Indianen en woudlopers: Aimard, Cooper, May

Anne de Vries 1


In 1868 kreeg de tienjarige Aegidius Timmerman 2 de jongensbibliotheek van zijn neef cadeau: ‘Marryat 3, Cooper 4 en Dickens 5! Wat heb ik ervan genoten.’ AdV1 Toen hij twaalf was, mocht hij volgens de Amsterdamse traditie voor het eerst mee naar de Gijsbrecht 6. Zijn vader had hem gewaarschuwd dat het allemaal maar namaak was, maar dat klopte niet: de slemp 7 en de roomsoezen in de pauze waren echt. ‘En ik vond [...] het gevecht in de kerk prachtig en even echt als de boeken van Aimard 8, die ik las.’ AdV2
Zijn jongensbibliotheek was gevuld met boeken die oorspronkelijk voor volwassenen bestemd waren, en dat was geen uitzondering in die tijd. Er verschenen nauwelijks boeken voor de oudere jeugd, maar deze volwassenenliteratuur bood precies wat zij zochten: avontuur en – in het geval van Charles Dickens – sentiment. Op grond van de literaire voorkeur typeerde Charlotte Bühler 9 deze leeftijd vijftig jaar later als de heldenfase. AdV3 En helden waren er volop in deze boeken.

De Amerikaanse auteur James Fenimore Cooper werd populair met zijn boeken over woudlopers en indianen, geschreven tussen 1823 en 1841, waarvan hier drie delen bekend werden: De laatste der Mohikanen (vertaald vanaf 1832), De spoorzoeker en De wilddoder. De centrale figuur in deze serie is Natty Bumppo, een woudloper die vanwege zijn leren beenkappen ‘Lederkous’ genoemd wordt (in De laatste der Mohikanen ook ‘Hawkeye’). Hij is een ideale identificatiefiguur: de eenzame held, die het ene avontuur na het andere beleeft in de Amerikaanse wildernis; en het prototype van de ‘goede blanke’, die een onverbrekelijke vriendschap heeft met zijn indiaanse ‘bloedbroeder’. Cooper is daarmee de grondlegger van een genre dat nog altijd populair is, zij het niet meer in boekvorm maar in films.
Een navolger van Cooper was Gustave Aimard, wiens biografie zich ook zou lenen voor een avonturenroman. In 1830 ging hij, twaalf jaar oud, als scheepsjongen naar Amerika, waar hij vijftien jaar als pelsjager en goudzoeker in de wildernis leefde. Hier deed hij inspiratie op voor De pelsjagers van de Arkansas, De spoorzoeker, Vrij-kogel en Edelhart, in het Nederlands gepubliceerd in de jaren zestig van de negentiende eeuw. In karakteristieken van zijn werk wordt meestal de nadruk gelegd op de vele wreedheden. In Edelhart zegt hij zelf over ‘zoovele toneelen van bloed en moord’: ‘Wij moeten de feiten vertellen gelijk zij zich hebben toegedragen. Wij beschrijven de zeden van een ras dat dagelijks vermindert en wegsterft onder den stuipachtigen aangreep der zoogenaamde beschaving.’ AdV4
Minder bekend is De woudloper van Gabriel Ferry 10: het lievelingsboek van tienjarige Theo Thijssen 11, zelfs vóór hij het gelezen had.

Ik heb het nooit verder gebracht, dan dat ik de platen er van heb mogen zien van een jongen die het terugbracht; wat die jongen bij die platen vertelde, was voldoende om me er van te overtuigen, dat De woudloper werkelijk het mooiste boek van de bibliotheek was, zo niet van de hele wereld. Op één plaat zag je een blanke, maar het was een schurk, wegvluchten op een paard; achter hem stond de sikkel van de maan in de lucht. De plaat was gekleurd en ontroerde mij hevig.’ AdV5


De bekendste en voor sommigen beruchtste navolger van Cooper was Karl May. Hoewel hij nooit een stap buiten Duitsland had gezet, werd hij wereldberoemd met zijn reisverhalen en indianenromans. Ook in Nederland genoten, vanaf 1893, generaties jongens – en ook meisjes – van zijn verhalen over Winnetou en Old Shatterhand, zoals De schat in het Zilvermeer, Winnetou, het opperhoofd der Apachen, Winnetou’s Dood en Winnetou’s testament.
De populariteit van de indianenromans verontrustte sommige pedagogen. Zo verklaarde J. Stamperius 12 in 1910:

óf men ontkent den invloed der lectuur op de zedelijke vorming van het kind – en ’t zou een stout beweren zijn dit te doen – óf men moet toegeven, dat die bloederige, de fantasie in hooge mate prikkelende Indianenverhalen [...] alles behalve geschikt zijn om edele gezindheden te wekken en gezonde begrippen van naastenliefde en verdraagzaamheid aan te kweeken. AdV6

Gabriel Ferry, De woudlooper. 8e, geheel herz. dr. Rotterdam [1919]. KB BJ 00728


Karl May, Winnetou’s testament. 3e dr. Amsterdam [ca. 1931]. KB BJ 32197



Tot de verdedigers behoorde Jan Ligthart 13, die veronderstelde dat indianenromans

bij de kinderen niet alleen de behoefte bevredigen aan ’t avontuurlijke, ’t heldhaftige, ’t ondernemende, maar dat ze in hun aankweek en bewondering voor het stoute, het vermetele, voor het durven en doen [...]. AdV7


Maar de meeste opvoeders namen het zekere voor het onzekere. In de jeugdafdelingen van openbare bibliotheken bijvoorbeeld werden indianenromans streng gerantsoeneerd.
Veel haalde dat niet uit. In jeugdherinneringen worden indianenromans vaak genoemd als favoriete lectuur, waaraan bovendien een heilzame werking wordt toegekend. Zo verklaart Geert van Beek 14:

Talloze boeken van Karl May heb ik ‘gevreten’, op die manier onbewust de grondslag leggend voor humaniteit, anti-racisme en een wat wereldvreemd romantisch levensgevoel, voorbereidend werk verrichtend voor de PSP 15. AdV8


En Rinus Ferdinandusse 16 besefte tijdens het lezen van Winnetou’s dood

dat er niets edelers en zuiverders op de wereld was (of is, ik weet het ineens niet meer) dan de hoge vriendschap van twee personen, die een gemeenschappelijk ideaal hadden: het bestrijden van het kwaad. AdV9


J. Fenimore Cooper, De laatste der Mohikanen. ’s-Gravenhage [1923]. KB BJ 11859




Gustave Aimard, De pelsjagers van de Arkansas, 5e dr. Leiden 1869, KB BJ 04281



NOTEN:
[Adv1]

Aegidius W. Timmerman, Tim’s herinneringen. Heruitg. Amsterdam 1983, p. 39.

[Adv1]

Aegidius W. Timmerman, Tim’s herinneringen. Heruitg. Amsterdam 1983, p. 39.

[Adv2]

Idem, p. 26.

[Adv3]

Charlotte Bühler, Das Seelenleben des Jugendlichen. Versuch einer Analyse und Theorie der psychischen Pubertät. Jena 1922.

[Adv4]

Geciteerd naar: Annerieke Freeman-Smulders, ‘Gustave Aimard’, in: Herman Verschuren (red.), Lexicon van de jeugdliteratuur. Alphen a/d Rijn (1993) 33, p. 4.

[Adv5]

Theo Thijssen, In de ochtend van het leven. Jeugdherinneringen. Bussum 1974, p. 180.

[Adv6]

J. Stamperius, Over kinderlectuur. Baarn 1910, p. 4.

[Adv7]

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’, in: School en leven 5 (1903/04), kol. 542-544, 557-560, 574-576, 589-592, 606-608, 621-624, 636-640 en 649-656. De geciteerde uitspraakstaat in kol. 640.

[Adv8]

Geert van Beek, ‘Pshaw’, in: Dát was nog eens lezen! 40 auteurs over boeken uit hun kinderjaren. Amsterdam 1972, p. 7-8.

[Adv9]

Rinus Ferdinandusse, ‘De dag dat Winnetou stierf’, in: Dát was nog eens lezen! 40 auteurs over boeken uit hun kinderjaren. Amsterdam 1972, p. 39-40.




  [1]In: Marieke van Delft, Reinder Storm en Theo Vermeulen [Red.] - „Wonderland. De wereld van het kinderboek. Catalogus bij de kinderboekententoonstelling Wonderland – Van Pietje Bell tot Harry Potter die werd gehouden in de Kunsthal Rotterdam van 2 oktober 2002 tot en met 5 januari 2003, Zwolle : Uitgeverij Waanders bv / Den Haag : Koninklijke Bibliotheek , 2002, pp. 56-57 (IBSN 9040086907).
  [2]Aegidius Timmerman (voluit: Aegidius Willem Timmerman, * 23 augustus 1858 , † 10 april 1941) was een Nederlands classicus en letterkundige; hij studeerde Klassieke Letteren aan de Universiteit van Amsterdam en volgde colleges met Willem Kloos (voluit: Willem Johannes Theodorus Kloos, * 6 mei 1859 , † 31 maart 1938), Herman Gorter (* 26 november 1864 , † 15 september 1927), Jacques Perk (voluit: Jacques Fabrice Herman Perk, * 10 juni 1859 , † 1 november 1881) en Alphons Diepenbrock (voluit: Alphons Johannes Maria Diepenbrock, * 2 september 1862 , † 5 april 1921). In 1893 promoveerde hij op het proefschrift „De Dionis et Timoleontis vitis capita quaedam”. Van 1892 tot 1921 was Timmerman docent aan het Gymnasium Haganum in Den Haag, waar zijn lievelingsleerlingen hem „Tim” mochten noemen. Zijn bekendste boek is de sleutelroman „Leo en Gerda”, naast metrische vertalingen van de „Ilias” en de „Odyssee”. In 1938 verscheen zijn autobiografie „Tims herinneringen”, waarin vooral de Tachtigers een prominente rol spelen.
  [3]Kapitein Frederick Marryat (* 10 juli 1792 , † 9 augustus 1848) was een Engelse schrijver, die wordt bestempeld als een van de eersten die verhalen over de zee schreef. Hij is vooral bekend van zijn autobiografische werk „Mr Midshipman Easy” en het kinderboek „The Children of the New Forest”. In Nederland is hij vooral bekend om zijn roman „The Phantom Ship”, waarin hij zijn visie verhaalt op het volksverhaal van De Vliegende Hollander, en „Masterman Ready, or the Wreck of the Pacific”, dat in het Nederlands werd vertaald door J. J. A. Goeverneur (voluit: Jan Jacob Antonie/Anthony Goeverneur, * 14 februari 1809 , † 18 maart 1889).
  [4]James Fenimore Cooper (* 15 september 1789 , † 14 september 1851) was een Amerikaans schrijver, die vooral bekendheid verwierf met zijn zeeverhalen en historische verhalen, de vijfdelige Leatherstocking Tales: „The Deerslayer. The First War Path”, „The Last of the Mohicans. A Narrative of 1757”, „The Pathfinder. The Inland Sea”, „The Pioneers. The Sources of the Susquehanna; A Descriptive Tale” en „The Prairie. A Tale”, met Natty Bumppo (bijgenaamd „Leatherstocking” en „Hawkeye”) in de hoofdrol; het tweede boek uit deze reeks, „The Last of the Mohicans” wordt door vriend en vijand beschouwd als zijn meesterwerk.
  [5]Charles Dickens (voluit: Charles John Huffam Dickens, * 7 februari 1812 , † 9 juni 1870) was een van de belangrijkste Engelse schrijvers tijdens het victoriaans tijdperk, die tot na de Eerste Wereldoorlog Engelands populairste schrijver bleef. Hij verwierf bekendheid met „The Pickwick Papers” (voluit: „The posthumous papers of the Pickwick Club”), „Oliver Twist”, „Nicholas Nickleby”, „David Copperfield”, „Great Expectations”, „A Christmas Carol” en „A tale of two cities”.
  [6]De „Gijsbrecht” (voluit, oorspronkelijk: „Gysbregt van Aemstel, d’ondergang van zijn stad en zijn ballingschap. Treurspel” is een toneelstuk van Joost van den Vondel (* 17 november 1587 , † 5 februari 1679), dat werd opgevoerd ter gelegenheid van de opening van de eerste stenen Amsterdamse schouwburg op 3 januari 1638. Het is met afstand het bekendste Nederlandstalige toneelstuk, dat sinds 1641 in Amsterdam vrijwel jaarlijks met kerstmis werd opgevoerd; in de negentiende eeuw ontstond de traditie van een jaarlijkse nieuwjaarspremière, die tot 1968 standhield.
  [7]Slemp is warme melk waaraan saffraan, kruidnagel, kaneel, foelie en suiker worden toegevoegd. Omdat slemp echter ook Amsterdams is of was voor koffie, is het onduidelijk wat Aegidius hier te drinken kreeg: gezien zijn jonge leeftijd denk ik echter aan de melk met toevoegingen.
  [8]Gustave Aimard (pseudoniem van Olivier Aimard, * 13 september 1818 , † 20 juni 1883) was een Franse reiziger in Noord- Amerika, Spanje en Turkije en schrijver van avonturenromans. Beroemd zijn zijn „Les Trappeurs de l’Arkansas”, „Le Chercheur de pistes”, „La Fièvre d’Or”, „Les Chasseurs d’Abeilles”, „Le Cœur de pierre”, „L’Araucan”, „Les scalpeurs blancs”, „Par mer et par terre” en, samen met Jules Berlioz d’Auriac (* 9 juli 1820 , † 16 september 1913) geschreven, „Jim, l’Indien”.
  [9]Charlotte Bühler (voluit: Charlotte Bertha Bühler, geborene Malachowski, * 20 december 1893 , † 5 februari 1974) was een Amerikaans psychologe van Duitse origine, echtgenote van Karl Bühler. Ze was hoogleraar in Duitsland, maar zag zich om haar joodse origine in 1938 genoodzaakt dat land te ontvluchten. Via Nederland en Noorwegen bereikte zij de Verenigde Staten. Zij geldt als een van de grondleggers van de Humanistische psychologie. Ze kreeg vooral bekendheid door haar publicaties over de puberleeftijd en de ontwikkelingstest die zij ontwierp voor jonge kinderen. Haar belangrijkste publicaties waren: „Das Märchen und die Phantasie des Kindes”, „Das Seelenleben des Jugendalters”, „Das Seelenleben des Jugendlichen : Versuch einer Analyse und Theorie der psychischen Pubertät”, „Kindheit und Jugend”, „Jugend und Beruf : Kritik und Material”, „Jugendtagebuch und Lebenslauf”, „Der menschliche Lebenslauf als psychologisches Problem”, „Praktische Kinderpsychologie” en „Kind und Familie”.
[10]Gabriel Ferry (eigenlijk Eugène Louis Gabriel Ferry de Bellemare, * 29 november 1809 , † 5 januari 1852) was een Frans auteur, voornamelijk van avonturenromans, waarvan „Une guerre en Sonora – souvenirs des côtes de l’Océan Pacifique”, „Les Squatters – La clairière du bois des Hogues, récit des côtes et de la mer”, „Costal l’Indien ; roman historique. Scènes de la guerre de l'indépendance du Mexique”, „Les Révolutions du Mexique” en „Les aventures d’un Français au pays des caciques” bekend zijn, maar dank zij de bewerking van „Le Coureur des bois” voor kinderen door Karl May is deze roman zijn bekendste werk geworden.
[11]Theo Thijssen (voluit: Theodorus Johannes Thijssen, * 16 juni 1879 , † 23 december 1943) was een Nederlands schrijver, onderwijzer, socialistisch politicus en esperantist. Zijn bekendste boek is „Kees de jongen” uit 1923, dat zich in de Amsterdamse Jordaan afspeelt. Andere bekende boeken van zijn hand zijn o.a.: „Barend Wels”, „De gelukkige klas”, „De examenidioot of De kinderexamens van 1928” en „Het taaie ongerief”.
[12]J. Stamperius (voluit: Jacob Stamperius, * 8 april 1858 , † 23 januari 1936) was onderwijzer, hoofd der school, schoolopziener en schrijver van jeugdboeken. Hij voerde de redactie over de reeks De Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd, een reeks kinderboeken, waarvan tussen 1887 tot 1940 meer dan 160 titels verschenen bij uitgeverij W. H. J. van Nooten (bekend van de uitgave van het eerste in Nederland verschenen boek „De oude dood (Reisavonturen in Mexico)” van Karl May) en die in 1918 omgedoopt werd in Stamperius-Bibliotheek. Daarnaast redigeerde hij ook De Kindervriend, een serie kinderboeken die werd uitgebracht bij uitgeverij Sijthoff in Leiden. Hij werkte mee aan diverse schoolleesboekjes en verzorgde bijdragen in kindertijdschriften als Voor ’t jonge volkje, Ons blaadje, Onze kinderen en Ons genoegen.
[13]Jan Ligthart (* 11 januari 1859 , † 16 februari 1916) was een Nederlands onderwijzer en onderwijsvernieuwer, die samen met onderwijzer en kinderboekenschrijver Rieks Scheepstra (voluit: Hindericus Scheepstra, * 17 maart 1859 , † 8 mei 1913) een zestal kinderboekjes schreef onder de titel Ot en Sien, die in de eerste helft van de twintigste eeuw zeer populair waren. De sfeervolle tekeningen in het boekje waren van Cornelis Jetses (* 23 juni 1873 , † 9 juni 1955), oorspronkelijk getekend voor het Duitse origineel, „Otto und Dina”. De verhalen over Ot en Sien werden later ook in Sesamstraat voorgelezen.
[14]Geert van Beek (voluit: Gerardus Johannes van Beek, * 13 maart 1920 , † 2 januari 2001) was een Nederlands schrijver en docent. Boeken van zijn hand zijn o.a. „Een hand boven de ogen”, „Buiten schot”, „De gekruisigde rat”, „De steek van een schorpioen”, „Van je familie moet je ’t hebben”, „Een vrouw vloog naar Engeland” en „De schilder en het meisje”.
[15]De Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), opgericht in 1957, was een links-extremistisch splinterpartijtje, dat streefde naar hervorming van de maatschappij in pacifistische en socialistische zin. In 1990 fuseerde het partijtje met PPR, CPN en EVP tot het zo mogelijk nog linksere GroenLinks.
[16]Rinus Ferdinandusse (voluit: Marinus Daniël Ferdinandusse, * 28 november 1931 , † 23 juli 2022) was van 1969 tot 1996 hoofdredacteur van Vrij Nederland en daarnaast een begenadigd (thriller)auteur. Bekend van hem zijn o.a. „Stukjes in de kraag”, „Naakt over de schutting”, „Op de barkeeper beschouwd”, „Zij droeg die nacht een paars corset”, „De brede rug van de Nederlandse maagd”, „Het rijkste uit het leven van Douwe Trant”, „En het hoofd werd op tafel gezet”, „De zoon van Douwe Trant”, „De haren van de vos” en „De dood van een kroonprins” (samen met 9 andere auteurs).



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website