in het hotel overleg met Jan en Arie; Arie slikt daarbij een stuk appel door met een geluid of hij de gootsteen ontstopt (p. 85). De volgende ochtend wil Arie voedsel hebben voor de officiële ontbijttijd; hij betaalt fors en krijg een kartonnen doos van aanzienlijke omvang, tot de rand gevuld met broodjes, cola, een homp kaas, repen chocola, fruit, kortom alles wat de hotelkok bij elkaar kan scharrelen voor een middelgroot gezin (p. 91). De eerste vijf broodjes maakt hij soldaat in de Moskauer Straße, wachtend tot Manfred Janowsky in beweging komt (p. 91). Dat gebeurt pas na negenen en Arie volgt hem tot in Polen; het laatste stuk, op een zandweg, doet Arie de achtervolging te voet, de zakken van zijn jack volgepropt met voedsel (p. 94). Jan houdt trambestuurster Dorris Dörrie nauwgezet in de gaten; bij de eindhalte in Siedlung Markendorf stapt zij uit, waarschijnlijk om koffie te drinken, zoals Jan jaloers vaststelt; hijzelf heeft niets te eten of te drinken bij zich (p. 98). Terwijl Arie de manege waar Janowsky zich ophoudt, in de gaten houdt, pakt hij een homp kaas uit zijn zak en al kauwend blijft hij liggen kijken (p. 106). Hij zaagt bovendien een gat in de houten manegewand en hij onderbreekt zijn zaagwerk met grote regelmaat voor het nuttigen van voedsel, dat hij wegspoelde met limonade; daar komt het voordeel bij, dat hij elk blik dat hij nu leegdrinkt straks niet mee hoeft te slepen (p. 109). Bob raakt intussen de koerier in lijn 3 kwijt en gaat de stationshal in om in een kiosk een limonade te kopen (p. 115). Arie is klaar met het zagen van zijn gat en pakt een reep chocolade (p. 116). Intussen komen er ruiters aan, dus Arie is gedwongen te blijven liggen en die tijd benut hij om al zijn zakken leeg te eten (p. 117).
De volgende dag krijgt Arie de kok in Hotel Stadt Frankfurt zo gek om een uitgebreide serie uitsmijters te maken (pp. 131-134). Jan en Bob gaan achter een gestolen auto aan; Arie raakt het spoor bijster en belandt op de beroemde bazar van Słubice, waar hij snel weer wegvlucht, want de geur van leer, dierenvellen en braadworst is zelfs hem teveel; buiten het bazarterrein koopt hij bij een kraampje cola en drie broodjes shoarma (p. 148).
Rondom het huis van de Stripman staan bedden sla en hele rissen opkomende groenten waarvan Arie de naam niet kent (p. 184).

Bizarre klussen met vakantiebussen” (1e druk, 1996) :
Bob ziet bij het RAI-station „Bertus’ Verse Vis Paleis” en hij is lang genoeg in Amsterdam geweest om te weten dat zo ongeveer elke kraam in de stad patat, oliebollen, frisdrank of vis verstrekt, dus hij loopt ernaartoe om een broodje garnaal te bestellen, want hij heeft honger (p. 17). Een van de wegwerkers eet een haring en als hij de helft daarvan binnen heeft, zit er een ui op zijn onderlip terwijl er een graat naar zijn kin glijdt (p. 18). Even later parkeert een van de vijf overjarige motorrijders naast een afvalbak bij het vispaleis, waarin vettige papiertjes en restanten vis liggen te geuren; ze bestellen vis en geven zelfs keurig een fooi (p. 22). Even later arriveert er een tweede, wat grotere groep vleesgeworden midlife crises en dat is tegen het zere been van de wegwerkers, die er niet meer langs kunnen om koffie en vis aan te schaffen; een roedel motorrijders, beladen met bokking, zoute haring en zure bommen, wandelt vervolgens naar het station (p. 23). Door een botsing met een onbeschoft jongmens raakt ze haar stok kwijt, raapt het ding blijkbaar op (al staat dat laatste niet in de tekst) en geeft met diezelfde stok een van de motorrijders, die doende is om met twee vingers een halve paling van de graat te ritsen en het vel ervan staat te bestuderen, een oplawabber. Twee agenten van de spoorwegpolitie en een tweede motorduivel – wat ook letterlijk de tekst op zijn motorpak is –, met een scholletje in zijn hand, bemoeien zich ermee (pp. 25/26): de grote agent geeft de motorduivel een duw, zodat die zijn gebakken school plet tegen de uniformjas en -broek van de kleine agent, aldus een spoor van bruin vel, resten graat en witte stukjes schol op de broekspijp achterlatend (p. 26). Even later zijn er tien motorrijders met de twee agenten aan het vechten, spoedig aangevuld met plukken wegwerkers (p. 27).
De jongens gaan uiteindelijk met Suzanne naar het kantoor van pa Roos, waar een koffie-automaat, vol met espresso, staat (pp. 44/45). Suzanne roept de hulp van Jan, Bob en Arie in omdat haar reisorganisatie wordt gesaboteerd: variërend van reizigers die niet gewekt worden en te laat komen, koffers die op de verkeerde plaats staan en lunchpakketten die opengemaakt blijken te zijn (p. 48). Na afloop van haar verhaal pikt ze Bobs bekertje koffie (p. 49). Als Jan en Suzanne vertrokken zijn naar Schiphol, gaan Arie en Bob naar een snackbar in de buurt van Rederij Roos (p. 53). In het vliegtuig bestelt Suzanne een paar glazen prik – cola, om precies te zijn – bij de stewardess die een karretje drank voor zich uitduwt en gaat dan slapen (pp. 54/55). Jan wil mee op de tour door Manhattan, maar het begin daarvan wordt even uitgesteld bij gebrek aan een werkende geluidsinstallatie: tijd genoeg voor Jan om twee koppen koffie en een broodje te nuttigen (p. 63). Later in de middag gaat hij eten bij „Nathan’s”, een tent die even gezellig is als een gaarkeuken, maar beslist wel goedkoop en ze hebben er uitstekende koffie (p. 70). Eenmaal terug in zijn hotel vindt hij een uitnodiging voor een gratis diner in het restaurant op de hoek van 46th Street, hetgeen hem intens droevig maakt (pp. 70/71). Arie organiseert een grote bruinpapieren zak vol voedsel en Bob huurt een Chrysler LeBaron; in de auto knaagt Arie aan een oudbakken donut (p. 73). Arie en Bob rijden vervolgens naar Coney Island om oceaanvis te gaan eten aan de boardwalk (p. 74). Bob drinkt daarbij ijswater (p. 75).
In Philadelphia/Pa. volgt het eerste overleg tussen de drie vrienden in een eettent waar ze hamburgers en gyros hebben; Jan bestelt een broodje en een cola (pp. 78/79). Jan is ineens helemaal niet meer droevig over het gemiste diner van de vorige avond, want het bleek uiteraard totaal niet gratis te zijn (p. 79). Arie eet een gyros en brandt door zijn gulzigheid z’n mond (p. 80). Als Jan weg is, bestelt Arie er nog eentje (p. 84). Bob eet in de auto een brok chocola (p. 87). In Washington/DC huurt Arie een hotelkamertje in een hotel dat volgens zijn zeggen nog kleiner is dan het pannenkoekenhuis van Hans en Grietje; Jan waarschuwt hem van de pepernoten af te blijven (maar pepernoten horen bij Zwarte Piet; ik denk dat hij peperkoeken bedoelt, p. 93). Jan en de andere busreizigers krijgen een – ditmaal echt – gratis diner in het Hilton in Washington/DC (p. 94). De volgende dag arriveert het busgezelschap in Williamsport/Pa.; in de hal van de „Port Inn” staan toastjes klaar en een schaal op port gebaseerde bowl met een middenlijn van een meter (p. 97). Jan verslaapt zich, maar Arie veronderstelt dat hij heerlijk heeft getafeld, met wijn of port (p. 98). Jan wil limonade halen bij het pompstation in de buurt en Arie hoopt op hamburgers, stukken worst en in folie verpakte steaks (p. 99). De volgende ochtend gaat de busreis verder na een uitgebreid ontbijt met geklutste eieren, gebakken repen spek en warme saucijzen (p. 100). In Batavia/NY blijken de koffers verwisseld; de chauffeur van United States Tours brengt hen naar een restaurant waar ze zich kunnen verkleden; hij raadt hun aan de naam Van United States Tours te noemen, want waarschijnlijk krijgen ze dan ook nog een gratis kop koffie of een glas Coca-Cola (p. 109). Dat laatste gebeurt dus mooi niet (p. 110); trouwens, er valt ook niet veel te verkleden als ze hun eigen bagage niet hebben, hè? Een deel van de toeristen zit nog te eten, maar moet meteen terug naar de bus die op het punt van vertrekken staat; alleen het echtpaar Borgman, dat belegde broodjes plus koffie en limonade had besteld, is meteen gereed (p. 117). Jan bestelt een broodje rosbief en een blikje cola (p. 117).
Ook in Niagara Falls gaat Jan aan de voet van de Minolta Tower een broodje eten, dat duurder blijkt te zijn dan een complete maaltijd in een redelijk restaurant, waar zijn humeur niet echt van opknapt, om het maar eens zachtjes uit te drukken (pp. 125-126). Arie ziet de „Port Inn” en beklaagt zich erover dat hij die nacht in een goedkoop motel met een gammel kastje, een zwart-wit-tv met strepen en gordijnen die niet goed sloten, heeft moeten doorbrengen, terwijl Jan zich waarschijnlijk met champagne van United States Tours heeft laten besprenkelen (p. 126). Greg Dancer, de manager van de „Port Inn”, is die ochtend een ontbijt opgedrongen door zijn vrouw, dat gevuld was geweest met vitaminen, mineralen en vetzuren (meervoudig onverzadigd) met cafeïnevrije koffie; zoals gewoonlijk heeft hij de stoot gezondheid in het cafetaria drie blokken van het hotel geneutraliseerd met een kaasburger en zwarte koffie met zoveel cafeïne dat het bijna modder lijkt (pp. 129-130). Hij wordt getorpedeerd door woedende gasten die hun koffers kwijt zijn; een van hen heeft een sigaar van anderhalve decimeter lengte in z’n mondhoek (p. 133). Na alle gezeur van eigenaars van verdwenen koffers staat ineens Arie Roos, die doet alsof hij kauwgum kauwt, voor hem als een volvette, sproetige deus ex machina (p. 136). Van pure opluchting drinkt Dancer twee koppen koffie (p. 142).
Jan zit in het „King Hotel” in Toronto en belt met Bob, die in een busje de achtergebleven passagiers zonder paspoort naar Detroit/Mich. vervoert; aan het eind van het telefoongesprek kondigt Jan aan dat hij gaat eten; of en wat Bob eet, blijft onduidelijk, maar zijn passagiers hebben gegeten en aan hun gezichten te zien viel dat tegen. Jan raadt Bob aan om hun Sauerkraut te geven en Bob laat blijken dat hij zowaar het woord Bratwurst kent; dat heeft hij ongetwijfeld onlangs tijdens het motorblokkenavontuur geleerd. Het gevolg van het telefoongesprek is wel, dat Jan ineens zin krijgt in Bratwurst (p. 146). Hij zoekt en vindt een Duitse eettent en bestelt een Bratwurst; hij kan er desgewenst Sauerkraut bij krijgen, maar dat gaat hem op een zomerdag net iets te ver. Hij eet een worst, drinkt een koffie en een cola en krijt vervolgens de bierpullen bijna van de planken als hij de rekening ziet: voor dat bedrag had hij die worst beter in Duitsland kunnen gaan halen (p. 147). Bob heeft de treurende Engelsen, Duitsers en Nederlanders afgeleverd in het „Dearborn Estate” en wil er nu in z’n eentje vandoor om alleen te gaan eten (p. 148). Jan heeft dorst van zijn Bratwurst, bekijkt de prijzen van de minibar en is niet van plan om twee en een halve dollar te betalen voor het kleinste blikje Coca-Cola dat hij ooit heeft gezien; hij gaat dus een blikje kopen in een avondwinkel (p. 149). We komen nu te weten dat Bob als „extra service” zijn toeristen eerst naar de Amerikaanse kant van de Niagara-watervallen heeft gereden en daarna bij een „McDonald’s” het gezelschap heeft getrakteerd op een kwartponder met naar keuze cola, koffie of melk (p. 151). In Cleveland/Ohio biedt Bob hun dan ook nog een diner aan (p. 153).
In de bar van het „Dearborn Estate” zitten twee mannen die deelnemen aan de jaarvergadering van Ford-vertegenwoordigers, te drinken en zich te vervelen (pp. 157-158). Als ze horen dat er Motown-musici in het hotel zijn, wil een van hen een beetje leven in de saaie brouwerij brengen (p. 159). Hij gaat op zoek naar de musici, feest mee en krijgt drie soorten drank, twee hamburgers en een stuk worst dat juist van een barbecue is gehaald. Hij legt contact met Smokey, de neef van de barman van het hotel. Smokey rookt een sigaar terwijl hij saxofoon speelt (p. 161). Er ontstaat opschudding als de kamers van de acht ongelukkige toeristen en Bob telefonisch opgezegd blijken te zijn, maar die opschudding wordt in de kiem gesmoord door het aanbieden van nieuwe kamers en een gratis ontbijt (p. 168). Elders in het hotel wordt de rel van feestende Motown-muzikanten en Ford-vertegenwoordigers steeds groter (p. 169). In Bobs en Arie’s kamer heeft Bob chocola en wat donuts (p. 186).

Raadselrellen rond een rondreis” (1e druk, 1997) :
De volgende ochtend vinden we Al Dennehy, de Ford-vertegenwoordiger uit New Orleans/Louis. die verantwoordelijk was voor het ontstaan van het Motown-geweld in het „Dearborn Estate”, terug in de eetzaal van het hotel boven een te zacht gebakken ei. Arie Roos daarentegen heeft een berg geklutst ei, saucijzen en uitgebakken spekrepen op het grootste bord dat hij kon vinden geladen (p. 8). Twee pagina’s verder blijkt ook nog dat Bobs en Arie’s ontbijten gratis werden aangeboden. Verder blijken Arie’s eetmanieren in ontstellend tempo minder te worden, want hij spoelt twee repen spek weg met sap (p. 10). Hij duwt een saucijs in één keer in zijn mond (p. 11). De meeste mensen in het hotel hebben last van een stevige kater van de avond ervoor; Bob veegt met een vinger restjes van een vruchtensalade bijeen (p. 12). Arie gaat voor nog een lading ontbijt: vruchtencompôte, twee donuts en een soort gebak dat Danish wordt genoemd; hij zuigt een perzik naar binnen, hetgeen hem op een reprimande van Bob komt te staan (p. 13). Vervolgens smoort Arie beschaafd een boertje en dempt verdere oprispingen met een kwart liter sinaasappelsap (p. 14). Al overleggende heeft Bob alle saladeresten bij elkaar geveegd en drukt nu op de top van het hoopje groenvoer midden op zijn bord; hij likt saus van de wijsvinger waarmee hij in de salade heeft zitten rommelen (p. 15).
Bob gaat op zoek naar ijzerdraad om Jans Volkswagen Rabbit open te maken, maar hij vindt o.a. een lege hamburgerverpakking (pp. 25/26). Arie slaat voedsel in om een provisorische picknick op de parkeerplaats van het hotel te organiseren; als Bob terugkomt, heeft Arie alvast een pond smeltende kaas op het dak van de Rabbit gelegd (p. 28). Verder heeft hij luxe broodjes, een pak melk, zes blikken cola, yoghurt en fruit ingeslagen; omdat Arie te veel heeft gegeten tijdens het ontbijt, heeft hij nu de grootste moeite om nog meer voedsel naar binnen te werken. Hij begint met een beker vruchtenyoghurt (p. 29). Hij gaat verder met een slok melk, is bang dat die snel zuur wordt en zet het pak dan maar aan zijn mond (p. 30). Uit dankbaarheid voor Arie’s hulp heeft Greg Dancer, de manager van de „Port Inn” in Williamsport/Pa., een riant diner voor Arie geregeld, maar voor het eerst krijgt de dikkerd het benauwd bij de gedachte aan voedsel: nog geen kroket met mosterd, nog niet alleen de mosterd past er volgend hem meer bij (p. 33). Arie wil er voor het diner vandoor, zelfs nog voor de manager van het „Dearborn Estate” met een glimlach en een fles champagne voor zijn kamerdeur staat (p. 34).
Jan ligt vastgebonden in de Plymouth Voyager van Bernie Ritter; na een ondervraging krijgt hij zowaar een blikje cola van de man (p. 40). Eten heeft hij niet voor Jan, want „het is hier geen rijdend hotel met ingebouwde service voor gekidnapte Hollandse toeristen” (p. 41). Een tijdje later hoopt Jan dat Ritter hem de camper uitzet en een stuk brood meegeeft (p. 42). Hij wordt inderdaad vrijgelaten, maar zonder eten; hij komt na verloop van tijd bij een blokhut, waarin zich een bed bevindt met een plukje shag naast het hoofdkussen; hij hoopt ook een stuk brood, een restje chocola of een harde worst te vinden, maar helaas (p. 49). Alles wat hij vindt, zijn wat broodkruimels en een korst kaas op een krant (p. 50).
Intussen nemen Arie en Bob hun intrek in het „Chicago Hilton and Towers”. Arie belt naar Williamsport/Pa., Detroit/Mich. en Toronto voor informatie over Bill Holden, intussen grijpend in een pak koeken (pp. 59-60). Na afloop van de drie telefoongesprekken wil hij dat Bob cola, jus d’orange en een koude kip bestelt (p. 60). Na afloop van het eten laat Arie warempel alweer een „beschaafd” boertje en hij verklaart dat hij, ondanks het fikse ontbijt en de daaropvolgende picknick van die ochtend, zo’n halve kip er wel in ging, waarop Bob schamper aanvult: „Plus driekwart van mijn halve kip. Plus gebakken aardappelen, twee soorten groente, de helft van mijn bak sla en drie broodjes. Het ging er inderdaad in, al was ik even bang dat ik het ijs er met een soort gootsteenontstopper achteraan zou moeten duwen” (p. 61).
Gus en Bruce, eigenaren van de hut waar Jan ligt te slapen, hebben vis gevangen (p. 69). Jan krijgt half rauwe vis en een blikje bier (p. 72). Ook Gus drinkt bier, maar in tegenstelling tot Jan doet hij dat met de routine van een gewoontedrinker (p. 73). In Chicago/Ill. ligt buiten het centrum het vuil, o.a. lege colablikjes en sinaasappelschillen, op straat, zoals Bob en Arie constateren (p. 84). Om het kantoor van United States Tours in de gaten te houden nemen ze plaats in een „Denny’s”-filiaal; Bob bestelt een salade, een kleine hamburger en twee koffie, want Arie is nog te zeer van slag om te eten (p. 85). Uiteindelijk steekt Arie dan toch gedachteloos een van Bobs slablaadjes in z’n mond, maar hij gaat liever een blok om lopen dan de hamburger op te eten; Bob blijft zitten, pulkt de slablaadjes uit elkaar en neemt elke minuut een vierkante centimeter sla tot zich (p. 86). Als hij een man met kort haar voorbij ziet lopen, veegt hij de restanten voedsel bij elkaar, gooit de halve salade en de koude hamburger in de afvalbak bij de deur en begint aan een achtervolging (p. 87). Hij raakt hem al snel kwijt en gaat terug naar „Denny’s”, waar Arie zit te wachten met een Dannydaie, een ijsje met caramel, dat hij aan Bob geeft. Om te voorkomen dat ze weggestuurd worden, is Bob van plan even later een cola te bestellen (p. 90). Na Arie’s telefoongesprek met Holden haalt Bob zelfs twee cola’s met extra ijs zodat Arie kan afkoelen (p. 96). Arie’s bovenarm is zo dik als een Edammer kaas (p. 102). In North Poe Street staat een grote groep stakende werknemers van Chic Catering, een bedrijf dat voedsel zou moeten leveren voor een jubileumfeest van een autohandel (pp. 102-103). Er komen honderden gasten en die willen volgens Bob wel een cracker en een druppel vocht, dus het lijkt logisch dat de autohandelaar een concurrerende catering heeft ingehuurd (p. 103).
Jan, die aan het tweetal is ontsnapt, bestelt bij een „Kentucky Fried Chicken”filiaal bij Kalamazoo/Mich. drie stukken kip en twee kartonnetjes melk, maar zijn portemonnee is gejat, dus hij komt niet aan eten toe (p. 105). Hij heeft gelukkig wel nog zijn kredietkaart, dus hij kan geld opnemen in Otsego/Mich., waarna hij eindelijk bij een „Burger King” een hamburger, een bescheiden slaatje en melk kan aanschaffen (p. 106). Hij gaat per Greyhoundbus naar Chicago/Ill. en treft in het „Hilton” een verse groep United States Tours-reizigers, die ruzie staan te maken met hun reisleider; een ervan is een Fransman, Jacques, die sigaren rookt, maar een ‘niet-roken’-kamer heeft gekregen; een vrouwelijke passagier, mevrouw Blair, heeft oranje haar als een suikerspin (p. 111). Reisleider Dick Wayland vlucht uit het „Hilton” en neemt de El (in werkelijkheid ‘L’ genoemd) en op het perron rookt hij een sigaret (p. 115).
Bob en Arie kijken naar het begin van een veldslag tussen stakers, stakingsbrekers en personeel van het garagebedrijf (pp. 119/121); Bob maakt nog de opmerking dat hij niet graag degene zou zijn die als eerste met een fles champagne zou moeten rondlopen (p. 121) en op p. 122 is het zover: een man in een busje komt drie dozen gebak brengen. De dozen worden uit zijn handen geslagen. Het lijkt, aldus Arie, op het begin van een ouderwets slagroomtaartengevecht (p. 123). De stakers halen nog een doos gebak uit het busje en smeren de chauffeur ermee in. Het blijkt echter een afleidingsmanoeuvre te zijn: vijf andere bestelwagens met drank en voedsel hebben kans gezien het garageterrein op te rijden (p. 124). Een staakster rukt de achterdeur van een bestelwagen open en haalt er een van de kratten waarmee de auto is volgepakt uit en even later bruist er cola uit twee dozijn gebroken flessen over het asfalt; twee andere staaksters komen haar helpen en al spoedig vliegen de flessen door de lucht (p. 126), even later gevolgd door stokbroden, salades en een pot saus (pp. 126/127). Als de rust – voorlopig – min of meer is weergekeerd, komt Jan aan (p. 129); een oudere staker met een stoppelbaard en een wit shirt vol bruine colavlekken wijst hem de weg (p. 133). De eerste gast die per limousine arriveert bij de jubilerende garage, krijgt een fles cola naar zich toe gegooid (p. 141). Jan is in het huis waar Bill Holden logeert en deze biedt hem bier aan, maar Jan heeft liever cola of koffie; hij krijgt cola (p. 143). Holden zelf drinkt bier (p. 144). Nieuwe gasten bij de garage worden intussen ontvangen met boegeroep en af en toe met stukken gebak (p. 149). Jan wordt ontslagen, weer aangenomen en wordt door Dick Wayland naar het „Hilton” begeleid, vooral omdat Dick zelf toe is aan een borrel (p. 152). Hij biedt Jan cola aan (p. 161), maar eenmaal op zijn kamer probeert Dick het eerst met cognac, later met bier, maar heeft pas succes met Pepsi-Cola: Jan drinkt meteen maar twee glazen; Dick vindt ook nog vier donuts en geeft er twee van aan Jan (p. 162). In de keuken van Bernie Ritter te Kaneville/Ill. ligt een hoop lege bierblikjes op het aanrecht; Jan ziet Dick Wayland naar de koelkast lopen en twee nieuwe blikjes bier pakken (p. 170). Arie is weer toe aan eten en wil chocola en cola; Bob gaat beneden wat halen en neemt uiteraard een bak sla en ijs mee (p. 173). Jan trommelt Bob en Arie per telefoon op om naar Kaneville/Ill. te komen en hij wedt dat Arie op bed ligt met minstens vier chocoladewikkels om hem heen, hetgeen inderdaad het geval is (p. 175). Ritter heeft zijn hele trap volgestouwd met kampeerspullen; de drie jongens vallen en Arie komt terecht op een blik boontjes (p. 180).

Listige loeren in Las Vegas” (1e druk, 1998) :
Sam Samson, de grote baas van United States Tours, rookt een pijp die veel weg heeft van een klein model saxofoon; de pijpenkop heeft de vorm van een beker en is groot genoeg voor een half pakje tabak per keer, zodat er een wolk als van een middelgrote stoomtrein uit de pijp komt (p. 7). De stijve Engelsman Griffith laat weten dat hij nog niet heeft ontbeten en verdwijnt naar het „Chicago Hilton and Towers” (p. 16). Samson, Jan, Bob en Arie laten daarop om beurten weten dat ze ook nog niet ontbeten hebben; de drie jongens hebben tenminste wel nog koffie gedronken bij „Denny’s” aan de overkant (p. 17). Een uurtje later zitten Samson, Holden en Jan, Bob en Arie aan het ontbijt; Samson neemt twee koppen thee en een broodje; in afwachting van Arie’s verhaal neemt hij nog een broodje. Arie zelf heeft vijf broodjes op en drie glazen cola (p. 19). Arie doet verslag en Bob, die zich volgegeten en cola gedronken heeft, neemt het gesprek over (p. 21).
Jan huurt een camper en Arie zorgt voor drie grote zakken etenswaar (p. 24). Ergens in de staat Iowa stopt Arie en zet koffie voor hen drieën; zelf gaat hij met z’n koffie en enkele repen chocolade naar buiten (p. 29). Bob wil ook chocola (p. 30). Jan rijdt het volgende stuk, maar om vier uur ’s nachts maakt hij Bob wakker door een flesje cola tegen zijn neusgat te duwen (p. 32). Hij raadt hem aan niet te veel te eten, maar wel cola te drinken en suikerklontjes te eten om niet in slaap te vallen (p. 33). Mount Rushmore valt een beetje tegen en Arie heeft al snel meer aandacht voor een toerist die in een taartpunt hapt dan in de gebeeldhouwde koppen, dus hij verdwijnt snel om ook iets te eten te halen (p. 35). Rond middernacht gaan ze met koffie, cola, brood en enkele hompen knoflookworst picknicken in een trailerpark bij de Shoshone-rivier (p. 40). Jan is degene die de lege koppen en de voedselresten verzamelt; hij blijft bij de camper terwijl Bob en Arie naar de bijeenkomst van brandweermannen gaan kijken (p. 41). Vanaf de plek waar de brandweerlui verzameld zijn, komen barbecuegeuren (pp. 42-45). Het blijkt om een fund-raising te gaan (p. 45); dat is goed nieuws voor Arie, want die is middels de aankoop van een paar hamburgers van plan om iets bij te dragen aan het goede doel (p. 46). Hij koopt inderdaad twee hamburgers en cola. Blijkbaar is een van de cola’s bestemd voor Bob, want die wordt bijna uit diens hand geslagen door een vrouw die minstens vijftien stukken worst tegen haar borst klemt. Arie koopt nog een paar stukken worst en gaat Jan halen, terwijl Bob blijft luisteren naar de muziek (p. 47). De twee figuren die een gat in de omheining hebben gemaakt, willen de ton met opgehaald geld stelen; dat lukt door een stacaravan in de fik te steken (p. 48); iedereen rent ernaartoe en bij de ton met geld blijven alleen de twee bewakers, de musici en degenen die hamburgers en stukken karbonades klaarmaken voor de barbecue achter (p. 53). In het centrale gebouw zijn mistroostige brandweerlieden met hun leider Walt, die aan een grote tafel zit die bezaaid is met peuken (p. 67). Jan, Bob en Arie gaan op de vlucht voor het dievenduo; tijdens de wilde achtervolging valt en stroomt er van alles en nog wat uit de kasten van de camper: Jan of Arie heeft het gevoel dat er suikerklonten tussen z’n tanden zitten (p. 79), uit de koelkast stroomt melk (p. 80) en er ligt een plasje yoghurt op de vloer (p. 82). Als dat allemaal achter de rug is, neemt Arie een donut (p. 82). Na de laatste aanslag is Jan, die achter het stuur zat, helemaal van de kaart; Bob haalt een glas water voor hem (p. 87). De drie jongens laten de camper achter in Meeteetse/Wyom. en gaan per taxi naar Riverton/Wyom., waar ze in een cafetaria gaan eten; tijdens het overleg hoe het nu verder moet gaan, bekijkt Arie aandachtig een broodje hamburger (p. 89). Jan grist een glas melk voor Arie’s neus weg (p. 90). Eenmaal aangekomen in Salt Lake City/Utah parkeert Arie de gehuurde stationcar bij een „McDonald’s” in de buurt van het „Hilton”; hij wil een hamburger, koffie en een milkshake; Jan raapt braaf alle losse chocoladewikkels en vetvrije donutsverpakkingen bij elkaar en doet die in een papieren zak en loopt daarna met Arie mee om een salade en een cola te bestellen (p. 94). Arie wil vervolgens nog een hamburger en daarna van die lekkere uienringen; hij betreurt het dat ze geen bacon hebben (p. 96). Arie gaat op onderzoek uit naar Gene Archer en koopt onderweg een handvol candybars (p. 101). Hij praat tegen een spreeuwachtige vogel die in een stuk koek hapt (p. 102). Arie wordt ingerekend door twee bewakingsagenten en naar het huis van Gene Archer gebracht; deze biedt de agenten – in diensttijd! – whiskey aan (p. 106). Arie wordt gevangen gehouden in Archers huis, maar wel onder het genot van een karaf limonade en een restant taart (p. 110). Hij zegt dat hij net Popeye is, maar dan zonder spinazie; hij heeft liever koek en cola (p. 132). Uit Archers koelkast pakt hij een donut en een flesje cola (p. 134). Na wat spelletjes met de kinderen stuurt Archers lijfwacht Alan de jongetjes naar de keuken om nog wat cola te halen (p. 137). De jongetjes zitten echter in de keuken een stuk taart te eten (p. 138); Arie pikt wat taart en een fles cola (p. 139).
Na Arie’s ontsnapping gaat hij met Jan en Bob naar het „Lemon Motel”; Bob pakt een reep chocolade en Arie wil ook een stuk. Daarna zijn er nog drie repen over; een van de drie jongens wil zijn reep nu meteen (p. 151). Arie pakt nog een reep, hetgeen hem boze blikken oplevert, dus we mogen aannemen dat hij degene is die zijn reep meteen al wilde hebben (p. 152). Bob gaat met de enige reep die Arie niet heeft verslonden en een restant cola naar Ritter, die nog steeds gevangen ligt in zijn eigen camper (p. 153-155). Arie gaat voedsel inslaan, desnoods bij „McDonald’s” en tegen tien uur in de avond komt hij terug met een grote papieren zak vol voedsel (p. 155). Tijdens het bedreigen van reisleider Graham bedenkt Bob dat hij er met een grasspriet of nog beter een sigaar in zijn mondhoek dreigender uit zou zien; helaas zijn er in de Grote Zoutwoestijn geen sigarenwinkels voorhanden (p. 162).
Arie zit aan het stuur, op weg naar Las Vegas/Nev., en eet een stuk gedroogde worst, die hij dagen tevoren heeft gekocht (p. 167). Hij heeft nog een stuk worst voor Bob, of een donut waar hij op heeft gezeten, maar Bob bedankt voor de eer (p. 168). In North Las Vegas/Nev. staat Samson hen al op te wachten, met nog steeds z’n pruttelende pijp (p. 170), maar dat duurt niet lang, want hij bijt het ding kapot en gooit het op de grond; een van zijn assistenten raapt het ding op en gooit het in een prullenbak (p. 171). Wat Bob betreft, mag Samson Graham roosteren en met ananas serveren op het jaarlijkse United States Tours-feest, zolang hij maar van Bernie Ritter afblijft (p. 171).

Feestelijke veldslagen in San Antonio” (1e druk, 1999) :
Op de eerste pagina van dit boek rijden Jan, Bob en Arie door de woestenij van Detrital Valley in Arizona; Arie droomt van groene valleien vol sinaasappelbomen en plastic containers vol heerlijk koel sap. Na het ontdekken van een pick-up-truck en een stapel verbrande T-shirts worden de drie jongens gearresteerd en opgesloten door de overijverige hulpsheriff van Mohave County; we treffen Jan en Arie aan in een cel en Arie hoopt niet dat Bob intussen aan de koffie en de donuts zit. In werkelijkheid zit Bob wel aan de koffie, maar niet aan de donuts (p. 25). Bob vertelt aan de hulpsheriff dat hij en Arie de dag ervoor ruzie met Jan hadden gekregen, omdat Jan wilde gokken in Las Vegas en maar door bleef gaan, terwijl Bob en Arie wilden eten (p. 29). Na afloop van zijn verhaal krijgt hij nog meer koffie en inderdaad ook koeken, terwijl hulpsheriff Keno Jan en Arie aan de tand voelt (p. 30). Als de jongens worden vrijgelaten is Jan boos en ditmaal terecht, want hoe moeten zij nou bij hun huurauto terugkomen? Bob en Arie daarentegen wandelen naar een nabijgelegen fastfoodrestaurant en bestellen koffie, cola, hamburgers en salade, nog een rondje cola en Arie ten slotte nogmaals een hamburger, een cola en drie van de grootste ijsjes de man; ze besluiten een bak sla, een ijsco en een flesje sap mee te nemen voor Jan en Arie wil op de valreep nog een cheeseburger. (p. 33). Indiaan Cree uit het team van Samson in het vorige deel is gestuurd om de jongens te helpen; hij pakt een stuk kauwgom en gaat Keno vragen waar de huurauto staat (p. 35); hij kauwt nog steeds gom als ze bij de huurauto en het uitgedoofde fikkie staan (p. 38).
Omdat Jan na zijn verlies in het casino natuurlijk de goedkoopst mogelijke motelkamer met een airco die nauwelijks werkt, heeft gehuurd, vindt Arie alleen nog maar chocoladepap in plaats van plakken chocola (pp. 44/45). Het leuke van Amerika is volgens Arie, dat er overal eetgelegenheden zijn, die meestal ook nog met vijf of zes op een kluitje staan; ze rijden vlak langs de Mexicaanse grens, dus volgens Jan kunnen ze alvast wennen aan taco en chili, nee, wacht: aan de lucht van taco en chili, want die is gratis (p. 62). We mochten al vaker vaststellen dat de eetmanieren van de drie jongens er in de loop van de avonturen niet beter op worden (of komt dat omdat Peter de Zwaan alle onsmakelijke details, die Willy wijselijk wegliet, wél nauwgezet beschrijft?) en zo worden we er getuige van dat Bob met een lucifershoutje een stukje vlees dat klem zit tussen zijn kiezen probeert te verwijderen (pp. 63/64). Daar staat dan weer tegenover dat de boeken af en toe bijzonder educatief zijn: zo leren we dat Texas tot begin jaren ’90 de grootste exporteur van rijst in de wereld was, zoals de rijst van Uncle Ben (een zogenaamd racistische merknaam die sinds 2020 ook al uit de schappen is verdwenen, maar dat wist Peter in 1999 natuurlijk nog niet, p. 65). Net voorbij Sonora/Tex. nemen de drie jongens een hotel; ze gaan in bad en vervolgens wil Arie een T-bone steak van minstens een kilo; de volgende ochtend zitten ze alle drie aan een ontbijt, dat in ieder geval uit koffie, ei, spek en broodjes bestaat; Arie neemt nog een derde ronde van bacon, ei, worstjes en een kan sinaasappelsap (p. 66/68).
In San Antonio gaat Arie als eerste aan de wandel over de Paseo del Rio; hij passeert tientallen terrasjes vol lieden die geweldige bekers ijs en liters drank voor zich hebben staan (p. 74). Arie kan de verleiding niet lang weerstaan en even later zit hij ook op een terras; hij bestelt drie glazen cola met ijsblokjes en een ijscoupe van werkelijk formidabele afmetingen (p. 75). Bob komt in contact met een zekere Lupe die hem meesleurt naar een gebouw van twee verdiepingen en hem de trap naar de bovenverdieping opduwt, waar de veranda volgestouwd is met tafels vol exotisch fruit en enorme twee barbecues. Hij krijgt iets uit een buikfles, wat eruit ziet als wijn, maar ruikt als pure alcohol waar voor de kleur een scheutje vruchtensap doorheen is gemengd (p. 82). Lupe en zijn vriend Moha brengen hem een houten plank waarop een lap vlees, omkranst door fruit, ligt, maar bovenal weer die fles met drank (p. 84). Er is een feest, maar Bob wordt opgesloten; hij ruikt de geur van geroosterd vlees en denkt in een sombere bui dat ze hem straks een appel tussen zijn tanden stoppen en hem braden als een speenvarken; in plaats daarvan komen Moha en Lupe binnen die hem nog meer drank aanbieden en als hij die afslaat, drinken ze zelf maar (p. 88); ze verdwijnen weer en schuiven de grendel voor Bobs tijdelijke gevangenis. Arie ruikt dezelfde geuren van een afstandje en wordt erdoor aangetrokken; een jongetje komt en biedt hem een T-bone steak van anderhalf pond en een ananas aan (p. 89). Arie beklimt dezelfde trap als Bob kort tevoren en krijgt op de veranda van twee kanten een glas aangereikt; een meisje in een rode operettejurk biedt hem een schaal vruchten op sap met een bodemdoorsnee van minstens dertig centimeter. Arie neemt een slok en stort zich op de vruchten; hij eet tot hij tot de bovenkaak is gevuld met vlees en vruchten (p. 90). Die bovenkaak schijnt een geliefde uitdrukking te zijn van Peter de Zwaan, want die kwamen we op het feest in Reckahn ook al tegen: wij willen verder niet ingaan op alles wat er uit je mond komt stromen als je tot aan je bovenkaak gevuld bent met voedsel en drank … Hoe dan ook, Arie wordt opgesloten bij Bob en slaakt een zucht, waarin kubieke decimeters knoflooklucht in verwerkt zijn (p. 91).
Jan loopt intussen over het marktplein en bestelt een grote cola met veel ijsblokjes, maar schrikt natuurlijk van de prijs (pp. 97-98). De ober die het geld komt innen, verspreidt een lucht van verschaald bier, vermengd met restanten pure alcohol (p. 98). Daarna loopt Jan een winkelcentrum binnen en ziet in een winkel een halve liter cola voor 75 dollarcent (p. 100). Hij wil weten of de nepshirts aan het winkelcentrum geleverd worden en gaat op wacht zitten; later staat hij op om een hamburger en een halve liter cola aan te schaffen (p. 102). Hij ontdekt dat hij wordt gevolgd en om zijn achtervolger af te schudden, verzint hij een zakkenrollerij en verstopt zijn portemonnee in een kledingzaak (pp. 110-112 ). Na het verhoor wil hij een kop koffie aanschaffen in een „Burger King”, maar beseft dat hij geen geld bij zich heeft (p. 113).
Bob en Arie zitten nog steeds gevangen, maar krijgen wel regelmatig voedsel; Arie eet gulzig van het vlees, maar er zitten veel kruiden in die nogal dorstig maken; gelukkig voor hem staat er een glazen schaal, half gevuld met een soort sterk riekende limonade waarin stukken sinaasappel, mango, ananas, kiwi en banaan drijven (p. 114). Even later worden er zelfs toastjes met vlees en vis aangevoerd (p. 115). Arie veronderstelt dat het de Mexicaanse versie van Hans en Grietje is (p. 118). Bob stulpt de schaal met cocktaildrank over het hoofd van een van de Mexicanen, gooit een fles naar het hoofd van een andere en ontsnapt (p. 120). Jan zit op wacht bij het Hilton en heeft visioenen van Bob en Arie die door het Hilton flaneren, in minstens vijf restaurants zitten te schransen en bakken vol ijs te eten op een van de vele terrasjes, terwijl hijzelf zit te hijgen van de dorst (p. 124). Bob is en blijft zoek, maar Arie loopt langs Jan en samen gaan ze cola drinken in een bar of restaurant (p. 128).
Bob wordt achtervolgd door een horde wilde Mexicanen; hij heeft tijdens zijn gevangenschap iets meer alcohol moeten drinken dan goed voor hem is, dus hij is niet meer al te vast op de been (p. 133). Hij komt o.a. terecht in een groep scholieren, die ook al te veel hebben gedronken en Bobs achtervolger de rivier in zwiepen (p. 136). Tijdens de daaropvolgende schermutselingen weet Moha Bob te grijpen, een knoflookwalm verspreidend die Bob bijna verdooft (p. 141). Jan en Arie sporen Lupe op in zijn werkplaats; de man zit een sandwich van een halve meter te eten; hij laat het brood uit zijn hand vallen als Jan en Arie hem aanvallen (p. 147). In zijn Isuzu liggen een plastic fles en een broodtrommeltje (p. 150).
Arie gaat ervandoor in de Isuzu met de shirts achterin, maar hij heeft die dag teveel gekruid vlees en alcohol genuttigd, dus hij komt niet al te ver: hij rijdt de auto het bos in en gaat slapen (p. 157). De volgende dag stopt hij op een parkeerplaats langs de snelweg bij Turtle Bayou/Tex., waar zich een „McDonald’” bevindt; Arie gaat naar eigen zeggen vijf kubieke decimeter hamburgers kopen en belooft Lupe ook twee of drie hamburgers, als die zich tenminste koest houdt. Hij voert Lupe wat cola en een paar hamburgers en eet er in dezelfde tijd zelf vijf op (p. 162). De drie jongens komen aan in Algiers, een wijk van New Orleans/Louis. en nemen twee handlangers van Lupe gevangen, maar worden vervolgens zelf overvallen door Baudrieux c.s.; een van Baudrieux’ medewerkers legt zijn benen over het achterwerk van de gevangen Jan en steekt een sigaret op (p. 178). Dan komt alles goed: Baudrieux ontokt Lupe een bekentenis en die verklaart o.a. dat ze in San Antonio/Tex. aan Arie meer voedsel hebben verstrekt dan ze aan drie dozen nepshirts verdienden (p. 187).

Arie Rose als reserve-acteur” (1e druk, 2000) :
Midden in het oude centrum van New Orleans/Louis. staat Arie te zuchten als hij denkt aan dorst; zijn adem stinkt nogal naar knoflook, merkt een passerende toerist op. Arie wil cola (p. 5). In plaats van cola komt hij bij een loket waar ze hurricanes verkopen; hij bestelt er drie, twee voor zichzelf en eentje voor Bob (p. 6); hij heeft voldoende dorst om salpeterzuur te drinken, gegarneerd met een toefje peterselie, zo verklaart hij, dus met die hurricanes zal het volgens hem wel meevallen. De eerste hurricane drinkt hij zonder rietje in één teug leeg, de tweede gaat iets langzamer, met een rietje (p. 7). Arie wordt gevraagd om mee te werken aan filmopnamen (p. 9); Bob blijft even kijken, maar gaat dan liever een glas cola drinken op het terras van een jazzcafé (p. 18).
Hij zet de achtervolging in van Richard Milhouse, die eerder Arie wilde overvallen en komt uit bij een standbeeld van Louis Armstrong, waar hij op een bankje gaat zitten om de overvaller in de gaten te houden; hij wilde dat hij een liter cola en twee plakken chocola bij de hand had (p. 22). Arie is intussen aangekomen bij het beroemde Café du Monde, waar hij twee porties appelbeignets en koffie bestelt (p. 23). Omdat hij vlekken op zijn shirt heeft, weigert men hem eerst te bedienen, maar als Arie naar „goede” Amerikaanse gewoonte met advocaten dreigt, krijgt hij een nieuw shirt, vier porties beignets en koffie (p. 28). Op de „Creole Queen” krijgt acteur Arie Roos cola (p. 36). Hij raakt in gesprek met de figuranten, die in ruil voor hun deelname gratis eten en drinken hebben gekregen en ze vertellen hem dat ze later die avond ook nog een gratis diner krijgen (p. 38). Bob en Arie gaan naar de hut die is gereserveerd voor de filmploeg en waar drank en eten gereed staan (p. 45). Op het dek van de boot is een buffet (p. 46). Uitgehongerde Bob stort zich op het eten van de filmploeg (p. 47), Arie neemt alleen cola (p. 48). Op het onderste dek eten de passagiers ondanks alle commotie elders in het schip rustig door van het buffet (p. 52); onder hen is een man wiens rode shirt is gestolen door Milhouse; hij heeft een bord cajunvoedsel en een liter drank gekregen. De bemanning van het schip heeft tot nu toe alleen een man met een baard en een rood shirt waarop zich de vlekken van drie dagen achteloos eten bevinden (p. 53). Als Milhouse wordt herkend, vlucht hij over de tafels, daarbij o.a. borden en bordjes die waren gevuld met gumbo, crawfish en andere gepeperde cajunheerlijkheden met zich meeslepend; een horde passagiers die drank en eten over zich hebben gekregen stoomt op naar de kapiteinshut om een schadevergoeding te eisen (p. 54). Jane belooft de figuranten een uitbundig diner, maar ze raadt Arie en Bob af om daaraan deel te nemen, omdat de figuranten al te veel drank achter hun kiezen hebben (p. 56).
De volgende ochtend om tien uur komt Jane Nash Bob en Arie opzoeken in het Marriott Hotel; Arie is maar net op tijd, want hij heeft lang zitten ontbijten (p. 70). Jane pakt naar Amerikaanse gewoonte zonder iets te vragen een blikje cola uit een nachtkastje (p. 76). Arie gaat op Jans kamer een glaasje water drinken (pp. 77/78). Jan ontbijt blijkbaar pas na het overleg met Bob en Arie en gaat daarna op weg naar Natchez/Miss. Even ten noorden van Baton Rouge/Louis. wil Jan iets drinken bij een „Denny’s”, maar daar krijgt hij ruzie met een vent in een stationwagen (p. 82). Na de ruzie rijdt Jan weg zonder iets te drinken, maar bij Saint Francisville/Louis. wil hij toch een cola verschalken, maar de lange vent van zojuist komt hem achterna om het robbertje verder uit te vechten (p. 83): weer geen cola voor Jan! Pas in Woodville/Miss. lukt het hem eindelijk om in een drive in-restaurant een cola en een hamburger te bemachtigen (p. 86). In een leeg café met boeken- en bladenhoek in Natchez/Miss. koopt Jan een plattegrond en vraagt inlichtingen aan de norse barman, die water drinkt (p. 92). In de „Pig Out Inn” bestelt hij een Sloppy Joe Sandwich voor 99 dollarcent en een kop koffie voor één cent meer, maar daar staat tegenover dat het tweede kopje gratis is. Om de orgie aan uitgaven te vervolmaken schaft hij ook nog een glas water aan voor 25 dollarcent (p. 93). Serveerster Rosalie komt met een dienblad vol cola – merkwaardig als je koffie hebt besteld –, water, glazen, een extra karaf, een fles ketchup en een bord met een sandwich, maar dat laat ze uit haar handen vallen, ongelukkigerwijs bovenop Jan (pp. 94-95). Sloppy betekent drassig, slap, sopperig en al die woorden zijn volkomen ter zake. De Sloppy Joe Sandwich had bestaan uit brood met een geweldige laag mayonaise, augurkennat, ketchup, chilisaus (en, naar we mogen aannemen, geruld gehakt, want dat is de bedoeling van deze sandwich, al wordt dat gehakt in het boek niet genoemd), die zich duidelijk aftekenen op Jans shirt en een bijna surrealistisch schilderij vormen. Rosalie maakt Jan en de boel schoon en intussen bakt ze hamburgers en eieren. Er blijft een vlek zichtbaar op Jans T-shirt (p. 95). Jan krijgt een nieuwe Sloppy Joe Sandwich en ziet dat er bovenop knapperige repen spek liggen, blijkbaar een lokale variant; Rosalie maant hem zijn cola op te drinken omdat hij anders te veel vocht verliest (p. 96). De portier van de „Lady Luck” herkent met professionele blik dat er ook restanten ei en kerrie op Jans shirt zitten; Jan wordt dus niet toegelaten en gaat op een terras, vanwaar hij een oogje op de „Lady Luck” kan houden, een glas prik drinken (p. 99). Op pagina 102 is dat ene glas prik eindelijk op en de serveerster is al drie keer met een boze blik komen kijken, dus Jan rekent dan maar af en verdwijnt (p. 102).
Na de consternatie op de „Lady Luck” gaat Jan naar het hotel om zijn spullen op te halen; zijn shirt zit nog steeds onder de ketchup-, mayonaise-, curry- en kerrievlekken (p. 129). Hij valt in de auto in slaap en droomt o.a. van varkens die alleen tomatenketchup lusten als ze een wandeling langs de oever van de Mississippi hebben gemaakt (p. 132). Jan, Bob en Arie stoppen bij een wegrestaurant in Retreat/Ga., maar Arie is alleen maar wakker te krijgen door een beker geurende koffie onder z’n neus te houden; in de bermen van Florida liggen overal gedeukte bierblikjes (p. 133). Arie doet weer eens onsmakelijk door een hamburger voor zijn kin te laten bungelen (p. 134). In Savannah/Ga. zoekt Jan een gelegenheid om te internetten en die vindt hij in de school voor beeldende kunsten; de beheerder ervan kauwt gom en blaast bellen die op zijn neus uiteenspatten (p. 139). Hij belt naar het hotel van Bob en Arie en kan de aanvechting om bij een karretje een liter limonade te kopen maar nauwelijks weerstaan; even later weerstaat hij die ook niet meer, dus hij koopt limonade (p. 140). Arie kondigt aan dat hij gaat eten (p. 143). Een pagina verder komen we te weten dat hij dat heeft gedaan in een Marokkaans restaurant waar een Amerikaanse voor buikdanseres speelde. Jan en Bob houden Arie in de gaten, die met regisseur Fillmore en scriptgirl Jane staat te praten; deze laatste drie hebben een bekertje koffie in hun hand (p. 146). Na de opnamen, die warempel in één keer goed waren, loopt Arie naar een tafeltje met koffie, frisdrank en broodjes; hij propt een broodje in zijn mond, stopte een tweede broodje in zijn broekzak en pakt een blikje cola (p. 147); op pagina 148 eet hij het tweede broodje op, grist er nog twee mee en gaat al cola lurkend aan de wandel. Na de filmopnamen van die ochtend gaat Arie terug naar het hotel en legt alle bagage in de huurauto; daarna loopt hij naar het restaurant van het hotel, vraagt en krijgt een tafel aan de rivierkant en bestelt een formidabele hoeveelheid voedsel. De middagopnamen verlopen ook vrij spoedig tot de belichter aankondigt dat hij in staking gaat als hij niet ogenblikkelijk een sloot drinken en een pizzapunt, wat belegde broodjes of een hamburger met veel uien krijgt (p. 157). Langs de achterzijde van de pakhuizen aan de Savannah River loopt een straatje, Factors Walk, waar afvalcontainers, die nogal stinken en schimmelen omdat er vis- en vleesresten in worden gedumpt, staan (p. 160). Op de vlucht voor alweer een nieuwe achtervolger verstopt Arie zich in een van die stinkende containers (p. 162). Jan wil hem ontzetten, maar deinst terug voor de stank van vis- en vleesafval, die ook nog eens wordt aangevuld met de stank van halfgesmolten vet (p. 163).
Terwijl Arie in Jans hotelkamer in bad zeepbubbels ligt te blazen, probeert Jan met een reclamefolder van het motel de slechts langzaam afnemende vlees-vis-vetlucht naar buiten te drijven (p. 166). Na de grondige schoonmaakbeurt ziet Arie er niet alleen uit als een overvoede potvis, hij ruikt er ook nog steeds naar, want de lucht van rottend afval krijg je niet zo maar weg; Jan ontdekt bovendien een nieuw geurtje aan Arie, dat van knoflook (p. 167). De filmploeg is ondanks de aankondiging dat ze zou vertrekken, in de nacht stiekem bezig met het filmen op de Bonaventure Cemetery in Savannah/Ga., ditmaal met de echte „Red” Adams; Jane Nash schenkt koffie in uit een thermosfles (p. 174).

Grof geschut op Schateiland” (1e druk, 2001) :
De drie jongens zijn op verzoek van Baudrieux op weg naar Treasure Island/Fla.; in Statesboro/Ga. is Arie van plan om Jan en Bob bij een tankstation waar ze koffie hebben af te zetten terwijl hij zelf een nieuwe auto gaat huren (p. 8). Arie rijdt zelf ook naar een tankstation, waar een opgewonden menigte staat; de eigenaar van het tankstation kauwt kauwgom terwijl hij spreekt, zodat hij slist (p. 9). Een pagina verder spuwt hij het stuk kauwgom uit, dat op de schoen van een vrouw terecht komt. Op pagina 12 is hij toe aan een nieuw stuk kauwgom. In het pompstation hebben ze rekken met kaarten, plattegronden en kranten plus schappen met pakken koek en flessen frisdrank (p. 13). Arie blijkt ook nog een stuk worst (zonder knoflook) in zijn zak te hebben (p. 14). Hij geeft Jan een flesje cola; Jan pakt nog een tweede flesje en gaat in een hoekje staan mokken over de kosten. Arie heeft ook voedsel meegenomen, o.a. een bak met gemengd fruit en een blik perziken op sap (p. 15). Hij drinkt zelf ook cola (p. 16). Arie vertelt Bob over het avontuur in en om de container gevuld met vloeibaar vet en visafval in Savannah/Ga. (p. 17).
De volgende ochtend treft Jan Arie aan in de ontbijtzaal van het motel dat ze gehuurd hebben: Arie heeft zijn bord volgeladen met repen gebakken spek en gebakken ei; ernaast staat een schaaltje met aardappelpuree. Arie verklaart vrolijk dat dit al zijn derde portie is (p. 19) of misschien wel de vierde (p. 20). Jan bestelt koffie, sinaasappelsap, brood en jam. Arie peutert een stukje spek tussen zijn tanden vandaan; hij stapelt resten ei op elkaar tot hij een homp heeft ter grootte van een kwart kubieke decimeter en schuift het geheel met grote vaardigheid in een keer naar binnen (p. 20). Als Jans ontbijt wordt gebracht, drinkt hij zijn glas spa in drie slokken leeg; hij gaat het nog eens bijvullen en neemt meteen ook wat mee voor Arie. Die schuift zijn bord van zich af en kijkt met weemoed naar het stukje ei dat hij heeft laten liggen; hij zit met een dilemma: als hij het opeet, raakt zijn maag onder een te hoge spanning, maar als hij het laat liggen, heeft hij over een paar uur spijt (p. 21). Bob komt aanvankelijk op het idee om als pizza-, hamburger- of ijsbezorger Palm Island binnen te dringen, maar dat plan laat hij al gauw weer varen (p. 29). Om na te denken en zijn honger en dorst te stillen loopt hij een strandtent binnen en bestelt drie glazen sap, een bak sla en een beker ijs in zes kleuren en met een schijfje citroen op de rand; van het ijs krijgt hij natuurlijk weer dorst en daarom drinkt hij nog wat (p. 30). Buurman Labute nodigt Bob uit en vraagt hem wat hij wil drinken: bier of Coca-Cola; Bob vraagt en krijgt cola (p. 36). Arie ziet en/of ruikt een etenstent (p. 44) en nadat Arie is volgeladen varen hij en Jan in een Jon Boat naar Palm Island (p. 45). In een filosofische bui bespreken ze waarom flamingo’s twee poten hebben terwijl ze toch altijd maar op eentje staan; Jan vergelijkt het met Arie die altijd twee sixpacks cola meeneemt: eentje als reserve (p. 45).
Arie ziet drie verhuizers het huis van Vendike binnenlopen; een van hen steekt een sigaret op (p. 61). Buurman Labute gaat intussen op de tennisclub vragen of zijn vrouw soms aanwezig is; dat is ze niet en hij neemt dan maar een whisky (p. 66); waarschijnlijk volgen er meer, want het is al donker als hij naar huis gaat en hij is een tikkeltje overmoedig door de drank (p. 67). Labute spreekt de verhuizers aan en een van hen, Jake, steekt een sigaret op (p. 68). Om de aandacht van eventueel volgende pistoolschoten af te leiden, steekt hij enkele vuurpijlen af uit een lege whiskyfles (p. 70). Hij drinkt wat water en gaat tot de aanval over (p. 84). Een groep jongeren loopt langs Arie en een van hen gooit een sigarettenpeuk, die Arie bijna raakt, een tuin in (p. 107). De beschoeiing van de Negende Straat aan de baaikant bestaat uit basaltblokken waartussen zich stukken plastic en etensbakjes hadden genesteld (p. 108). Jan wordt lastig gevallen door een inwoner van Palm Island die een indrukwekkende knoflookgeur verspreidt (p. 117).
Arie achtervolgt de nepverhuizers van „Bay Movers” en komt terecht bij een al even neppiratenschip; hij parkeert zijn auto er vlakbij en ziet een supermarkt waarvan de ruiten zowat dichtgeplakt zijn met reclamebiljetten waarop tientallen lekkernijen zijn afgedrukt die voor een spotprijs te koop zijn... maar dan wel pas na negen uur in de ochtend (p. 123). Bob vindt de Lincoln en op de achterbank daarvan een paar repen chocola die bijna pap zijn geworden; omdat hij wild van de honger is, kijkt hij niet zo nauw; hij vindt ook nog een blikje cola (p. 124). Zijn mobieltje is hij kwijt, dus hij gaat op zoek naar een telefooncel; er staat er eentje bij een soort cafetaria. Allereerst koopt hij twee sixpacks cola, drie plastic bakjes salade, een handvol candybars en twee dubbele hamburgers, waarvan hij er een meteen opeet (p. 125). Hij belt met volle mond naar Jan en belooft hem meteen salade, cola en een lauwe hamburger te komen brengen (p. 126). Normaliter eet Jan heel netjes, maar nu heeft hij zo’n honger dat hij niet eens let op een klodder mayonaise die over zijn onderlip stulpt en af dreigt te dalen naar zijn kin. Hij veegt zijn kin af, maar als hij zijn mond open doet om iets te zeggen dreigt er een schijf augurk naar buiten te komen (p. 127). Hij neemt drie grote slokken uit een blikje cola en gooit het lege blik – ook alweer geheel tegen zijn gewoonte – overboord in het water (p. 128).
Arie staat nog steeds naast de aanplakbiljetten van de supermarkt en gaat op zoek naar een gelegenheid die op dit moment van de nacht wél open is (p. 136). Hij ontdekt een „Adam’s Mark”-hotel met een nachtwinkeltje erin, dat hij even later uitkomt met een zak vol belegde broodjes, flesjes cola – blikjes zijn te min voor het hotel – en een beker koffie met een plastic dekseltje erop; in twee happen verzwelgt hij het eerste broodje tomaten, sla en ei; twee broodjes, een koffie en twee flesjes cola volgen vrijwel onmiddellijk (p. 137). Jan heeft een half boek geleden een afvalzak meegeroofd en meegezeuld; Bob zegt spottend dat er hooguit vijftien kilo koffiedik, puree en zure melk in zit, eventueel aangevuld met een half, slap geworden biscuitje of een bruikbare snee brood (p. 145).
Met leedwezen geeft Arie een broodje aan schertsverhuizer Pat Platt (p. 161). Arie vat de informatie die hij met horten en stoten uit Pat heeft gepeurd samen en aan het eind van die samenvatting is Pat nog steeds op dat broodje aan het kauwen (pp. 163-164). In de kombuis van het veroverde piratenschip van Nestor Margolin bevinden zich o.a. twee koelkasten, waarin zich moten zalm, hompen tonijn en elf soorten vlees bevinden benevens salades, vruchten op sap en, tot grote vreugde van Bob en Arie, een kan melk. Bob voert schertsverhuizer Jake een flesje cola (p. 177). Jan is intussen bezig de vuilniszak van Jack Vendike uit te pluizen: blikjes, etensresten en gescheurde theezakjes heeft hij links neergelegd, kranten, tijdschriften en drukwerk rechts (p. 179). Hij en Arie puzzelen stukjes brief aan elkaar, terwijl Bob een deel van de uitpluistaken overneemt: na werkhandschoenen aangetrokken te hebben, pakt hij een blikje waar een restant haring in tomatensaus in zit en mikt dat op de linker stapel (p. 180). Dan komt hij op het idee om de losse blikken, ingedeukte melkpakken en lege voedseldozen terug in de zak te stoppen en die naar het del te dragen; de stand van verrotting neemt op die manier aanzienlijk af (p. 181).

Maxibotsing op een minibaan” (1e druk, 2002) :
Na alle knokpartijen uit het vorige deel zijn de jongens in slaap gevallen op het piratenschip van Nestor Margolin; midden in de nacht gaat een telefoonbel met versterker; Arie stelt voor om naar hun gevangene Jake te gaan kijken en daarna de keuken – in het vorige deel nog „kombuis” genaamd – te plunderen: hij wil koffie, broodjes en gebakken eieren (p. 8). Jake weet te melden dat de hamburgers in de kombuis („keuken”) van „The Buccaneer” zo dun zijn dat je er bijna doorheen kunt kijken (p. 12). Na het verhoor van Jake gaan ze met z’n vieren eten in de kombuis; na twee koppen koffie en drie broodjes wordt Jake eindelijk wat toeschietelijker. Arie spoelt een stuk koude kip weg met een restant sinaasappelsap en schenkt op zijn gemak zijn glas weer vol (p. 13). Hij stelt vast dat hij de nagel van zijn opgestoken vinger moet borstelen, doopt diezelfde, ongeborstelde vinger in een pot met jam en likt hem af (p. 14).
Na hun ontmoeting met Nestor Margolin gaan de jongens op weg naar Orlando/Fla.; onderweg stoppen ze en Arie vist een Hershey-reep uit zijn broekzak. Volgens hem zijn ze beter dan chocoladerepen, want ze worden ook wel slap, maar ze worden niet zo’n pap (p. 38). Ze overnachten maar weer eens in een motel, hetgeen de humeuren aanzienlijk ten goede komt, want de volgende ochtend bij het ontbijt haalt Arie sinaasappelsap voor Jan, Bob zorgt voor extra reepjes uitgebakken spek voor Arie en Jan geeft bij het betalen een fooi die anderhalf keer groter is dan gebruikelijk (p. 42). Bob waarschuwt Arie alvast dat hij het met twee repen chocola en een oudbakken broodje zal moeten doen als Jan weer in zijn normale doen is (p. 47). Dat valt in de praktijk nogal mee, want Jan en Bob laten Arie achter in een snikhete auto; als hij er anderhalf uur later met een vuurrood hoofd uit komt, gaat Jan cola en een liter geraspt ijs voor hem halen in een cafetaria (p. 54); Jan en Bob gaan daar ook ijs eten (pp. 54-55). Als Arie zich weer bij hen voegt, wil hij weer ijs, maar Jan vindt dat Arie van ijs nog meer dorst krijgt en bestelt een cola en drie glazen ijswater (p. 56). Arie neemt beurtelings een slok cola en een slok ijswater (p. 57). Hij belooft Jan nog een extra glas ijswater wegens diens optreden in het kantoorpand van Farbridge; hij bestelt echter een cola en een bak ijs voor hem (p. 60). Om Margolins handlangers het wegrijden te beletten, kopen ze een autowrak bij een garagehouder Orlando/Fla. die luidruchtig op kauwgom kauwt (p. 61). Op pagina 69 gaan Jan, Bob en Arie op weg naar een restaurant, maar daar zullen ze voorlopig niet aankomen, omdat handlangers van Farbridge een knokpartij beginnen in Winterwonderland (pp. 72-103). Bob gaat zijn auto inruilen voor een andere en neemt een formidabele hoeveelheid voedsel mee, die in ieder geval bestaat uit blikjes cola en broodjes (p. 106). Arie eet meteen minstens twee broodjes; als Bob vertelt dat hij alweer een nieuwe auto heeft gehuurd, laat Jan bijna zijn blikje cola vallen (p. 107). Ook Arie heeft een blikje cola te pakken (p. 109). De volgende ochtend is er nog maar weinig over van de voedselvoorraad, vooral als ze de laatste resten moeten delen met Gene Blondel (p. 117). Ze stoppen net buiten Daytona Beach/Fla. en gaan op grote schaal inkopen doen in een winkelcentrum: Jan wil zelf betalen voor twee cola en een broodje kaas (p. 119), maar Arie, die meteen maar een grote doos vol voedsel heeft ingeslagen geeft de cola en het broodje cadeau aan Jan; de gedachte dat Bob en Arie binnenkort nog veel meer geld zullen uitgeven als hij er niet bij is, zorgt ervoor dat Jan het lipje van het eerste colablikje met zoveel geweld opentrekt dat de cola eruit bruist. Ze beloven Blondel ook één broodje (p. 120). Als afscheidscadeau geven de twee anderen Jan een telefoon van suiker (p. 121). Op pagina 125 krijgt Blondel een blikje cola. Ze laten hem achter in een camper, met een doos met blikjes cola en broodjes kaas binnen handbereik (p. 129). Bob en Arie huren twee auto’s bij een garagehouder die ook alweer op kauwgom kauwt (p. 132). Bob bezoekt een presentatie van een timesharing-project; er staan schalen met koekjes en chocolaatjes en bekers met sigaretten en sigaren; na een diavertoning wordt er koffie aangevoerd en later zelfs wijn (p. 135).
Bij de strandwoning van Farbridge duikt ineens Gene Blondel op: hij heeft zich weten te bevrijden door met de lipjes van de colablikjes de schroeven los te draaien (p. 147). Bob belt aan bij Farbridge en zodra deze hem herkent, duwt hij een bord spaghetti met veel tomatenpuree en Parmezaanse kaas in Bobs gezicht (pp. 152-153); er zitten stukjes tomaat in zijn ooghoeken en korrels kaas in zijn neusgaten en Farbridge bekogelt hem met o.a. twee eieren, een ui en een chipolatapuddinkje. Arie staat achter hem en krijgt een kopje tegen zijn voorhoofd dat via zijn rode haren op het strand terechtkomt en hij ziet dat Farbridge een greep doet naar een meloen; de meloen raakt noch Bob noch Arie, maar wel de rand van de balustrade en spat uiteen. (p. 153). Farbridge is nog gewapend met een stengel prei, maar die laat hij zakken als Arie hem onder schot houdt. Arie vindt in de keuken nog een intact en gekookt ei (p. 154).
Jan zit intussen in het vliegtuig ingeklemd tussen een dikke man en een dikke vrouw; achter hem zit een akelige peuter die een beker met limonade over Jan heen laat vallen: de limonade loopt via de leuning en Jans hoofd naar diens nek en doorweekt een deel van zijn schone shirt. (p. 163). Jan gaat niet naar zijn eigen huis, maar naar dat van de familie Roos, maar hij knijpt ’m wel een beetje, omdat hij bang is dat ma Roos hem bruin brood, zemelen en melk voorzet; gelukkig voor hem doet pa Roos open, met een havannasigaar tussen zijn lippen. Roos bekijkt Jan uitbundig, blaast een wolk sigarenrook uit die twaalf meter straat in een grijze walm zet en mikt daarna een rollende lach naar de grauwe lucht (p. 165). Hij mag zelf eten pakken in huize Roos en gaat daarna met pa Roos naar diens kantoor om verslag uit te brengen van hun activiteiten (p. 167). Pa Roos luistert, legt zijn sigaar op de rand van een asbak met een middellijn van drie decimeter, gromt binnensmonds als hij ziet dat de peuk op het bureaublad glijdt en schuift de havanna samen met de paar papieren die zijn uitbarstingen hebben overleefd terzijde (p. 169). Pa Roos stelt voor een callcenter in te richten in de koffiekamer van de rederij; hij geeft Jan vier assistentes. Jan drinkt om zich een houding te geven een glas water (p. 172). Als hij eindelijk beet lijkt te hebben, gaat hij naar het Noord-Zuid Hollandsch Koffiehuis om een glas cola te drinken en begeeft zich vervolgens per trein naar Mariënberg (p. 179).

Rumoer in een rustgebied” (1e druk, 2003) :
Bob en Arie zijn inmiddels ook in Nederland aanbeland; ze logeren in het „Ibis” op Schiphol en hebben kans gezien om hun twee kamers binnen een paar uur te veranderen in een chaos. Jan verklaart dat hij de tijd nog heeft gekend dat Bob alleen dronk uit een gedesinfecteerd glas en z’n kleren opvouwde voor hij ging slapen (p. 11). Ze bestellen drie maaltijden; daarvan zijn even later alleen nog zes blikjes cola over (p. 12). Jan speelt met een van de blikjes, maar Arie grist het hem uit zijn handen en doet ermee wat men met een blikje cola behoort te doen: leegdrinken (p. 13). Ook Bob opent tijdens het samenvatten van de vorige twee delen een blikje cola (p. 15) en vertelt verder. Hij vertelt ook hoe Farbridge hen bekogelde met alle etenswaren die hij in huis had, te beginnen met warme spaghetti, en dat hij in het vliegtuig nog een kloddertje tomatensaus in een oor aantrof (p. 17). Jan gooit een tweede blikje cola naar Arie toe en opent er zelf ook eentje om zich vervolgens genadeloos te verslikken (p. 18). Dat weerhoudt Bob er niet van om zelf ook een tweede blikje cola te pakken (p. 19). Jan geniet van de consternatie die het onthullen van de ware naam en familieverbanden van „Vendike” teweegbrengt en neemt het laatste blikje cola (p. 21). Bob kan door de jetlag niet slapen, maakt Arie wakker en samen bestellen ze midden in de nacht omeletten, toast en als extraatje gebakken aardappelen en saucijzen; voor het echte Amerikaanse ochtendgevoel ontbreken volgens Arie nog pannenkoeken of flensjes met stroop aan het geheel (p. 27). Bob gaapt met zijn mond vol omelet en veegt snel een sliert ham van zijn onderlip; omdat Arie net een complete saucijs achter zijn kaken heeft geduwd klinkt zijn antwoord nogal onduidelijk om het maar eens voorzichtig uit te drukken (p. 28). Jan zit in de eetzaal van het hotel te ontbijten: twee sneetjes bruinbrood, twee vingerhoedjes aardbeienjam en een kop koffie (p.30). Bob arriveert als eerste in De Lutte, constateert dat dit een dorp is met een kerk die niet aan een kerkplein staat en wil eerst koffie bestellen, maar houdt het gezien de kou dan toch maar op een kom erwtensoep; het meisje van de bediening brengt hem bij dat we dat in Nederland ook wel snert noemen (p. 36). Er ontstaat een misverstand omdat Bob met dollars in plaats van euro’s heeft betaald en Bob vlucht weg; de chauffeur van een vrachtwagen parkeert het ding dwars over de weg en steekt een sigaret op; een op de grond liggende bromfiets lekt een straaltje benzine, dat gevaarlijk dicht in de buurt van een stomp sigaar komt (p. 41). Niet dat een sigaar zou kunnen ontbranden door benzine, maar dat weten ze in De Lutte niet (p. 42).
Jan gaat naar een internetcafé om naar een Youri van den Hout te speuren, maar dat lukt niet erg; hij geeft zomaar geld uit voor een kop koffie. Jan krijgt er een met een koekje en suiker. Volgens de man achter de bar bestellen mensen die niets hebben gevonden, altijd koffie, nooit eens limonade of melk; cognac of jenever schenken mag hij helaas niet, anders was hij nu rijk. De mensen die wel hebben gevonden wat ze zochten, bestellen volgens hem bier (p. 47). Hij krijgt gratis een tweede kop koffie, omdat hij zo slim was om te zoeken naar Youri van den Hout i.p.v. Youri van den H. (p. 48), maar even later moet hij die tweede kop toch gewoon afrekenen (p. 50). Naar kranten bellen, zoals de barman had aangeraden helpt ook al niet en uit medelijden krijgt hij nu wel een gratis cola (p. 51). Arie leent een Bedford-camper van een oud-medewerker van zijn vader, „Ome” Ferdi; die drinkt nogal veel jajem tijdens het gesprek dat hij met Arie voert (p. 57), ook wel neut genoemd (p. 59); Arie krijgt cola (p. 59). Tijdens het boottochtje naar Texel schaft Arie zo’n grote voorraad chocola, Marsrepen, zakjes M&M, saucijzenbroodjes, drie gevulde koeken en chips aan dat er nauwelijks nog wat overblijft op de veerboot; Arie heeft ook nog een flesje cola in elke broekzak (p. 62). In de kamer van Joy Block hang een sterke rooklucht en in een asbak liggen minstens drieëntwintig peuken (p. 63). Op de terugweg naar het vasteland constateert Arie dat de scheepschocoladevoorraad nog niet is aangevuld en hij doet een greep in zijn plastic tas met op de heenweg aangeschafte voorraad (p. 66).
Bob neemt zijn intrek in hotel „De Lutt” en men belooft hem een boerenomelet met koffie en cola (p. 82). Jan bevindt zich in Oldenzaal en drinkt appelsap als hij belt met Arie (p. 86). Jan, Bob en Arie ontmoeten elkaar in een café op de Markt in Oldenzaal; ze bestellen iets te eten en Bob drinkt Jans glas leeg (p. 90).
Vermoen denkt de deur van Youri van den Houts huisje te openen, maar hij bevrijdt per ongeluk drie hangbuikzwijnen uit het naburige huisje; volgens Arie zal de man de komende drie maanden nachtmerries van doorregen spek en hambuiken hebben, hetgeen Jan pareert met de opmerkingen dat hij en Bob dat al jaren hebben; hij waarschuwt Arie ook om niet te gaan praten over hamlappen en repen spek (p.123). Op pagina 124 peutert Arie maar weer eens aan zijn tanden, want er zit een sliertje van een of ander klem en als hij aan eten denkt, voelt hij het. Het verwijderen ervan gaat niet echt naar wens.
Gevangene Joop Brookhoes wordt opgesloten in het varkenshok; als Jan de volgende ochtend de touwen laat vieren, heeft de man zo’n dorst dat hij bereid is om water uit de varkenstrog te drinken (p. 137). Dat vindt al te bar en hij laat de man twee glazen water drinken in de keuken. In die keuken vindt Jan toast, een anderhalve literfles cola waar de prik af is en een aangebroken pak hagelslag waar een divisie mieren zich in heeft genesteld. Hij vindt ook een pot oploskoffie, maar durft het gas niet aan te steken uit angst dat de koffiegeur zich door het bos verspreidt. Hij spreidt de hagelslag uit op de keukentafel, schift korrels en mieren en belegt een handvol toastjes (p. 138). Arie en Joop worden wakker en willen allebei een omelet (p. 139), maar helaas: er is alleen toast en hagelslag met mieren plus nog een beetje cola (p. 139). In de keuken van het huisje van Van den Hout vindt Arie een pot met oploskoffie en een jampotje gevuld met suikerklonten en in de slaapkamer het boek „Vijftigers” (zonder auteursnaam, maar wij snappen natuurlijk onmiddellijk dat het gaat om een beroemde schrijver uit Meppel, p. 141). Arie haalt een stuk kaas uit zijn broekzak dat daar op onverklaarbare wijze terecht moet zijn gekomen; waar Jan in oudere Bob Evers-delen nog huivert, vist hij het restant nu uit Arie’s vingers, spoelt het schoon onder de kraan en eet het op (p. 142). Uit Arie’s andere broekzak komt een stuk leverworst tevoorschijn, dat de dikkerd nu begint te eten (p. 143). Bob en Youri van den Hout zijn inmiddels opgesloten in een sauna met alleen wat drinkwater en een doos koekjes die met vocht verzadigd zijn (p. 144). Arie is intussen al drie keer naar Youri’s huisje gelopen om daar al het voedsel op te halen dat er te vinden is om vervolgens dat voedsel zwijgzaam te verslinden. Joop ligt boven te klagen over honger en dorst; als het geweeklaag al te erg wordt, krijgt hij een glas water en wat toastjes (p. 152). Vermoen komt terug in een Ford Transit en wordt vakkundig uitgeschakeld door Jan en Arie; in de Transit vinden ze o.a. drie lege colablikjes, wikkels van chocola en gescheurde zakken chips (p. 158). Jan legt uit hoe de contactenlijst van een mobiele telefoon werkt en hij gebiedt Arie om een homp worst tussen diens kaken te stoppen, zodat die hem niet meer onderbreekt (p. 159). Bob komt van Youri te weten dat het drinkwater en de koekjes van p. 144 daar zijn gebracht door Lubben, hun bewaker (p. 165). Arie hoopt nog een stuk chocola aan te treffen in de zak van „zijn” overall, maar dat valt dus tegen (p. 170). Wel vindt hij in de hoek van een van de banken van Vermoens Ford Transit een boterhamzakje waarin een broodkorst zit die hard maar onbeschimmeld is en hij zet er zijn roofdiertanden in (p. 182).





Nylons en blote benen
Willy H.

Het voor 1949/1950 bijzonder opwindende blad Amor’s Magazine werd zo’n beetje helemaal door Willem alleen volgepend met verhalen, moppen en raadgevingen; een beproefd recept, want dat had hij een paar jaar daarvoor ook al in De GIL gedaan. Er zijn echter twee verschillen: in De GIL was nergens een auteursnaam te lezen, maar in Amor’s Magazine publiceerde hij o.a. onder de pseudoniemen Willy H., P. P. Preuts, Henry W., Wé Wé en WEHE. Daarnaast waren er ook veel anonieme bijdragen, zoals het enge verhaal van de „slangetjes” in de vorige Nieuwsbrief. De verhalen zijn allemaal – zeker voor die tijd – licht erotisch, vandaar natuurlijk de naam van het blad. Tegenwoordig halen wij onze schouders niet meer op voor het „erotische” gehalte van de verhalen, maar misschien dat onze vaders en grootvaders het blad eind jaren ’40, begin jaren ’50 wel met dezelfde rooie oortjes hebben verslonden als de tienjarige jeugd van nu bepaalde dubieuze websites, die in onze ogen alles behalve voor tienjarigen bedoeld zijn.
In deze
Nieuwsbrief treffen we voor de zesde keer een verhaal aan van „Willy H.”, het meest doorzichtige pseudoniem waarvan hij zich in Amor’s Magazine bediende. „Nylons en blote benen” verscheen indertijd in nummer 7 van de eerste en enige jaargang van het blad.


„Verhip! Kijk eens!”
„Waar?”
„Daar voor je. Blote benen.”
„Jonge! …. Maar, wacht eens. Die benen heb ik meer gezien. Die zijn .... die zijn .... natuurlijk .... van Marietje. Kom mee, Gerrit.”
Samen stappen de twee toffe jongens, Hans en Gerrit achter de blote benen aan. Maar ineens .... weg .... weg zijn de zonnige bruingebrande benen.
„As-je-me-nou? O Gerrit, .... daar, vlak voor je.”
Met halsbrekende toeren steken ze het doolhof bij de Munt over. Maar juist als ze de aantrekkelijke onderdanen bereikt hebben, draait de lieftallige eigenaresse zich naar hen om. Onthutst blijven de twee Jagers staan en staren naar het aantrekkelijke en verleidelijke gezichtje, maar .... het is niet het snuitje van Marietje.
Verlegen neemt Hans zijn studentenhoedje af.
„Pardon, freule .... we dachten .... mijn vriend dacht ….”
„O zo? Nu is me alles wel duidelijk .... Dank u. De heren vervelen zich, voelen zich eenzaam en denken: die Marietje met die blote benen lijkt ons wel wat, niet heren?”
„Ja .... Nee, ik bedoel, dat we dachten dat U werkelijk Marietje was, maar dan een ander, ziet U.”
„En nu val ik tegen en kan weer verder gaan?”
Hans stoot Gerrit aan. Gerrit trapt Hans op zijn eksteroog. En als Hans’ eksteroog in gevaar komt, weet zijn bezitter, dat ie zijn mond moet houden. Gerrit zal wel het woord doen.
„Wij wilden U niet ongerieven dame, maar als U ons niet heel erg ....”
„Berg je woordenboek maar op, Bobby. Een gezellige avond voel ik wel wat voor. Maar twee heren en één dame is me een beetje te zwaar op m’n maag. Weet je wat? Jullie zoeken eerst die andere Marietje ....”
„Met die blote benen ....”
„Goed, Bobby, met die blote benen. Jullie trekken haar een paar nylonkousen aan en dan zie ik jullie om 8 uur bij Heck op het Rembrandtplein. Afgesproken?”
„Ja, ziet U ....”
„Och hemeltje, bang dat ik niet kom? Nou, hand op mijn borst”
„Zou ik niet beter met U mee kunnen gaan? Die andere Marietje is eigenlijk het vriendinnetje van Hans.”
„En daarom heeft U liever, dat Hans zijn vriendinnetje de nylons aantrekt, zoals het behoort en U mij behulpzaam bent, niet?”
„Heel graag .... nee .... ik bedoel ....”
„Je bedoelt: wat graag! En wat zegt je vriend ervan?”
Hans kijkt of ie een steen op zijn hoofd heeft gekregen. Hij zou deze Marietje graag willen zeggen, dat hij de benen van zijn Marietje al zo vaak heeft bewonderd, dat ie nu dolgraag ook eens wat anders wil aanschouwen. Maar zijn eksteroog deed ineens zo’n pijn, dat ie zijn kaken maar stevig op elkaar houdt.
„Arme schat. Nou .... misschien .... tot vanavond dan. Daaaag!”
Hans heeft zich, na een verwijtende blik op Gerrit, omgedraaid. Wat bedoelde dat kind met: misschien....? En waar moest hij nu in ’s hemelsnaam zijn Marietje vandaan halen? Als een wilde rent ie door de Kalverstraat. Niets. Over de Dam. Niets. Haarlemmerstraat......
Alle meisjes blijken ineens blote benen te hebben. Hij ziet bruine en witte, lange en korte, dikke en dunne benen, rechte benen, Kromme benen. Wel honderd verschillende variaties, maar .... helaas, niet de benen van zijn Marietje. Moedeloos staart ie zonder wat te zien in een grote spiegelruit. Ineens merkt ie, dat iemand per ongeluk of expres tegen hem aan loopt. Zonder veel interesse kijkt ie opzij. Maar dan staan zijn platgeplakte haren ineens recht overeind.
„Marietje!”
„Hallo Hans. Waarom kijk je zo beduveld? Schrik je van me?”
„Nee lieve schat, maar je moest eens weten hoe blij ik ben je eindelijk gevonden te hebben. Ik loop al de hele middag naar je te zoeken.”
„Naar mij?”
„Ja, naar mijn Marietje met die lieve schattige blote beentjes.”
„Malle Hans. Kijk eens?”
Vol gratie beurt ze haar swingrokje op tot boven de knieën en steekt een sierlijk beentje naar voren.
„En wat zegt mijnheer van mijn nylons? Prachtig, hè?”
„Waar heb je die vandaan? As je me nou. Mevrouw draagt nylons en ik sufferd loop al een paar uur achter blote benen aan om jou te zoeken.”
„Mij te zoeken? Waarom?”
„We gaan vanavond uit. Gerrit met zijn meisje en wij samen.”
„Heeft Gerrit ook een meisje? Knal! Hoe heet ze en hoe ziet ze er uit?”
„Ze heet ook Marietje en ze ziet er erg deftig uit!”
„Alle meisjes heten, geloof ik, Marietje. Mijn tegenwoordige mevrouw ook al. Ja, het is maar een „kapsones-dame”, hoor. Ze is amper twee jaar ouder dan ik. Vroeger heeft ze op ballet gezeten. Nou heeft ze een rijke weduwnaar op z’n kop getikt en daar huist ze nu mee. Haar vrijer is nu voor ’n week naar het buitenland. Zeg Hans, ik heb een reuze idee. Ik wil natuurlijk vanavond niet afsteken bij die vriendin van Gerrit. We gaan eerst naar mijn betrekking. Ik heb de sleutel van de achterdeur en dan trek ik voor deze gelegenheid een japon van mijn mevrouw aan. Ze merkt het toch niet. Kom, ga mee. Hier op de tram.”
Even later staan ze dicht tegen elkaar aangedrukt op het achterbalcon. Stiekem knijpt Hans zijn meisje verliefd in haar molligste lichaamsdeel. Marietje merkt het niet. Haar gedachten zijn bij de kleerkast van haar jonge mevrouw.
Na een rit die eindeloos schijnt, stappen ze uit en staan meteen voor de deur.
„Kom Hans, hierheen.”
Hans tippelt achter Marietje aan. Hij is wel een beetje zenuwachtig. Terwijl hij de trap op sluipt, heeft hij het gevoel dat er iemand naar hem kijkt. Hij kijkt om zich heen, maar er was geen muis te zien. Op de kamer van mevrouw voelt hij zich wat rustiger, maar hij zal toch blij zijn als ie weer rustig buiten op straat loopt.
Marietje heeft echter helemaal geen haast. Rustig laat ze haar swingrokje op de grond glijden en trekt haar blouse uit. In haar directoirtje en camisooltje staat ze de uitstalling van de japonnen te bekijken.
„Zal ik die groene eens aanpassen, Hans? Of die rode?”
Hans komt naar haar toe. Vanzelfsprekend kan hij niet nalaten de blote glanzende schouders te kussen en het lachende mondje.
Gulzig worden zijn kussen beantwoord. Geen van beiden hebben ze er erg in, dat er voetstappen op de trap klinken. Eerst als iemand de deurknop omdraait, vliegen ze uit elkaar. Marietje springt direct in de kleerkast en gooit de deur achter zich dicht. Dan wordt de kamerdeur behoedzaam opengemaakt en Gerrit verschijnt, gewapend met een pook.
„Hans!!!”
„Gerrit!!!!”
Sprakeloos staan de twee vrienden tegenover elkaar. leder van hen meende ’n spook voor zich te zien. Ineens klinkt een bibberend stemmetje:
„Heb je de inbrekers al? Zijn ze weg?”
Een meisje in een rose kimono en een wit gezichtje verschijnt in de deuropening.
„Marietje!”
„Hans, hoe kom jij hier?”
Vlug trippelt ze de kamer in naar Hans en kijkt hem nieuwsgierig aan.
„Ik .... ik .... zocht ....”
„O, jij ondeugd; nou snap ik het. Je bent ons natuurlijk stiekem gevolgd. Je kon het toch niet over je hart verkrijgen, dat je vriend mij mijn nylons aan mocht trekken. Stoute jongen. Kom, het is bij half acht. Als we om acht uur bij Heck willen zijn moeten we voortmaken. Het spijt me voor jou, lieveling, maar nu zullen jullie me samen moeten helpen.”
„Och, laten we hier blijven. Dat is toch veel gezelliger. U belt Uw wijnhandelaar op en intussen maken wij het ons hier gezellig.”
„Dat gaat niet Bobby, wat zou mijn man wel zeggen als hij ineens thuis kwam?”
Hans begint te begrijpen, dat déze Marietje niemand anders kan zijn dan de „madam” van zijn Marietje hier in de kast. Het angstzweet breekt hem uit. Dat gaat nooit goed. Hij moet iets verzinnen, om de dame te verhinderen de kast open te maken. Voor zijn hersens een oplossing hebben gevonden voor het raadsel, heeft ze de kleerkast bereikt en gooit deze open. Voor de verbaasde gezichten van Gerrit en zijn nieuwe vriendin staat met een heel onschuldig gezicht het dienstmeisje, gehuld in de veel te grote ochtendjas van haar mijnheer.
Heel even maar duurt de verbazing, want dan breekt de storm los. Tevens blijkt dat de deftige mevrouw helemaal niet zo deftig is, want haar taal is die van een Amsterdamse visvrouw.
„Jij? .... Jij? Hoe durf je? Lelijke lellebel. Nou weet ik waar mijn kleren blijven, die die vent me geeft. Kom er uit, misbaksel ...... kijk ’s, kijk ’s, mijn nylons. Wel ja. Ik zal wel met blote poten lopen.”
Enfin .... ik zal U, lezer, de verdere woorden maar besparen. Het duurde niet lang, of de twee Marietjes vlogen elkaar in de haren, totdat ze beiden niet alleen blote benen, maar helemaal niets meer aan hadden. Gerrits Marietje riep de hulp in van háár vriend en Hans hielp zijn Marietje.
Plotseling hoorden ze een auto piepend voor de deur stilhouden en even later de sleutel in het slot van de voordeur steken.
Alle strijd is ineens vergeten. Ieder denkt nu nog alleen aan zelfbehoud. Terwijl de twee dames zich ijlings terugtrekken in de logeerkamer, rennen de twee vrienden de straat op. Het is of de duvel hen op de hielen zit. Pas drie straten verder durven ze even uit te rusten. Beiden pakken hun zakdoek om het zweet van hun voorhoofden te vegen. Ineens barsten ze in een luide schaterlach uit, want in plaats van een zakdoek hebben ze ieder een mooie dunne nylonkous in de hand.
De agent, die de twee verdacht-harddravende individuen eindelijk heeft ingehaald, springt van zijn fiets, gooit haar tegen een muur en stevent op de twee vrienden af.
„Hé daar!!”
Ja, alles goed en wel, maar Gerrit en Hans voelen niets voor politie. Haastig smijten ze de kousen op straat en nemen de kuierlatten.
Eerst wil de agent opnieuw de achtervolging beginnen, maar dan ziet hij de kousen. Nieuwsgierig houdt hij ze onder het licht van een lantaarn.
„Potjandorie, echte nylons.”
Zoekend kijkt hij rond, maar er is geen kip in de hele straat te zien.
„Een prachtcadeau voor mijn Marietje. Hoeft ze Zondag tenminste niet met blote benen naar Carré.”





Wie was Jacob B?” Een boekbespreking
‘De weledele heer Anonymus’
🎅

De redactie van de Bob Evers Nieuwsbrief heeft mij verzocht om het nieuwe boek van John Beringen te bespreken. Een eervol verzoek.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om eerst even stil te staan bij de langjarige verschijning van de Bob Evers Nieuwsbrief.
Is het iedereen al opgevallen dat deze Nieuwsbrief, gedateerd januari 2023, toe is aan het dertigste verschijningsjaar met volgnummer 60?
En dat Nieuwsbrief 59 eindigt met maar liefst 1437 pagina’s leesplezier?

Een driewerf hoera voor de redactie van de Nieuwsbrief, aanvankelijk nog op amateuristische leest geschoeid door de goedwillende oprichters, maar later naar een hoger en digitaal niveau getild door Simon Kuipers en voortgezet door de huidige dynamische hoofdredactie die al jaren gevormd wordt door de tandem van classicus Roger Schenk en veelzijdig auteur en producent van korte films en hoorspelen John Beringen.
Daarnaast en minstens zo belangrijk is het Gouden Jubileum van het altoos in het geheim opererende Bob Evers Genootschap in het late voorjaar van 2023, zoals gemeld in de Nieuwsbrief van juli 2022 (ten tijde van het schrijven van dit stukje moest de exacte datum nog bekend worden gemaakt (helaas is dit jubileum om uiteenlopende redenen een aantal keren uitgesteld, maar inmiddels heeft het Genootschap een datum vastgesteld: 3 juni 2023, Red.). Het is te hopen dat het Genootschap niet al te veel in het geheim blijft werken maar op korte termijn het feestprogramma en de datum via feestboek bekend kan maken.

Na deze introductie terug naar de roman „Wie was Jacob B?” door auteur John Beringen.
Het eerste wat opvalt, is dat de achternaam van Jacob B. met dezelfde letter begint als de naam van de auteur. Toeval? Opzet? Is hier wellicht sprake van een autobiografische roman? Misschien dat deze ‘distopische’ roman opheldering gaat geven.
Maar wat is in vredesnaam een ‘distopische’ roman? Kijk, daar loop je al vast als amateur-recensent. Omdat ik het opeten van mijn vilthoed er onder verwed dat niet iedereen de betekenis van distopisch weet en ik tot mijn genoegen moet constateren dat zelfs de dikke Van Dale (uitgave 1970) wel utopie maar niet het woord distopie kent, kom ik tot de conclusie dat distopie het tegenovergestelde moet zijn van een denkbeeldige volmaakt gelukkige samenleving waar alles volkomen is.

Verderop in de tekst duikt een samovar op, was voor mij ook onbekend, maar dat blijkt een Russische waterkoker te zijn.
Kijk, nu weten we min of meer wat voor, eventueel vegetarisch, vlees we in de kuip hebben.
De flaptekst van „Jacob B.” geeft aan, zoals de meesten weten, dat John al vier boeken over de Bob Evers-serie heeft geschreven en daarna nog enkele boeken over Willem Waterman.
Jacob B.”: het boek heeft een originele indeling. Het bevat twee gedeelten met elk een aantal hoofdstukken met een eigen invalshoek.
Het eerste gedeelte is samengesteld aan de hand van teruggevonden dagboeken van hoofdpersoon Jacob B. en van een lotgenoot.
Het tweede gedeelte bevat aanvullende gegevens over de handel en wandel van de hoofdpersonen en de duiding door de samenstellers. Het tweede gedeelte is als het ware een spiegel van het eerste gedeelte, knap gedaan!
In het eerste gedeelte gaat het in grote lijnen over een totalitair regime dat met een geselecteerd gedeelte van de bevolking, de ‘uitverkorenen’ genoemd, een ‘experiment’ uitvoert.
Wij volgen enkele geselecteerde ‘boffers’ in hun aanvankelijk rustige leventje dat uitdraait op een ongeëvenaarde nachtmerrie. De toenemende onheilspellende en beklemmende sfeer wordt goed beschreven.
Het boek leest als een thriller met hier en daar mooie quotes, zoals:
„Het is heel eenvoudig. Een socialist is iemand die uitsluitend wil delen met iemand die het beter heeft, terwijl een kapitalist iemand is die niet wil delen met iemand die het slechter heeft.”
Soms doet bepaald woordgebruik denken aan de Bob Evers-serie, wat niet hoeft te verbazen bij deze schrijver.
Het verhaal had niet actueler kunnen zijn, toestanden zijn erg genoeg niet geheel denkbeeldig. Je wordt stap voor stap een beklemmende sinistere wereld ingetrokken. Dit huiveringwekkende verhaal doet mij denken aan het ooit op mijn boekenlijstje voorkomende: „De donkere kamer van Damokles”, wat als een groot compliment opgevat mag worden. (Een compliment voor J. Beringen of voor W. F. Hermans? Red.) In dit genre warm aanbevolen.

John Beringen, „Wie was Jacob B?”, uitgever boek•scout, 214 pagina’s, ISBN: 9789464507706. € 21,50.

🎅Naam en adres zijn zowel bij Jacob B. als de redactie bekend.






Enkele foto’s uit New Orleans/Louis.
Hans Kleppe & Lia Krijnen

Deel 22 in een serie foto-impressies van de plaatsen van handeling van de Bob Evers-serie is een gecombineerde actie van Hans Kleppe, een van de oprichters van de inmiddels dertigjarige Bob Evers Nieuwsbrief, en Lia Krijnen, de partner van Peter de Zwaan. De bijbehorende teksten zijn van de hand het toetsenbord van Roger Schenk



Kaartje van New Orleans/Louis.
De nummers 1 t/m 10 geven aan waar de foto’s hieronder zijn gemaakt
.



Bob achtervolgt in „Arie Rose als reserve-acteur” overvaller Richard Milhouse tot in het befaamde Louis Armstrong Park. Het duurt even voor hij het standbeeld van de wereldberoemde trompettist naar wie het park is genoemd heeft gevonden, maar hij geniet er ten volle van.
Op de foto treft u twee standbeelden voor de prijs van één aan: links „Satchmo” zelf en rechts een standbeeld waaraan Peter op pagina 29 van voornoemd boek een complete tussenzin heeft gewijd.
😉 [HK] (1)



Bourbon Street is zo’n beetje de drukste en beroemdste straat van New Orleans/Louis., niet in de laatste plaats dankzij het wereldberoemde muzieknummer. Het is ook de straat waar Arie wordt „gecast” als reserve-acteur voor „Red” Adams (ofwel voor alle denkbare lapjes wordt gehouden). [HK] (2)



Jackson Square, ook wel Jackson Park genoemd, oorspronkelijk Place d’Armes, met zijn protserige St. Louis Cathedral en ruiterstandbeeld van Andrew Jackson (Amerikaans president van 1829 tot 1837), die in 1815 een Britse invasiemacht had verslagen; naar hem is het park genoemd. Op dit plein werd Arie voor het eerst lastig gevallen door Richard Milhouse. [HK] (3)



„Café Du Monde” is wellicht het bekendste café van New Orleans/Louis. in het hart van het French Quarter oftewel Vieux Carré. Arie komt er terecht en leest op een plakkaat dat het café de lekkerste koffie van New Orleans/Louis. heeft. [LK (ansichtkaart)] (4)



De ervaringen van Arie met het personeel van „Café Du Monde” zijn niet best, maar uiteindelijk krijgt hij dan toch een kop koffie en vier porties beignets, die zo mogelijk nog beroemder zijn dan het café zelf. Het zijn geen appelbeignets, zoals bij ons in Europa, maar meer een soort uit hun krachten gegroeide, rechthoekige poffertjes met een berg poedersuiker erop. Als al die porties uit slechts drie beignets bestaan, moeten die vier porties voor Arie slechts een bescheiden voorgerechtje zijn; toch heeft hij er zoveel last van dat hij naar de wc moet. ([LK] (5)



Het café ligt aan Decatur Street, ook een van de beroemdste straten van het Vieux Carré: zo kennen wij New Orleans/Louis. al van kinds af aan, met de prachtige balkons en de bloemen. De straat is, net als veel plaatsnamen Decatur, genoemd naar de Amerikaanse zeeheld Stephen Decatur Jr., die zich onderscheidde in de twee oorlogen tegen Barbarije, om een einde te maken aan de handel in Europese slaven in Noord-Afrika. In tegenstelling tot veel andere straten in New Orleans/Louis. is Decatur Street gek genoeg niet in een beroemd lied verwerkt, maar de oorlogen die de heer Decatur voerde in Noord-Afrika zijn wel vereeuwigd in de zinsnede „… to the shore of Tripolis” in het bekende lied van de U.S. Navy dat zo vaak door Jan, Bob en Arie – bij voorkeur rauw – wordt gezongen. [LK] (6)



’s Avonds wordt reserve-acteur „Red” Rose verwacht op de „Creole Queen”, maar zijn „lijfwacht” Bob is de eerste die bij de raderboot arriveert. Ze is minstens drie keer zo groot als Johanns „Lorelei” op de Rijn („Een raderboot als zilvervloot”) en heeft drie dekken waarop met gemak duizend man plaats kunnen vinden. Het schip heeft twee stoompijpen die door de Kerstman bedacht lijken te zijn. [HK] (7)



De „Creole Queen” beschikt ook over een geweldig rood rad – daarom heet zo’n ding ook terecht een raderboot – dat zonder twijfel nog echt dienst deed. Op dit schip moeten filmopnames plaatsvinden, maar die ontaarden in een gigantische veldslag, omdat steeds meer filmfiguranten en passagiers op zoek gaan naar in het zwart geklede mannen, zoals de overvaller van Arie eruit had gezien. De jacht op Milhouse en zijn kompaan Howard en alle daaruit voortvloeiende schermutselingen duren vijftien bladzijden lang. [HK] (8)



Het geheimzinnige gebouw – ooit een fabriek, later een restaurant of hotel en nu nog slechts een kaal karkas op palen – aan de boorden van de Mississippi in de wijk Algiers, waar Jan, Bob en Arie aan het eind van „Feestelijke veldslagen in San Antonio” Lupe Herrera willen onderbrengen, maar waar zijzelf door Baudrieux’ medewerkers te grazen worden genomen. We zien dat het gebouw, zoals in het boek beschreven, vanaf de landzijde alleen bereikbaar is via een steiger van planken met inmiddels aardig wat gaten erin. [LK] (9)



Een van de alligators in de swamps ten oosten van Lafayette/Louis., die een spoedcursus Engels spreken geeft aan gevangene Lupe Herrera. [HK] (10)







Prijsvraag
Alie Loos

De redactie ontving een ietwat teleurgestelde mail van Alie Loos. Zijn teleurstelling betrof het aantal inzenders – al dan niet met correcte antwoorden – op de door hem uitgeschreven prijsvraag. Wil dan echt niemand meer meedoen aan een prijsvraag? Was de uitgeloofde prijs misschien niet naar de zin van de lezers? Trokken zij, ongetwijfeld tot intens afgrijzen van Jan Plins, liever zelf de al dan niet digitale portemonnee om zo’n stripboekje aan te schaffen? Maar goed, leest u vooral wat de heer Loos te melden had:


In het vorige nummer van de Nieuwsbrief waagde ondergetekende het een prijsvraag uit te schrijven. Maar dat bleek zo simpel nog nie.
In them good old days was het wel nog vrij eenvoudig. Bijvoorbeeld: een quizvraag was ooit ergens: waarom heeft Bob een rechterarm van een meter of twee?
Goed zoeken en interpreteren leidde altijd wel tot een antwoord.
Maar tegenwoordig gaat dit haast niet meer. Een simpele greep in een van de archieven of een simpele zoekopdracht in een zoekmachine is genoeg om de antwoorden te vinden. En dat is niet leuk meer.
Dus het zou niet echt nozel zijn om anno 2022 nog met zoiets te komen. Vermoedelijk zouden de meeste lezers gewoon niet eens meer de moeite nemen om een antwoord in te sturen op een vraag die erg makkelijk is op te zoeken.

Maar toch. Het leek wel een uitdaging om tóch ergens mee te komen.
Maar het moest dus wel een vraag zijn die echt Arie Roos-denkwerk vergt. Een uitdaging zoals gezegd.
Nou dat hebben we geweten. Het aantal inzendingen, bij de redactie en dhr. Loos binnengekomen; zowel de goede als de foute bij elkaar opgeteld, met tien vermenigvuldigd, opgeblazen met een fietspomp en knalrood geverfd, bedraagt tot nu toe (december 2022) precies het respectabele aantal van =0.

Merkwaardig vinden we dat wel. Waar ligt dat aan? Is het heilige vuur gedoofd? Luiigheid? Desinteresse in de schrijfsels van deze oude stomp?

Dan is er niet veel aan te doen.

Ja, ik ga lekker niet het antwoord geven hoor, met 0 inzenders. De luiwammesen.

Of is de vraag gewoon te moeilijk? In dat geval is het wenselijk een tip te geven hier.

Komt-ie. En dat is meteen het antwoord op de vraag waarom Bob een arm had van een meter of twee.
In „Vreemd Gespuis in een Warenhuis” rijdt Bob achter de truck van Kettering aan, die op dat moment bestuurd wordt door een van de twee kerels met gangstergezichten en slappe hoeden. Bob ziet dat de achterdeur openstaat en er iemand als een gek staat te wuiven. Bob steekt een arm uit het rechterzijraam van zijn auto en wuift terug. Nou dan heb je een hele lange rechterarm.

Hier zit een aanwijzing in. Denk om een hoekje. Denk buiten de lijntjes. Lees de vraag nog eens zorgvuldig, alles wat er in de vraag staat doet ertoe.







Nieuwsbrief 59

Nieuwsbrief 60
als pdf

Nieuwsbrief 61

Register van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Nieuwsbrief

Startpagina van
de Apriana


Google
www op deze website