De Nobele Wilde is terug - en deze keer zit ’ie aan tafel

Sjoerd de Jong 1

Cultuur   Het beeld van inheemse volkeren die als natuurmensen in harmonie met een ongerepte omgeving leefden, is een misverstand, schrijft Sjoerd de Jong. Maar het heeft er wel voor gezorgd dat ze eindelijk mogen meepraten.


George Free Spirit Medina, lid van de Oglala Sioux stam, wordt gefotografeerd tijdens een bijeenkomst van de North American Native People.
Foto Carol M. Highsmith 📷


Ach gossie, mogen we nu ook al Karl May niet meer lezen? In een vlaag van angstvalligheid had een Duitse uitgever besloten twee kinderboeken uit de handel te nemen die waren gebaseerd op de avonturen van Mays twee helden Winnetou en Old Shatterhand. Een relletje dat meteen werd opgeblazen, door voor- en tegenstanders. Racisme! Welnee, aldus Mays apologeten, de nazi’s moesten juist niets hebben van de indiaan-vriendelijke May.

Dat laatste klopt - en het idee is dan dat Karl May zijn lezers sympathie bijbracht voor inheemse Amerikanen. Bovendien, Winnetou is geen brave knecht van Old Shatterhand, maar diens gelijke en ‘bloedbroeder’ – ook al niet zo leuk voor nazi’s.

Die verdediging overtuigt niet. Ja, het zou onzin zijn om Mays boeken uit de handel te nemen en aan zijn sympathie voor de inheemse Amerikanen hoeft niet te worden getwijfeld. Maar waarom zou ‘sympathie’ eigenlijk een deugd zijn, als het om het lot van inheemse Amerikanen gaat? Wat hebben zij eraan? Onderdrukt, ontheemd, bijna uitgeroeid – maar dan toch maar mooi die sympathie van kinderboekenlezers.

Het is wel een trend. In populaire tv-westerns als Yellowstone en 1883 worden indianen, eenmaal onder de knoet, opgehemeld als achteraf fijne vijanden, aan wie je met weemoed terugdenkt. En van wie de genocideplegers ook nog eens verzoening of zelfs vergiffenis verwachten. In 1883 roept een Lakota-krijger zijn blondharige geliefde toe: „Je bent hier altijd welkom! Dit is ook jouw thuis!” Hoe pervers wil je het hebben.



Sjoerd de Jong is redacteur van NRC.

Aan een weemoedige ‘sympathie’ heeft het inheems Amerika bovendien nooit ontbroken. Terwijl in het Amerikaanse Westen de frontier over hun land rolde, vergaderden aan de oostkust de ‘Vrienden van de Indiaan’ over manieren om hen christelijke beschaving bij te brengen. Ook een patroon: terwijl hij sterft, uiteraard in de armen van Old Shatterhand, vertrouwt Winnetou zijn bloedbroeder toe dat ook hij „een christen” is. Eind goed, al goed.

Het plichtmatige relletje over May bewijst dat indianen nog steeds kunnen rekenen op zulke fascinatie. Dat geldt evengoed voor de fetisj van hun ‘inheemse wijsheid’ die ons kan redden van vervreemding en de planeet van verwoesting. ‘Zonder hen gáát het niet’, kopte Die Zeit onlangs bij de foto van een Peruaanse Kokana-vrouw op een vlot in het oerwoud. In de Amazone ontkomen we aan Armageddon. Ook het IPCC 2 hamert in rapporten op een ecologische omgang met de natuur, die we kunnen leren van inheemse volken.

Dat zij de moderne wereld iets te leren hebben staat wel vast – al weten we nog lang niet genoeg van hun geschiedenis en culturen.

Maar ook in die bewondering kan een romantische stereotypering sluipen. Inheemse culturen dienen al eeuwen als spiegel van moderne obsessies en fantasieën. Gezien als kinderlijk, woest en primitief, werden ze tegelijkertijd verheerlijkt als nobele wilden die konden dienen als bewonderenswaardig contrast met ‘ons’. Maar culturele verkettering en verheerlijking zijn twee kanten van dezelfde koloniale medaille. Geen van beide doet recht aan inheemse volken en het concrete, dynamische karakter van hun geschiedenis, samenlevingen en culturen.

Natuurmensen
Neem de hier bekendste ‘indianen’ van allemaal, de Sioux en Cheyennes die in de negentiende eeuw de vlaktes van het Amerikaanse Westen bevolkten. Of, in hun eigen taal, de Lakota en Tsistsistas (grofweg ‘mensen’', of ‘mensen van hier’). Een populair, in de kern racistisch misverstand is dat zij een soort ‘natuurmensen’ waren die in harmonie leefden met een ongerepte, arcadische omgeving.

In werkelijkheid was juist hun manier van leven een recent en kortstondig experiment, aangejaagd door oprukkende kolonisatie. Zowel Lakota als Tsistsistas waren lang dorpsbewoners die pas vanaf de late achttiende eeuw de vlaktes optrokken, gelokt door „macht en welvaart”, aldus de historicus van het Amerikaanse Westen Elliott West 3. Bizons en handel waren de attracties. Daar kwam een push-factor bij: andere inheemse volken die door de Europese kolonisten westwaarts werden gedrukt. Vanaf 1750 trokken de Cheyennes de grasvlaktes op. West spreekt bewonderend van een „revolutie van de verbeelding”.
De koloniale verbeelding maakte van dat inheemse experiment een Hollywood-cliché: de barbaar met verentooi, galopperend in een soort eeuwig Nu. In feite was de „heroïsche” innovatie van de Tsistsistas (West) van korte duur. Strijd om territorium en handelsroutes met andere inheemse groepen en jaren van droogte ondermijnden het experiment. Tot de Lakota en Tsistsistas onder de voet werden gelopen door witte kolonisten en hun leger die voor hen maar één toekomst zagen: verdwijnen, letterlijk en figuurlijk.

Hoe ‘ecologisch’ was hun cultuur? Inheemse Amerikanen hebben altijd succesvol geëxperimenteerd met nieuwe vormen van bestaan. Er was geen ‘leeg land’, een mythe die ook opgeld deed in koloniaal Zuid-Afrika en elders. Inheemse Amerikanen deden aan ontbossing, landbouw en irrigatie. Ze brachten land in cultuur, legden kanalen aan, bouwden steden, bedreven politiek, vochten oorlogen uit en sloten allianties.

Bizons in een ravijn
Verspilling was er ook. In The Ecological Indian. Myth and History (1999) onderzoekt antropoloog Shepard Krech III 4 die bij de bizonjacht. Een favoriete techniek voor inheemse Amerikanen voor ze over paarden beschikten, was bizons opdrijven en die in een ravijn te laten storten. De hele kudde viel dan te pletter, veel meer dan nodig was voor consumptie. ‘Overjacht’ werd ook in de hand gewerkt door de cyclische overtuiging dat bizons elk voorjaar even talrijk opdoken. Het waren witte jagers die de bizon uiteindelijk in luttele jaren uitroeiden, maar de nauwe, spirituele inheemse band met het dier was geen rem op overjacht.

Romantisering ligt ook op de loer als het gaat om gender, een heet eigentijds hangijzer. Inmiddels is het een gemeenplaats dat het ‘binaire’ Westen ook in dat opzicht veel van inheemse culturen kan leren. Noord-Amerikaanse indianen kenden al lang two-spirit people, non-binaire mensen die volkomen werden geaccepteerd en aan wie vaak visionaire krachten werden toegedicht.

Dat de Sioux en Cheyennes zulke mensen kenden, is zeker waar. Ook dat de tolerantie voor gender-divers gedrag in hun kleine gemeenschappen aanmerkelijk groter was dan in het christelijke Europa. Maar ook de term two-spirit people is onder inheems-Amerikaanse groepen zelf omstreden, omdat die geen recht zou doen aan de genderdiverse identiteiten die zij kennen. Alleen al het toekennen van bijzondere krachten suggereert overigens dat zulke diversiteit ook weer niet helemaal ‘normaal’ werd gevonden. Bij de Lakota gaat het vaak om gay en intersekse personen, die in het kampleven meededen met vrouwenwerk: koken, huiden bewerken en sieraden maken. Ze werden winkte genoemd, ongeveer : ‘wil een vrouw zijn’.

Dat maakte de rolpatronen voor mannen en vrouwen bij de Lakota niet minder binair. Er golden vaste gedragsregels voor jongens en meisjes, schrijft antropoloog Raymond J. DeMallie 5 in de bundel The Hidden Half. Studies of Plains Indian Women (1983). Het leven van winkte was volgens hem vaak moeizaam en „niet gelukkig”. Ze mochten meedoen met de vrouwen, maar waren ook het mikpunt van spot. Jongens werden voor hen gewaarschuwd.

Stigmatisering
Al zulke discussies over inheemse culturen liggen gevoelig in de VS – en in andere delen van de wereld waar inheemse groepen onder druk staan. Naast romantisering dreigen altijd stigmatisering en verdere onderdrukking. Het narratief dat inheemse Amerikanen zelf ‘ook maar’ betrekkelijke nieuwkomers waren in het Westen en geen ecologische lieverdjes, is munitie voor particulieren en overheden die azen op hun land. Om dezelfde reden proberen die schattingen van het aantal Amerikanen vóór Columbus laag te houden; dat relativeert immers de genocide.

Het wordt nog wat complexer omdat inheemse Amerikanen soms de romantische clichés overnemen die het (machtige) blanke publiek graag over hen wil horen. Geef ze eens ongelijk. De hang naar inheemse spiritualiteit verleent status, garandeert inkomsten en biedt een vorm van bescherming in de nog altijd precaire positie van inheemse groepen, die moeten vechten voor hun overleving. Ondanks hun ‘culturele renaissance’ vanaf de jaren zestig is het bestaan van de meeste inheemse Amerikanen marginaal en armoedig.



George Free Spirit Medina
Foto Carol M. Highsmith 📷

Een kluwen van feiten en mythen over indianen is ook niets nieuws. ‘Buffalo Bill’ Cody 6 huurde eind negentiende eeuw voor zijn rondreizende Wild West-circus al Sioux en Cheyennes in. Voor een stedelijk publiek mochten ze te paard achter bizons aanjagen. Wrang genoeg de enige manier om nog iets van hun vernietigde vrije cultuur te beleven: in de circusring. Overigens, Karl May werd mogelijk mede geïnspireerd door de bekeerde Ojibwaactivist en schrijver George Copway (Kahgegagahbowh) 7 die halverwege de negentiende eeuw Europa bezocht, lezingen hield en in Duitsland een bezienswaardigheid werd. Er stond een buste van hem in het Institut für Stadtgeschichte in Frankfurt.

Het tekent het spiegelpaleis van realiteit en beeldvorming over inheemse volken. Ze moeten ‘anders’ zijn – en dat vooral ook blijven. Een paternalistische othering waar de Inuitonderzoeker en grondlegger van de Amerikaanse culturele antropologie Franz Boas (1858-1942) 8 zich zijn leven lang tegen verzette. Het grote verschil met zijn tijd is dat inheemse volken nu, door hun eigen volharding en onder invloed van een groeiend ecologisch bewustzijn, eindelijk een plaats aan de tafel hebben - en zelf meepraten. Als dat bijdraagt aan een groter besef van hun concrete, historische menselijkheid voorbij de clichés, maar vooral aan meer zeggenschap voor henzelf, dan is het winst voor iedereen. Dan kan een deeltje Karl May in de schappen ook geen kwaad.


[1]In: NRC Handelsblad, 27 oktober 2022.
[2]Het IPCC, voluit Intergovernmental Panel on Climate Change (in het Nederlands: Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering) is een organisatie van de Verenigde Naties om de risico’s van klimaatverandering te evalueren.
[3] Elliott West (* 19 april 1945) is een Amerikaans historicus en schrijver. Zijn onderzoeksterrein is de geschiedenis van het Amerikaanse westen. Zijn boek „The Contested Plains: Indians, Goldseekers, and the Rush to Colorado” uit 1999 wordt als een standaardwerk beschouwd, net als zijn „The Last Indian War: The Nez Perce Story” (2009).
[4] Shepard Krech III (* 1944) is een Amerikaans emeritus hoogleraar antropologie aan o.a. de Brown University in Providence/RI en directeur van het Haffenreffer Museum of Anthropology in Britsol/RI.
[5] Raymond J. DeMaillie (* 16 oktober 1946 , † 25 april 2021) was een Amerikaans antropoloog, wiens werk voornamelijk gericht was op de culturele geschiedenis van de volkeren van de Northern Plains, m.n. de Lakota. In 1985 was hij de oprichter van het American Indian Studies Research Institute van de Indiana University Bloomington.
[6]Buffalo Bill” was de bijnaam van William Frederick Cody (* 26 februari 1846 , † 10 januari 1917), een van de kleurrijkste figuren uit het Wilde Westen. Hij kreeg de bijnaam „Buffalo Bill” toen hij een baan aannam om de werkers aan de Kansas Pacific Spoorweg te voorzien van bizonvlees. Daarnaast had hij nog talloze andere baantjes, zoals huidenjager (trapper), stierenvanger, goudzoeker in Colorado, ruiter in de Pony Express in 1860, gids bij kolonisten-karavanen, menner van postkoetsen, soldaat in de Amerikaanse Burgeroorlog en hotelmanager, maar het beroemdst werd hij door zijn Wild West Show.
[7]Kah-Ge-Ga-Gah-Bowh („Hij Die Eeuwig Blijft Bestaan”, in het Engels George Copway, * 1818 , † 27 juni 1869) was een schrijver en etnograaf van de Mississaugas Ojibwa, die in 1851 zijn bekendste boek, „The Traditional History and Characteristic Sketches of The Ojibway Nation” publiceerde, de eerste Engelstalige, geschreven geschiedenis van de Ojibwa.
[8]Franz Boas (voluit: Franz Uri Boas , * 9 juli 1858 , † 21 december 1942) was een Duits, later Amerikaans antropoloog, die door zijn pionierswerk op dat gebied „Father of American Anthropology” wordt genoemd. Zijn belangrijkste bijdrage aan de antropologie is het begrip (niet de term) cultuurrelativisme, dat stelt dat culturen niet eenvoudigweg met elkaar vergeleken kunnen worden: waarden en normen zouden niet universeel zijn, maar kunnen slechts begrepen worden uit de cultuur waarin ze zijn ontstaan.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website