Wist Karl May echt zoveel van de islam als wij altijd denken?

Roger Schenk 1

Ik wil nou niet direct beweren dat tegenwoordig alles zoveel beter is dan vroeger, maar wie vandaag de dag iets wil weten over de islam, heeft talloze websites tot zijn of haar beschikking; en voor degene die dat nog niet voldoende vindt om de islam écht van zijn vreedzame kant te leren kennen, is het een hele geruststelling dat heden ten dage elk uit zijn krachten gegroeid dorp en elke stad in West-Europa een of meer moskeeën heeft. De meesten van ons maken bovendien – af en toe onderbroken door corona-ellende – vrijwel elke zomer de reizen die Karl May alleen in zijn fantasie maakte. Je hoeft maar ergens op aarde zo’n moskee binnen te stappen en rond te kijken (daarbij eventueel ten overvloede geholpen door een vragende blik en een overduidelijk niet-Arabisch of niet-Turks uiterlijk) en er zijn altijd wel gedienstige lieden die je te hulp schieten en bereid zijn om alles haarfijn uit te leggen, voor zover ze het zelf weten dan altijd. Dat is mijzelf al een aantal keren overkomen, bijvoorbeeld in de Kocatepe-moskee in Rotterdam, de Ditib-moskee in Kehl, de Ahi Çelebi-moskee in Istanboel en de Eyüp Sultan-moskee in Eyüpsultan (het vroegere Eyüp). Vooral die laatste moskee en de ontmoeting daar met een zeer vriendelijke meneer, Ahmet, die zich ontpopte als een medewerker van de Blauwe Moskee in Istanboel, die dientengevolge heel veel wist te vertellen en met wie ik sindsdien bevriend ben geraakt, hebben diepe indruk op mij gemaakt. Met het noemen van die Blauwe Moskee, waarvan de officiële naam overigens Sultanahmet Camii luidt, kom ik op een heikel punt waarvoor elke reiziger terdege gewaarschuwd dient te worden: buiten de grote moskeeën in het centrum van Istanboel hangt een heel legertje leeglopers en flessentrekkers rond, die elke toerist die zijn schreden richting de betreffende moskee richt, aanklampen om hem tegen een zéér ruime betaling tekst en uitleg te geven; heel kort samengevat komt het erop neer dat je een Gods- of Allahsvermogen betaalt aan deze opdringerige afpersers die feitelijk niets meer kunnen vertellen dan dat moslims vijf keer per dag bidden en dat bij voorkeur in een moskee doen. Zonder schoenen. Iets wat elke Karl May-lezer natuurlijk al sinds zijn vroegste jeugd weet. Bij een spontaan bezoekje aan mijn vriend Ahmet bleek ook net de toenmalige burgemeester van Istanbul bij het bestuur van de Blauwe Moskee aanwezig, juist om over dit probleem van het legertje afpersers te praten. Acht jaar later is de situatie echter onveranderd en ik kan iedereen alleen maar aanraden: kijk uit voor mensen die je buiten de moskee aanklampen! In Marokko ligt de zaak wat anders: als giaur mag je maar één moskee in dat land bezoeken en dat bovendien nog onder leiding van een ervaren gids: de Hassan II-moskee in Casablanca.

Hoe anders was de situatie in mijn (onze?) jeugd. Wie geen zin had in oeverloze, droge verhandelingen over de islam in (populair-)wetenschappelijke boekwerken, haalde zijn of haar kennis net als ik uit de boeken van Karl May. Dát was nog eens een schrijver! Die beleefde allerlei spannende avonturen in alle delen van de wereld en en passant werd je ook nog eens bijgespijkerd over taal en cultuur van de indianen of, zoals in dit geval, de islam. Er zijn van die mensen die deze lange uitweidingen in Mays boeken steevast overslaan, maar ik genoot ik er als tiener van. Tot op de dag van vandaag staan de paginalange verhandelingen over de taken en plichten van de pelgrims in en om Mekka („Durch die Wüste”/„Kara Ben Nemsi, de held uit de woestijn”) en het ontstaan van het schisma tussen soennieten en sjiïeten („Von Bagdad nach Stambul”/„Van Bagdad naar Istanboel”) mij helder voor ogen. Zonder op dat moment ooit van het bestaan van de Oostenrijkse dichter Peter Rosegger (1843-1918) 2 of diens uitlatingen over Karl May te hebben gehoord, was ik het toch al roerend met de man eens: „Aan de hand van zijn manier van schrijven hou ik hem (May) voor een zeer ervaren man, die lange tijd in het Midden-Oosten geleefd moet hebben.”
Wat een teleurstelling toen ik voor het eerst „Karl May en zijn wereld3 onder ogen kreeg! Karl May was, toen hij de meeste van zijn boeken schreef, nog nooit in het Midden-Oosten geweest, laat staan in Mekka! De educatieve passages die ik altijd zo aantrekkelijk had gevonden, kwamen formeel weliswaar uit zijn pen, maar hij had ze als een niet al te slimme scholier die niet weet dat zijn leraar een programma voor plagiaatcontrole heeft, domweg overgeschreven!
Gelukkig had Karl May dusdanig veel talent dat hij in staat was om overgeschreven stukken op maysterlijke wijze in te passen in zijn verhalen, zodat ik nooit de neiging heb gehad om zijn boeken dan maar uit stil protest bij het oud papier te gooien, zoals ik dat op school maar al te graag doe met overschrijfsels die door leerlingen trots als „eigen werk” gepresenteerd worden.

In 1899 verscheen „Am Jenseits”, een niet in het Nederlands vertaald werk, waarin Kara Ben Nemsi samen met Hadji Halef Omar, Hanneh, Kara Ben Halef, Omar Ben Sadek en een schare Haddedihn op weg gaat naar Mekka. De contemporaine lezer zal zich verheugd hebben dat het kortstondige bezoek van Kara Ben Nemsi aan Mekka in „Durch die Wüste”/„Kara Ben Nemsi, de held uit de woestijn” nu eindelijk uitgebreid herhaald kon worden. Karl May noemt zichzelf nu Hadji Akil Sjakir, in de hoop dat het bezoek aan de heilige stad van de profeet ditmaal zonder storingen van vervelende mensen, die hem ter plekke herkenden, zou blijven. Door allerlei gebeurtenissen onderweg bereikt de karavaan Mekka natuurlijk niet, waardoor de lezer van toen met een onbevredigd gevoel achterbleef. Nog in hetzelfde jaar gaat Karl May zelf voor het eerst naar Afrika en Azië, maar als hij anderhalf jaar later weer voet zet op Duitse bodem, is hij geestelijk zo veranderd dat hij zijn vroegere „ik” van zich afwerpt en alleen nog maar „symbolische werken” schrijft. Een door May aangekondigd vervolg op „Am Jenseits”, dat heel verwarrend „Im Jenseits” had moeten heten, zou er nooit komen.
Tot een zekere Franz Kandolf (1886-1949) 4, een katholiek geestelijke uit München, die in z’n vrije tijd free lance-medewerker van de Karl-May-Verlag was en tientallen stukken voor de Karl-May-Jahrbücher schreef, in 1921/22 het lang verwachte vervolg op „Am Jenseits” zou schrijven en wel op de manier zoals Karl May zijn boeken vóór zijn grote Oriëntreis schreef, dus zonder al te veel symboliek. De bedoeling was om dit fraaie verhaal van Kandolf in delen te publiceren in de Karl-May-Jahrbücher, maar het verhaal was inmiddels zo omvangrijk geworden dat de toenmalige uitgever, Dr. Euchard Albrecht Schmid (1884-1951) 5, tot Kandolfs eigen verrassing besloot het als deel 50 van Karl May’s Gesammelte Werke uit te geven, niet onder de titel „Im Jenseits” – die niet alleen verwarrend was, maar ook de verkeerde indruk wekte dat het om een symbolisch werk ging –, maar onder de titel „In Mekka”. Het boek werd een succes en in 2004 zelfs in het Turks vertaald: „Mekke” (met als auteursnaam niet Franz Kandolf, maar Karl May). Wat de Turkse uitgeverij Yurt Kitap-Yayın ertoe bewogen heeft om uitgerekend dit boek als slechts een van de acht delen uit de enorme productie van Karl May te vertalen, mag Joost weten. Er was al commotie over de in 2001 verschenen vertaling van „Durchs wilde Kurdistan” („Kürt dağlarinda”), omdat daarin het niet door Turkije erkende woord Koerdistan voorkomt, maar een giaur die de heiligste plaatsen in Mekka bezoekt, lijkt mij persoonlijk nog een graadje of wat erger.
Hoe dan ook: de Duitse versie van het boek verscheen zonder enige vorm van toelichting in 1923 als deel 50 van de Gesammelte Werke met de dubbele naam May-Kandolf op de rug; in 1988 verscheen een herdruk met een uitgebreid nawoord, waarin wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van „In Mekka”.
Kandolf heeft er – in tegenstelling tot May – nooit geheimzinnig over gedaan welke bronnen hij gebruikt heeft. Een van die bronnen was A. J. B. Wavell 6, „A Modern Pilgrim in Mecca”, London 1912, een boek dat luttele maanden na Karl Mays dood is verschenen en door May dus nooit gebruikt kan zijn. Twee (of drie) andere bronnen van Kandolf bevinden zich ook in Karl Mays bibliotheek: Karl Andree 7 [vertaler/bewerker], „Burton’s Reisen nach Medina und Mekka und in das Somaliland nach Härrär in Ost-Afrika8, Leipzig 1861 en Dr. Christiaan Snouck Hurgronje 9, „Mekka, Band I. Die Stadt und ihre Herren”, Haag 1888 en „Band II. Aus dem heutigen Leben”, Haag 1889. Haag is de Duitse naam van ons eigen Den Haag en Snouck Hurgronje (1857-1936) was hoogleraar in Leiden en tevens verbonden aan het Ministerie van Koloniale Zaken als adviseur inzake religieuze vraagstukken in Nederlandsch Indië. De beide delen „Mekka” (in het Duits geschreven; een Nederlandse vertaling van beide werken van Snouck Hurgronje verscheen pas in 2007!) werd een wereldwijde besteller, juist omdat er tot die tijd in Europa en Amerika zo goed als niets bekend was over de stad Mekka, waaruit we mogen concluderen dat het boek over de reizen van Richard Burton (1821-1890: de ontdekkingsreiziger, niet de dubbele ex van Elizabeth Taylor 10) niet echt veel informatie over de stad Mekka bevatte.
Het tweede deel van Snouck Hurgronje’s standaardwerk over Mekka telt vier hoofdstukken: I. Äußeres Leben, II. Familienleben, III. Wissenschaft, IV. Die Djawah. In Mays exemplaar zijn de hoofdstukken I, III en IV niet opengesneden en dus ongelezen.
Met name het eerste deel van „Mekka” en het boek van Karl Andree moeten ook voor Karl May enorme informatiebronnen over de islam in het algemeen en Mekka in het bijzonder zijn geweest; zeer waarschijnlijk zijn zijn eigen bezoekjes aan de stad Mekka (zowel in „Durch die Wüste”/„Kara Ben Nemsi, de held uit de woestijn” als in het geplande „Im Jenseits”) geïnspireerd door Richard Burton en later nog eens versterkt door Christiaan Snouck Hurgronje, die beiden echt in Mekka waren: Burton als „ongelovige”, maar Snouck Hurgronje bekeerde zich eerst in Djeddah tot moslim – inclusief besnijdenis en alles wat daarbij hoort – alvorens hij vrijwel een jaar lang in Mekka leefde, waar hij door de toenmalige grootsjerif ’Aun er Rafiq 11 in contact werd gebracht met de oelama (schriftgeleerden) van de stad. Vlak voor de jaarlijkse hadj (bedevaart) werd hij echter door de Turkse gouverneur uitgewezen, een duidelijke parallel met Kara Ben Nemsi (in dit geval Franz Kandolf) in „In Mekka”, want hoewel die ook in deel 50 ontmaskerd wordt als giaur, mag hij bij wijze van uitzondering als gast en onder de bijzondere bescherming van ’Aun er Rafiq in Mekka blijven, maar net voor de hadj begint, raadt deze Kara Ben Nemsi/Hadji Akil Sjakir dringend aan om de stad te verlaten omdat er zich onder de (toen nog) tienduizenden pelgrims ongetwijfeld voldoende mensen uit achtergebleven streken zouden bevinden die iets minder enthousiast zouden reageren op de aanwezigheid van een giaur in hun heilige stad.
Naast de boeken van Andree en Snouck Hurgronje gebruikte Karl May natuurlijk nog andere bronnen. Niet alle bronnen zijn voor ons te achterhalen, maar het begin van „Durch die Wüste”/„Kara Ben Nemsi, de held uit de woestijn” geeft ons een aardig aanknopingspunt: de dialoog tussen Karl en zijn dienaar Halef over hemel en hel is gebaseerd op de beschrijving van het lemma „Islam” uit „Pierer’s Universal-Lexikon der Vergangenheit und Gegenwart oder Neuestes Encyclopädisches Wörterbuch der Wissenschaften, Künste und Gewerbe” (4e druk, 1860, deel 9). Wat betreft het van anderen overnemen bevond Karl May zich in goed gezelschap, want ook de heer H. A. Pierer (1794-1850) 12 speelde wel eens leentjebuur; zijn beschrijving van hemel en hel is met enkele aanpassingen overgenomen uit de lemmata Gennah resp. Gehennem uit het „Allgemeines mythologisches Lexikon” van Friedrich Majer 13 (Weimar, 18041).
In Karl Mays bibliotheek bevonden zich drie Korans: een handgeschreven Arabische Koran (die nu is uitgestald op een recitatietafeltje in Villa Shatterhand) en twee Duitstalige, waarvan eentje in 1775 in Halle is uitgegeven en de ander in 1877 in Bielefeld en Leipzig; die laatste is vertaald door Dr. Ludwig Ullmann 14 en dat is de Koran die Karl May gebruikte voor de Korancitaten in zijn boeken.

Daarmee is, denk ik, wel voldoende bewezen dat Karl May (en ook Franz Kandolf, wiens manier van werken natuurlijk hetzelfde was als die van May, alleen beter gedocumenteerd) redelijk veel van de islam wist, waarschijnlijk zelfs meer dan de gemiddelde Duitser van die tijd: wie complete artikelen en stukken uit boeken overschrijft, steekt er altijd wel iets van op. Zeg het alsjeblieft niet tegen mijn leerlingen, want die zouden wel eens op ondeugende gedachten kunnen komen. Maar van iets domweg kopiëren of downloaden leer je zo goed als niets. Kijk: dát mogen jullie natuurlijk wél in geuren en kleuren tegen mijn leerlingen vertellen!
Maar om nu terug te komen op de vraag uit de titel van dit betoog: wist Karl May echt zoveel van de islam als wij altijd denken? Of liever gezegd: heeft hij ooit de essentie van de islam doorgrond?

Gebruiken tijdens de hadj, beschrijvingen van hemel en hel, een schisma tussen soenna en sjia, bidden met het gezicht richting Mekka, een moskee binnengaan zonder schoenen, een reis beginnen tijdens het asr (inmiddels ook alweer ingehaald door de praktische geest, die Karl May zelf al vele malen propageerde: „Begin nou gewoon ’s morgens met je reis!”), enz. enz. Het zijn allemaal zaken die onlosmakelijk zijn verbonden met de islam, maar die je uit elke encyclopedie of reisgids kunt halen.
Wat je waarschijnlijk ook wel ergens uit een encyclopedie of reisgids kunt halen, is de term ramadan. En dat verschijnsel dat wij tegenwoordig overal om ons heen zien, wordt bij Karl May zo goed als verzwegen. Ja, toegegeven: in „Menschenjäger”/„Mensenjagers aan de Nijl” noemt hij de maand ramadan, maar dan alleen als de maand van het jaar 2 van de hidjra waarin de profeet in een veldslag tegen de inwoners van Mekka zijn kromzwaard als veldteken vooruit liet dragen, hetgeen later tot de fameuze halve maan is gestileerd.

Er worden nauwelijks tijdsaanduidingen gedaan tijdens de reis van de Djebel Aures via Egypte, Arabië, Mesopotamië, Perzië en het Ottomaanse Rijk tot aan de kust bij Shkodër in Albanië (de eerste zes delen van de Gesammelte Werkeresp. de delen 16 t/m 21 van de Karl May-pockets van Prisma), maar alles bij elkaar genomen moet die reis om en nabij de achttien maanden geduurd hebben. In die periode moeten Kara Ben Nemsi en Hadji Halef Omar minimaal één en maximaal twee keer de vastenmaand ramadan hebben waargenomen resp. eraan deel hebben genomen. Eén keer wordt de eerste maand van het islamitische jaar, muharram, genoemd, als de sjiïetische dodenkaravaan Bagdad nadert en Hassan Ardjir-Mirza zich hierbij wil aansluiten. Op 10 muharram wordt de sterfdag van Hoessein 15, Mohammeds 16 kleinzoon, herdacht en op die hoogtijdag wil men z’n doden begraven in Kerbela. De islamitische kalender gaat uit van een maanjaar, terwijl wij in Europa toch al zeker tweeëneenhalf millennium in zonnejaren rekenen, vandaar dat alle islamitische maanden door ons jaar heen verschuiven. 10 muharram 1288 a.h. viel op 1 april 1871 van onze tijdrekening: het jaar waarin het eerste bezoek van Kara Ben Nemsi aan Bagdad viel.
Drie maanden vóór het avontuur met de dodenkaravaan en eventueel negen maanden daarna moet Kara Ben Nemsi dus kennis hebben gemaakt met de islamitische vastenmaand ramadan: 30 dagen lang eten en drinken de moslims helemaal niets tussen zonsopkomst en zonsondergang: nee, ook geen slokje water! Verder is de consumptie van tabak en het hebben van seks gedurende de ramadan niet toegestaan. Alleen zieke mensen, zwangere vrouwen, kinderen onder de elf en reizigers zijn niet verplicht om te vasten, al nemen veel mensen die tijdens de ramadan ziek, zwanger of op reis zijn, zich voor om het vasten op een later tijdstip in te halen. Heel veel islamitische gebruiken zijn niet eens gebaseerd op de heilige Koran, maar op de hadith (mondelinge overleveringen betreffende het leven van de profeet), maar het vasten is wel degelijk een traditie die in de Koran genoemd wordt (soera 2:183-185) en tevens een van de vijf zogeheten zuilen van de islam. Zelfs in onze geseculariseerde, westerse samenleving heeft de ramadan grote weerslag op het openbare leven, laat staan in het Ottomaanse Rijk van de vroege jaren 1870. Het kan dus niet anders of Kara Ben Nemsi zou hiervan iets hebben moeten meekrijgen op zijn reis, die bovendien plaatsvond in het gezelschap van een en later meer moslims! Deze medereizigers, Hadji Halef Omar, Omar Ben Sadek en Osko zullen zichzelf dan wel vrijgesteld verklaard hebben van deze verplichting, maar de mensen die ze onderweg tegenkomen bepaald niet.
Voor zonsopkomst eet men natuurlijk uitgebreid; deze maaltijd heet soekhoer. May heeft wel eens ergens een klok horen luiden, al weet hij niet helemaal zeker of er ook een klepel is en waar die dan wel moge hangen, want als hij in „Durch die Wüste”/„Kara Ben Nemsi, de held uit de woestijn” de diverse soorten dadels opnoemt die Mohammed Emin hem en David Lindsay voorzet, noemt hij de zeldzame adsjwa, waarover de profeet volgens May gezegd zou hebben dat degene die het vasten onderbreekt door dagelijks zes of zeven adsjwa te nuttigen, de bekoring niet behoeft te vrezen. Nee, Karl, met alle respect, maar het vasten wordt natuurlijk nooit onderbroken, maar aan het einde van de dag gebroken, hetgeen zoveel betekent als dat men na het uitspreken van het maghrib-gebed gaat eten; deze maaltijd na zonsondergang a heet iftar en begint idealiter inderdaad met dadels en melk. Het dagelijks levensritme in islamitische landen kwam en komt niet helemaal stil te liggen, want het is juist de bedoeling om gewoon je werk te blijven doen en toch niet in de verleiding te komen om te eten, te drinken en te roken. Voor vrouwen staat een groot deel van de dag echter wel in het teken van het voorbereiden van zo’n iftar, die men niet alleen, maar met kennissen, familieleden, en soms zelfs buren, straten en hele moskeegezelschappen nuttigt. Het is simpelweg onmogelijk dat helemaal niemand in dat onmetelijke Ottomaanse Rijk Kara Ben Nemsi c.s. uitnodigde voor zo’n iftar. En mocht hij dan toch, in tegenstelling tot onze koning 17 in 2019, toch geen uitnodiging hebben gekregen, dan nog kan een massa-iftar, zoals ik het maar even noem en zoals ze in islamitische landen worden gehouden, hem nauwelijks zijn ontgaan.
Het begin en het einde van de ramadan kunnen tegenwoordig natuurlijk mathematisch zeer nauwkeurig voor de komende weet-ik-hoeveel jaren en -decennia berekend worden, zoals dat in Turkije gebeurt. In andere landen baseert men zich bij het vaststellen van de ramadandata op de waarneming van de wassende maansikkel op de avond voorafgaande aan de nieuwe maand; vandaar dat Turken, Marokkanen en andere moslims begin en einde van de ramadan (vaak) op andere data vieren. Het einde van de ramadan – de eerste zichtbare maansikkel op de avond vóór de 1e dag van de 10e maand, de sjawwal, van het jaar – wordt gevierd met het eid al fitr, door Turken en Marokkanen in ons land vaak Suikerfeest (Turks: Şeker bayramı) genoemd, een naam die de streng gelovige moslim als een gruwel in de oren klinkt, omdat deze naam teveel de nadruk zou leggen op de zoete spijzen die traditioneel tijdens het eid al fitr worden genuttigd. Islamitische werknemers, scholieren en studenten vragen en krijgen op deze feestdag natuurlijk vrij, hetgeen met name bij Marokkanen nogal eens voor roostertechnische problemen zorgt, omdat zij van te voren dus niet weten wanneer het feest valt. Op z’n minst deze feestdag had Kara Ben Nemsi onmogelijk kunnen ontgaan.

Nu zou het mij ten zeerste verbazen als Karl May met al zijn studies naar de zeden en gewoonten van vreemde volkeren niet ergens het woord ramadan was tegengekomen met de benodigde uitleg dat het hier de islamitische vastenmaand betreft. Omdat hij er in „Durchs wilde Kurdistan”/„Door het woeste Koerdistan” en „In den Schluchten des Balkan”/„In de rotskloven van de Balkan” blijk van geeft dat hij verdraaid goed op de hoogte is van de rituelen omtrent het vasten van Chaldeeuwse christenen („Honderdtweeënvijftig dagen per jaar geen vlees en geen vis en de priesters zijn alle vegetariër”) resp. Bulgaars-orthodoxe priesters („die eten zelfs gedurende de dagen waarop zij vasten op z’n minst nog peulvruchten, wortelen en kruiden”), ga ik ervan uit dat hij bij het horen of lezen van het woord „vasten” voetstoots heeft aangenomen dat islamitisch vasten net zoiets was als de hem bekende veertig dagen durende vastenperiode tussen Aswoensdag en Eerste Paasdag bij katholieken: minder eten en vooral geen zoetigheid nuttigen. Die aanname was helaas fout, want tussen minder eten en helemaal niets eten ligt een wereld van verschil.
Terwijl hij toch als geen ander had moeten weten dat het ene vasten het andere niet is: zo beschrijft hij diverse malen dat indianen die een naam zoeken, zich wekenlang onthouden van elke vorm van voedsel, tot ze al hallucinerend hun toekomstige naam voor zich zien. De meest uitgebreide beschrijving daarvan geeft hij in „Winnetous Erben”/„De boodschap van Winnetou”: de Jonge Adelaar.
May had toch zeker met speels gemak een mooie, belerende passage over het hoe en waarom van de ramadan aan een van zijn boeken kunnen toevoegen? Zoals veel van zijn stamgenoten trok de profeet zich ook al in de djahilia, de pre-islamitische tijd, een keer per jaar terug om te vasten; tijdens de maand ramadan ontving hij naar verluidt in een grot en in trance zijn eerste openbaring van de aartsengel Gabriël, de 96e soera.

Ook op andere gebieden slaat Karl May de islamitische plank wel eens mis: als Kara Ben Nemsi in „Durchs Land der Skipetaren”/„Door het land der Skipetaren” gegijzeld wordt door de beide Aladsjy’s, dragen zij hem op zijn tulband af te zetten. Dat weigert May omdat ze anders zijn volle haardracht zouden zien, volgens hem het bewijs dat hij geen moslim was.
Alleen tijdens het uitvoeren van de hadj (grote bedevaart) en de oemrah (kleine bedevaart) in Mekka is de moslim verplicht om zijn hoofdhaar te scheren, zoals wordt aanbevolen in soera 48:27 en in de compilatie van hadithAl Djami as Sahih” („Verzameling van de authentieke tradities”) van de geleerde Al-Boekhari (810-870) 18. Als moslims standaard met kaalgeschoren koppen door het leven zouden gaan, is een dergelijk voorschrift natuurlijk overbodig. Maar ook een medische oorzaak of een luizenplaag is een geldige reden om het hoofd kaal als een biljartbal te scheren; maar in dat geval moet er tegenover het kaalscheren wel een offerdier, drie dagen vasten of een aalmoes staan (soera 2:196).
Alle andere vormen van skinhead-gedrag komen alleen voor bij bepaalde, zeer strenge sektes en worden door de gematigde moslim afgewezen omdat het een teken van religieuze hoogmoed is („ik ben beter en religieuzer dan jij”) en door geen soera of hadith wordt ondersteund b. Nu zou men daartegenin kunnen brengen dat Karl zich bij de Aladsjy’s natuurlijk uitgeeft voor een sjerif-met-een-heel-lange-naam, een rechtstreekse afstammeling van de profeet Mohammed dus. En sjerifs werden in lang vervlogen tijden uiterlijk gekenmerkt door het dragen van een groene tulband en achtten zichzelf inderdaad door hun al dan niet vermeende afstamming beter dan de rest van de wereldbevolking. Daarom zou het theoretisch mogelijk zijn dat zij zich kaal schoren, maar Karl May schrijft duidelijk dat ze aan zijn volle haardos zouden kunnen zien dat hij geen moslim was (en al helemaal geen sjerif).

Kort samengevat: Karl May wist door handig gebruik te maken van encyclopedisch materiaal over de islam meer over het onderwerp dan de gemiddelde Europeaan van zijn tijd, maar de fijne kneepjes ontgingen hem toch. Het is een verwijt dat hem – bij leven of postuum – wel vaker werd gemaakt over diverse onderwerpen.

[a]

De islam is natuurlijk ooit begonnen als een kleine sekte rondom de profeet Mohammed op het Arabisch schiereiland, tjokvol regels die op die plek en in die tijd zinvol waren. Maar inmiddels zijn we 1400 jaar verder en zitten moslims verspreid over de hele aarde. Een aantal jaren geleden was ik met een paar vrienden op IJsland en zelfs daar wonen twee- à driehonderd moslims; geloof het of niet, maar ze hebben in Reykjavík zelfs een moskee: een zaaltje in een kantoorgebouw, maar toch: ’t is een moskee. Het was juli, een maand die in dat jaar min of meer samenviel met de ramadan en u raadt het al: wij zagen de zon ondergaan om 1.30u en weer opkomen tussen 3.00u en 3.30u. We hebben toen bij wijze van spreken hemel en aarde bewogen om van iemand antwoord te krijgen op de vraag: hoe doen ze het daar toch met de ramadan? Het uiteindelijke antwoord was dat moslims in dergelijke extreme gevallen mochten kiezen tussen de Londen-tijd of de Mekka-tijd.

[b]

https://www.al-yaqeen.com/artikelen/hoofdstuk-11-het-scheren-van-het-hoofd/




  [1]In: De Witte Bison 30, november 2021.
  [2]Peter Rosegger (die zijn achternaam vóór 1870 ook wel spelde als Roßegger of Rossegger, * 31 juli 1843 , † 26 juni 1918) was een Oostenrijks dichter en auteur. Bekende werken van hem zijn de romans „Die Schriften des Waldschulmeisters”, „Heidepeters Gabriel”, „Der Gottsucher”, „Jakob der Letzte”, „Peter Mayr. Der Wirt an der Mahr”, „Das ewige Licht”, „Erdsegen”, „Weltgift”, „I.N.R.I.”, „Die Försterbuben”, „Martin der Mann” en „Die beiden Hänse” en de dichtbundels „Zither und Hackbrett”, „Mein Lied” en „Steirischer Waffensegen”.
Voor Karl May-fans is vooral interessant, dat hij het tijdschrift Heimgarten uitgaf, waarin in 1877 Mays „Die Rose von Kahira” werd gepubliceerd; deze publicatie leidde tot de bovengenoemde verzuchting van Rosegger.
  [3]Karl May en zijn wereld” is het vijftigste en laatste deel van de Karl May Pockets van Prisma en verschenen onder de auteursnaam Karl May. Het boek bestaat uit zeven korte verhalen van Karl May, aan elkaar gepraat door dr. F. C. de Rooy (voluit: dr. Ferdinand Carel de Rooy, * 9 juni 1919 , † 4 maart 1998) en voorzien van stukjes autobiografie („Mein Leben und Streben”) van Karl May zelf.
„De koning der Zoeloes” (in het Duits als „Das Kafferngrab” opgenomen in „Auf fremden Pfaden”, Gesammelte Werke, Band 23), „Villa Shatterhand” (in het Duits sinds 1997 als „Freuden und Leioden eines Vielgelesenen” opgenomen in „Old Shatterhand in der Heimat”, Gesammelte Werke, Band 79), „De Godslasteraar” (in het Duits als „Der Flucher” opgenomen in „Auf fremden Pfaden”, Gesammelte Werke, Band 23), „Kruis of Halve Maan” (in het Duits als „Maria oder Fatima” opgenomen in „Auf fremden Pfaden”, Gesammelte Werke, Band 23), „Het tovertapijt” (in het Duits sinds 2000 als „Der Zauberteppich” opgenomen in „Abdahn Effendi”, Gesammelte Werke, Band 81), „Sitara” (in het Duits „Das Märchen von Sitara”, de inleiding van Karl Mays autobiografie, „Mein Leben und Streben”, opgenomen in „»ICH« Karl May • Leben und Werk”, Gesammelte Werke, Band 34) en „Merhameh” (in het Duits sinds 2000 als „Merhameh” opgenomen in „Abdahn Effendi”, Gesammelte Werke, Band 81).
  [4]Franz Kandolf (* 6 november 1886 , † 19 juni 1949 ebenda) was een katholiek priester in München, Karl May-onderzoeker en medewerker van het Karl-May-Verlag. Hij schreef tientallen stukken voor de Karl-May-Jahrbücher; bovendien schreef hij het vervolg op Karl Mays „Am Jenseits”, dat als enige niet van May afkomstige werk in de Gesammelte Werke werd opgenomen als nr. 50. Daarnaast heeft hij met name de delen „Allah il Allah!” (Gesammelte Werke, Band 60 en „Ritter und Rebellen” (Gesammelte Werke, Band 69) zeer sterk bewerkt tot een leesbaar geheel. In 2017 werd zijn op Karl Mays werken geïnspireerde „Die Söhne des Scheiks. Auf der Suche nach Marah Durimeh. Reiseerzählung von Franz Kandolf” als Sonderband zu den Gesammelten Werken Karl Mays uitgegeven.
  [5]Dr. Euchar Albrecht Schmid (* 29 augustus 1884 , † 15 juli 1951) was op 1 juli 1913 samen met Friedrich Ernst Fehsenfeld en Klara May oprichter van het Karl-May-Verlag. Op 28 november 1913 werd vastgelegd dat Schmid tot het einde van de wettelijk bepaalde auteursrechten de enige uitvoerend directeur van de uitgever zou zijn; dat zou dus 1943 zijn, maar voor die tijd werden alle geldende auteursrechten in Duitsland door een wetswijziging verlengd tot vijftig jaar en zo bleef Schmid tot kort voor zijn dood directeur. In 1950 droeg hij de leiding van de uitgeverij over aan zijn oudste zoon, Joachim Schmid (* 29 juni 1922 , † 10 januari 2003). Ook alweer in verband met rechten, maar ook van de politieke spanningen tussen de BRD en de DDR werd Joachim tussen 1950 en 1960 de enige directeur van Verlag Joachim Schmid in Bamberg. In 1960 werd er een verdrag gesloten met de Karl-May-Stiftung in Radebeul en mocht de uitgeverij in Bamberg zich weer Karl-May-Verlag noemen; Joachim bleef daarvan directeur van 1960 tot 1993, maar nu met zijn beide jongere broers Lothar (* 10 mei 1928 , † 18 mei 2013) en Roland (* 15 mei 1930 , † 4 januari 1990). Van 1993 tot 2003 was Lothar de enige directeur, van 2003 tot 2007 was hij dat samen met zijn zoon Bernhard (* 29 maart 1962) en vanaf 2007 is Bernhard – de derde generatie – de enige directeur van de uitgeverij. Een vierde zoon van Dr. Euchar Albrecht Schmid, Wolfgang (* 1924) is in de oorlog aan het oostfront gesneuveld.
  [6]Arthur John Byng Wavell (* 27 mei 1882 , † 9 januari 1916) was een Brits militair en ontdekkingsreiziger in Afrika. Onder het pseudoniem Ali bin Muhammed bezocht hij in 1908 Mekka, waarvan zijn boek „A modern pilgrim in Mecca” het resultaat is.
  [7]Karl Andree (voluit: Karl Theodor Andree, * 20 oktober 1808 , † 10 augustus 1875) was een Duits aardrijkskundige en publicist. Van 1858 tot 1870 was hij consul van Chili in Leipzig. Zijn bekendste werken zijn „Nordamerika in geographischen und geschichtlichen Umrissen”, „Buenos Ayres und die Argentinische Republik”, „Geographischen Wanderungen” en „Forschungsreisen in Arabien und Ost-Afrika nach den Entdeckungen von Burton, Speke, Krapf, Rebmann, Erhardt und anderen”: Band 1: „Burton’s Reisen nach Medina und Mekka und in das Somaliland nach Härrär in Ostafrika”, Band 2: „Die Expeditionen Burto’s und Speke’s von Zanzibar bis zum Tanganyika- und Nyanza-See, Rebmann’s Wanderung nach Dschagga und Krapf’s Reise im äquatorialen Ostafrika und Abessinien”. Deze laatste twee boeken bevonden zich al vanaf 1887/1888 (stempel: »Karl May Dr. phil. Dresden, Schnorrstrasse 31«) in Karl Mays bibliotheek, voorzien van talrijke onderstrepingen en aantekeningen van May ((„Karl Mays Bibliothek, 1. Band”, Bamberg/Radebeul: Karl-May-Verlag, 2021, Nrs. KM0494-KM0495, pp. 211-212), net als de ingebonden jaargangen 1872, 1876, 1877, 1881 en 1882 van het door Karl Andree uitgegeven tijdschrift Globus. Illustrierte Zeitschrift für Länder- und Völkerkunde mit besonderer Berücksichtigung der Anthropologie und Ethnologie („Karl Mays Bibliothek”, Bamberg/Radebeul: Karl-May-Verlag, 2021, Nrs. KM0125-KM0130, pp. 95/96).
  [8]Richard Burton (voluit: Richard Francis Burton, * 19 maart 1821 , † 19 oktober 1890) was een Brits consul, ontdekkingsreiziger, vertaler en oriëntalist, niet te verwarren met de gelijknamige acteur. In 1853 begon hij aan een goed voorbereide reis naar Mekka en Medina (inclusief besnijdenis). Hoewel Burton zeker niet de eerste Europese niet-moslim was om de Hadj te maken – Ludovico di Varthema (* ± 1486 , † 1517) deed dit al in 1503 –, was zijn pelgrimstocht de meest bekende en best gedocumenteerde van de tijd. Burtons tocht naar Mekka was gevaarlijk en zijn karavaan werd aangevallen door bandieten. Uiteindelijk lukte het Burton om Mekka en Medina te bezoeken. In 1857 trok hij samen met de Engelse ontdekkingsreiziger John Hanning Speke (e (* 4 mei 1827 , † 15 september 1864) vanuit Zanzibar de Oost-Afrikaanse binnenlanden in om de bronnen van de Nijl te vinden, waarbij zij het Tanganyikameer ontdekten; Speke ontdekte bovendien het Victoriameer; daarna bekoelde de vriendschap tussen de twee mannen o.a. door hun verschil van inzicht over wat nu de bron van de Nijl was.
  [9]Christian Snouck Hurgronje (* 8 februari 1857 , † 26 juni 1936) was een Nederlands arabist en islamoloog. Snouck had in Nederland Arabisch gestudeerd en zocht in Djedda, na zich tot moslim bekeerd te hebben en zich te hebben laten besnijden, contact met de groot-sjerief, de Turkse gouverneur, die hem weer in contact bracht met gerenommeerde schriftgeleerden uit Mekka. Snouck overtuigde hen van zijn oprechte bedoelingen als moslim, mede vanwege zijn grote kennis van de koran, en werd als gevolg daarvan op 5 januari 1885 als „Abd-el Ghaffar” toegelaten tot Mekka. Hij wilde in contact komen met bedevaartgangers uit Atjeh als bijdrage aan zijn onderzoek naar de problemen van de Nederlandse regering in Atjeh, doch werd vlak vóór de eigenlijke hadj (bedevaart) in Mekka buiten zijn schuld door de Turkse gouverneur uitgewezen. Er werd voor zijn veiligheid gevreesd in verband met een dodelijk incident waarin zijn naam ten onrechte werd genoemd. Interessant is om te zien dat Franz Kandolf in zijn rol als Kara Ben Nemsi/Hadschi Akil Schatir voor zijn eigen veiligheid Mekka moest verlaten voor het begin van de hadj. Later werd Snouck Hurgronje vanwege zijn kennis van het Atjees, Maleis en Javaans én omdat de stamhoofden hun geloofsgenoot „Hadji Abd-el Ghafaar” volledig vertrouwden de naaste medewerker van kolonel Van Heutsz, die zich gesteld zag voor de opgave om de bevolking van Atjeh aan het Nederlandse gezag te onderwerpen. De Atjeh-oorlog vond gedeeltelijk plaats in de tijd dat Karl May Sumatra bezocht; verwijzingen daarnaar zien we terug in „Und Friede auf Eren” (Gesammelte Werke, Band 30). Snouck Hurgronje’s twee boeken over Mekka, „Mekka, Band I. Die Stadt und ihre Herren”, en „Band II. Aus dem heutigen Leben”, maakten grote indruk omdat tot dan weinig tot niets over de stad bekend was. Beide boeken – weliswaar in Den Haag, maar in het Duits uitgegeven – bevonden zich in Karl Mays bibliotheek („Karl Mays Bibliothek”, Bamberg/Radebeul: Karl-May-Verlag, 2021, Nrs. KM0473-KM0474, pp. 200/201), samen met „Mekkanische Sprichwörter und Redensarten” (ibidem, Nr. KM0475, p. 201), „Bilderatlas zu Mekka” en „Bilder aus Mekka” (ibidem, Nrs. KM0153-KM0154, pp. 104/105).
[10]Richard Burton (* 10 november 1925 , † 5 augustus 1984) was een Welsh acteur. Hij speelde o.m. in de volgende films: „The Desert Rats”, „The Robe”, „Demetrius and the Gladiators”, „Alexander the Great” (1956), „The Longest Day”, „Cleopatra” (1963), „Zulu”, „The Spy Who Came in from the Cold”, „Who’s Afraid of Virginia Woolf?” (1966), „The Taming of the Shrew”, „Where Eagles Dare”, „Raid on Rommel” en „Il viaggio”.
In „Cleopatra”, „Who’s Afraid of Virginia Woolf?” en „The Taming of the Shrew” was de Engels-Amerikaanse actrice Liz Taylor (voluit: Elizabeth Rosemond Taylor, * 27 februari 1932 , † 23 maart 2011) zijn tegenspeelster. In het echte leven zijn zij tweemaal met elkaar getrouwd geweest (1964-1974 en 1975-1976); daarnaast is zij nog zesmaal getrouwd geweest. Behalve de drie genoemde films met Richard Burton schitterde zij nog in tientallen andere films, waaronder „National Velvet”, „Father of the Bride”, „Quo Vadis?” (1951), „Ivanhoe” (1952), „Beau Brummell”, „The Last Time I Saw Paris”, „Cat on a Hot Tin Roof”, „Suddenly, Last Summer” en „The Flintstones”.
[11]‘Aun er Rafiq (voluit: ‘Awn al-Rafīq Pāshā ibn Muḥammad ibn ‘Abd al-Mu‘īn ibn Awn (Ottomaans Turks: عون الرفيق پاشا بن محمد بن عبد المعين بن عون; Arabisch: عون الرفيق باشا, ‘Awn al-Rafīq Bāshā, * februari 1841 , † 17 juli 1905) was grootsjerief van Mekka 1882 tot 1905; hij wordt uitvoerig als sympathiek en progressief persoon beschreven door Christiaan Snouck Hurgronje en komt ook voor als dramatis persona bij Franz Kandolf)
[12]Heinrich August Pierer (* 26 februari 1794 , † 12 mei 1850) was een Duits encyclopedist. Zijn „Universal-Lexikon der Gegenwart und Vergangenheit von Heinrich A. Pierer”, officieel: „Universal-Lexikon der Gegenwart und Vergangenheit oder neuestes encyclopädisches Wörterbuch der Wissenschaften, Künste und Gewerbe” (kortweg: „Pierers Enzyklopädisches Wörterbuch” werd voor het eerst tussen 1824 en 1836 in 26 kloeke delen uitgegeven en geldt als het eerste volledige moderne algemene lexicon. Zowel de eerste als de zevende oplage (welke laatste door Joseph Kürschner (*20 september 1853 , † 29 juli 1902) werd uitgegeven) oplage plus enkele supplementen waren aanwezig in Karl Mays bibliotheek („Karl Mays Bibliothek”, Bamberg/Radebeul: Karl-May-Verlag, 2021, Nrs. KM0049-KM0074, Nrs. KM0037-KM0048 resp. Nrs. KM0084, pp. 82-90).
[13]Friedrich Majer (ook gespeld als Maier, * 28 april 1772 , † 15 mei 1818) was een Duits historicus en etnograaf. Hij gaf o.a. het „Allgemeines Mythologisches Lexicon. Abtheilung 1, Band 1” uit in 1803-1084. Een tweede deel is nooit verschenen.
[14]Dr. Ludwig Ullmann (auch: Lion Ullmann, Baruch Löb Ullmann oder Leopold Ullmann, * 3 december 1804 , † 4 september 1843) was een Duitse rabbijn en oriëntalist; van 1836 tot 1843 was hij opperrabbijn van het consistorium Krefeld. In 1840 publiceerde hij een Duitse vertaling van de Koran, die tot op de dag vandaag herdrukt wordt. Deze Koran was aanwezig in Karl Mays bibliotheek („Karl Mays Bibliothek”, Bamberg/Radebeul: Karl-May-Verlag, 2021, Nr. KM0304, pp. 151-152; de andere twee in de tekst genoemde Korans kregen catalogusnummer KM0301 en KM0302 mee (p. 151)).
[15]Hoessein (voluit: Hoessein ibn Ali ibn Aboe Talib (Arabisch: الحسين بن علي,), * januari 626 , † 10 oktober 680) was de kleinzoon van Mohammed en de zoon van Ali ibn Aboe Talib, Mohammeds neef, en Fatima Zahra, Mohammeds dochter.
[16]Mohammed (Arabisch: مُحَمَّد بِن عَبد الله; volledige Arabische naam: Moehammad ibn ’Abd Allah ibn ’Abd al-Moettalib ibn Hasjim ibn ’Abd Manaf al-Koeraisji ibn Kielaab ibn Moerra ibn Ka’b ibn Loe’ay ibn Ghalib ibn Fahr, * ± 570 , † 8 juni 632), was een Arabische religiestichter en wordt door moslims en bahá’ís beschouwd als profeet en boodschapper van God.
[17]Bedoeld en afgebeeld wordt Willem-Alexander (voluit: Willem-Alexander Claus George Ferdinand, koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, jonkheer van Amsberg, * 27 april 1967), sinds 30 april 2013 Koning der Nederlanden.
[18]Al-Boekhari (voluit: Mohammad ibn Ismail al-Boekhari, kortweg Al-Boekhari (Arabisch: البخاري) of imam Boekhari, * 810 , † 870) was een soennitisch-islamitische schriftgeleerde van Perzische afkomst. Hij is voornamelijk bekend om zijn compilatie van de Hadith: als jongeman reisde hij langs de belangrijkste centra van kennis in de islamitische wereld, van Khorasan tot Egypte. Op zijn tocht verzamelde hij zo veel mogelijk overleveringen. Hij zou er in totaal ongeveer 600.000 gehoord hebben. Al-Boekhari zou er zestien jaar over hebben gedaan om zijn verzameling te filteren en een boek samen te stellen dat alleen de meest betrouwbare overleveringen bevatte. Dit werk, „Al Djami as Sahih” (الجامع الصحي , Verzameling van de authentieke tradities), is eigenlijk onderverdeeld in 97 andere boeken en 3450 hoofdstukken (2762 zonder herhalingen).



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website