Winnetou is terug: kan dit boek eigenlijk nog wel?

Terug naar een prairie van drukinkt


door Marco Kamphuis 1


Winnetou
Zonder ooit in Amerika te zijn geweest, zag Karl May in 1893 het leven van de indianen in dat land heel scherp. Zo blijkt uit een nieuwe vertaling van zijn Winnetou-trilogie, die Marco Kamphuis zijn jeugd even doet herbeleven.



Winnetou (gespeeld door Pierre Brice) in de speelfilm Winnetou und das Halbblut Apanatschi uit 1966.

Dat niets van wat je ooit beleefd hebt, werkelijk verloren gaat, bleek toen ik, lezend dat er een nieuwe vertaling van Winnetou op stapel stond, een indianenkreet slaakte. Ik schrijf ‘ik’, maar ik bedoel de schooljongen die in de jaren zeventig de avonturen van Arendsoog en Witte Veder verslond en die de kern uitmaakt van de voortrollende, aanzwellende sneeuwbal die ik (met dank aan de Franse filosoof Henri Bergson) mijn ik noem. Die schooljongen slaakte dus een indianenkreet; de recensent in mij vroeg een recensie-exemplaar aan.

Sommige vrienden die ik deelgenoot maakte van de aanstaande publicatie trokken een wenkbrauw op: ‘Winnetou, kan dat dan nog?’ Veiligheidshalve liet ik mijn indianenkreet daarna achterwege, wie weet welke moderne normen ik had overtreden, hoe had ik zo lichtzinnig kunnen zijn, maar het kwaad was al geschied, mijn onrust gewekt, en op de dag dat ik het boek eindelijk kon openslaan hing de vraag of een nieuwe vertaling van Winnetou I (1893) wel bestaansrecht had als een donderwolk boven de prairie.

De inleiding stelde me gerust. Onomwonden veroordeelt deze korte tekst – ondertekend met ‘de schrijver’, niet ‘Karl May’ – de verdrijving van de Noord-Amerikaanse indianen door Europese kolonisten: ‘Het land dat ze bewoonden was ontegenzeglijk van hen, het werd hun afgenomen [...] Van tijd tot tijd werden hun “eeuwige” rechten op “hun” territorium verleend, maar binnen de kortste keren werden ze daaruit weer verdreven [...] Men “kocht” hun land, maar betaalde of helemaal niet of met waardeloze spullen waar ze niets aan hadden.’ Als de oorspronkelijke bewoners voor hun rechten opkwamen, werd dat ‘beantwoord met kruit en kogels’, stelt de schrijver verder, en ondertussen werden de onafzienbare kuddes bizons waarvan ze leefden uitgedund. Dat is, in het eerste deel van de Winnetou-trilogie, een duidelijke stellingname; de Duitse schrijver Karl May (1842-1912) zag de zaken in 1893 scherp.

Diefstal en oplichting
Handenwrijvend dook ik onder in het verhaal.
De ik-verteller in Winnetou is een Duitse emigrant. ‘Door onverkwikkelijke omstandigheden in mijn geboorteland en een, als ik het zo mag zeggen, aangeboren dadendrang was ik de oceaan overgestoken naar de Verenigde Staten [...]’. In St. Louis komt hij in contact met een bekende woudloper, Sam Hawkens, die hem onder zijn hoede neemt. De ik-figuur vertrekt naar het Wilde Westen om landmetingen te verrichten voor de aanleg van een spoorlijn door een ‘gevaarlijke streek, waar Kiowa-, Comanche- en Apache-indianen rondzwierven, die niets wilden weten van een spoorlijn door het gebied dat zij als hun eigendom beschouwden.’ Sam Hawkens en andere ervaren gidsen zullen de landmeters beschermen.

In de ogen van Sam is de ik-verteller natuurlijk een greenhorn, een hopeloze beginneling die zijn kennis uitsluitend uit boeken heeft. De traditionele opvatting is dat boekenkennis niets voorstelt vergeleken met praktijkervaring, en als dat érgens geldt, dan wel in het Wilde Westen. De humor van Winnetou schuilt voor een groot deel in het feit dat de Duitse boekenwurm (die ook nog schrijver wil worden!) de mannen van de praktijk in alles de baas is. Hij is een feilloos schutter en temt wilde paarden met speels gemak.

Toegegeven, bij zijn belezenheid komt ook wel een dosis talent en een bijna bovenmenselijke kracht – zijn vaardigheid om iemand met één vuistslag buiten gevecht te stellen levert hem de bijnaam Old Shatterhand op. Overigens lijkt het terugkerende motief van de boekenwijsheid een grap die Karl May zich ook voor zijn eigen vermaak veroorloofd heeft: anders dan hij zijn lezers deed geloven, had hij namelijk nooit een voet in Amerika gezet, de prairie rook voor hem niet naar buffelgras maar naar drukinkt, en toen tegen het eind van zijn leven uitkwam dat de avonturen die hij als Old Shatterhand had beleefd in feite pure verzinsels waren, én zijn veroordelingen wegens diefstal en oplichting werden onthuld, was het met zijn reputatie gedaan.

Kus en omhelzing
Twee Apachen van de stam van de Mescalero, een opperhoofd en zijn zoon, komen bij de landmeters verhaal halen: dit is hún grondgebied. Hoewel Old Shatterhand en Winnetou door de omstandigheden tegenover elkaar staan, is het vriendschap op het eerste gezicht. ‘Zijn gezicht was bijna nog edeler dan dat van zijn vader en had een lichte matbruine kleur met een zacht bronzen waas [...] Ik voelde dat hij een goed mens was en buitengewoon begaafd moest zijn.’ Het is niet alleen vriendschap, ook fysieke aantrekkingskracht: met de ‘ernstige, donkere, fluweelachtig glanzende ogen’ van Winnetou en zijn ‘prachtige, blauw glanzende haar’ dat ‘dik en weelderig’ over zijn rug hangt en waar ‘heel wat vrouwen [hem om zouden] hebben benijd’ komt er een onmiskenbaar romantisch element in het verhaal. (Aan die romantiek zou de Franse acteur Pierre Brice, geholpen door de grimeur, vakkundig invulling geven in de succesvolle reeks Winnetou-speelfilms van 1962 tot 1968).

Hoewel de intuďtieve, diepe genegenheid wederzijds is, beschouwt Winnetou Old Shatterhand niettemin als een vijand van zijn volk die, eenmaal gevangen genomen, de marteldood verdient, en het kost laatstgenoemde heel wat moed en scherpzinnigheid voordat hij de Apache van zijn goede trouw heeft overtuigd en de twee hun beroemde bloedbroederschap kunnen bezegelen. Ook morele moed trouwens: Old Shatterhand erkent ruiterlijk dat hij, hoewel slechts een eenvoudige landmeter, aan de kant van het onrecht stond. Vervolgens strijden de twee vrienden zij aan zij tegen gouddieven en Kiowa-indianen, totdat hun avonturen noodgedwongen tot een abrupte scheiding leiden. ‘[Winnetou] omhelsde en kuste me, gaf zijn mannen een kort bevel en steeg te paard [...] Het was alsof een deel van mijn eigen ik me verliet en ook hem was het afscheid zwaar gevallen.’

Witte vader
Als het waar is dat je vroegere ik nooit vergaat, dan is het eveneens waar dat je er niet echt naar kunt terugkeren, de verstreken tijd laat zich immers niet wegdenken, en nadat ik me enige tijd in alle onschuld had vermaakt met de bizonjacht, de kunst van het martelen en hoe het tegen een grizzlybeer op te nemen met louter een mes, kreeg ik toch weer oog voor de morele kant van de zaak. Hoe wordt Winnetou afgebeeld?

Hij is intelligent, begaafd en nobel van karakter. Hij spreekt ‘foutloos Engels’, waarmee hij zich onderscheidt van bijvoorbeeld Witte Veder, die een halve eeuw later Arendsoogs ‘trouwe helper’ zal worden (‘Mij graag mee willen gaan, als mogen’). Winnetou is in veel opzichten de evenknie van superheld Old Shatterhand, maar er zijn ook verschillen. Hij heeft een onbewogen gelaat en een enorme zelfbeheersing, die soms op gespannen voet staat met zijn trots als Apache-opperhoofd. De ik-verteller, Old Shatterhand, verkondigt: ‘Hij was even oud als ik en me toch veruit de baas’, wat bescheiden klinkt, maar waarbij wel moet worden opgemerkt dat deze superioriteit nergens blijkt uit het verhaal. Integendeel, tweemaal wint Old Shatterhand van Winnetou in een fysiek tweegevecht; wanneer de Apache iets heel slims zegt had de verteller dat meestal zelf ook al bedacht; en Old Shatterhand stelt zijn eigen christelijke vergevingsgezindheid duidelijk boven de Apache-wetten die voorschrijven dat een tegenstander een trage marteldood dient te sterven.

De voornaamste kanttekening is echter dat Winnetou zijn voortreffelijke eigenschappen schijnt te danken aan het onderricht van Klekih-petra, ‘witte vader’, een Duitser (toevallig!) die als Apache onder de Apachen leeft. Winnetou, zijn vader Intsju tsjuna en zijn zus Nsjo-tsji (de enige vrouwelijke rol van betekenis) zijn alle drie wijze, nobele karakters, en alle drie staan ze onder de directe invloed van Klekih-petra, die zelf over Winnetou zegt: ‘Hij is mijn geesteskind’, en: ‘kon ik de dag maar beleven dat hij zich christen noemt!’ Alle Apachen buiten deze hoofdrolspelers blijven vaag en nietszeggend. Wel zijn er slechte ‘roodhuiden’, de paardendieven van de Kiowa-stam bijvoorbeeld, en het is ook duidelijk wat de oorsprong van hun schurkenstreken is: het contact met slechte ‘withuiden’. Zo ontstaat het beeld van een klomp rode klei die door de witte man geboetseerd wordt, ten goede of ten kwade.

Racistische grappen
Winnetou en Old Shatterhand zijn het erover eens dat withuiden ‘sluwer en slimmer’ dan roodhuiden zijn; Winnetou is de uitzondering, hij is ‘geen gewone indiaan’. Uit de vertelling spreekt een – waarschijnlijk oprecht – meevoelen met het ellendige lot van de rode volkeren, maar wel vanuit een geruststellend wit superioriteitsgevoel. Dat kon mij, hoe graag ik me ook wilde verliezen in het spoorzoeken en besluipen, toch niet helemaal ontgaan.

Al lezend heb ik ontdekt dat mijn kinderjaren weliswaar nog ergens bestaan, maar dat er geen kans is ze opnieuw te beleven. Op een totaal andere schaal geldt dat ook voor de geschiedenis van een volk: een voorbije fase is uniek en zal nooit terugkeren, anderzijds zijn de sporen ervan blijvend.

In een nawoord geven de vertalers een toelichting op hun keuze voor bepaalde termen met het oog op kolonialisme en racisme – ondanks de voorzorgsmaatregelen dient de lezer een enkele racistische grap wel voor lief te nemen. Het Duitse woord ‘Indianer’ vertalen met ‘Native Americans’ of een Nederlands equivalent daarvan, zou vreemd klinken in een avonturenroman uit 1893, reden dat de vertalers, in het besef dat die benaming omstreden is, toch hebben gekozen voor ‘indianen’. De woorden ‘Rote’ en ‘Weiße’ waren lastiger. ‘Uiteindelijk hebben we twee termen gekozen die wellicht allebei als kwetsend worden ervaren, maar wel een evenwichtig paar vormen: roodhuiden en withuiden.’ Ik vind dat een elegante oplossing. Overigens komt ook het oude vertrouwde ‘bleekgezichten’ veelvuldig in de tekst voor, als vertaling van ‘Bleichgesichter’, maar deze term wordt volgens de vertalers ‘door de groep in kwestie nooit als grievend ervaren, eerder als grappig’.


Karl May: Winnetou. Vert. Josephine Rijnaarts en Elly Schippers. Uitgeverij IJzer, 452 blz. € 29,95.

Pierre Brice als Winnetou




[1]In: NRC-Handelsblad, 30 april 2021.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website