Ugh! Een bleekgezicht uit Saksen!

Honderd jaar Karl May


Wim Zaal 1


Honderd jaar na zijn eerste volwaardige boek is Duitslands meest gelezen, meest verfilmde schrijver nog een raadsel.
Spoorzoeker Wim Zaal volgt de 1.290.000 voetstappen van May, Carl Friedrich.


„Ik heb u iets gevraagd, verdachte,” zei de kantonrechter van Mittweida. „U bent jong, u bent gezond, u hebt een goede opleiding genoten; wat drijft u er dan toe om falsaris en fraudeur te worden?”
Verdachte May, Carl Friedrich, ongehuwd, geboren 25 februari 1842 te Ernstthal, Saksen, bleef opnieuw het antwoord schuldig. Moest hij zeggen dat eerzaamheid, fatsoen en burgerdeugd hem zo ver hadden gedreven? Zijn vader, een arme wever uit een provincienest, had al met de Biedermeiersamenleving 2 op gespannen voet gestaan. In de tijd die hem tussen het verwekken van veertien kinderen overbleef, liep hij dapper mee in vrijkorpsen en in 1848 speelde hij zelfs revolutie. Die liep enkel op ellende uit, maar de kleine Karl moet toen toch opgestoken hebben dat er met de maatschappij iets niet klopte. Natuurlijk, de door kerk en staat bevoogde school dekte de twijfels weer toe, en toen Karl op internaat ging om voor onderwijzer te leren, leek dat zelfs een inlijving bij de bestaande orde. Hoe kon het dan gebeuren dat op zijn chambrette zes talgkaarsjes werden aangetroffen, precies de zes, die in de voorraadkamer ontbraken? Want alles wordt in Saksen afgeteld.
Het incident werd aangegrepen om hem te verwijderen. Bewezen was de diefstal niet en zes kaarsjes à twee cent zijn bepaald geen halsmisdaad; maar op een toekomstig opvoeder mocht zelfs niet de schaduw van verdenking rusten. Haast ga je vermoeden dat May op de reactionaire school een geest verspreid moet hebben die gevaarlijk werd geacht. En kaarsen steel je om boeken te lezen die het daglicht niet verdragen.



Het oudste portret van Karl May, uit 1875

Dank zij relaties kon hij zijn opleiding elders afronden, zodat hij op z’n negentiende hulponderwijzer werd. Zijn eerste baan was op een armenschool. Hij had er amper twee weken gewerkt, toen zijn kamerverhuurder 3 het schoolbestuur meedeelde dat de commensaal zijn vrouw had willen verleiden. Pfui Teufel! Dat vereiste een „Disziplinaruntersuchung” en ontslag... maar toen het laatste verleend was, ging het eerste niet meer door. De verdenking was voldoende: je bent staatsdienaar - en dan gedraag je je daarnaar - of je hebt maar te gaan.
May ging en werd fabrieksonderwijzer, wat betekende dat hij uitgebuite, halfverhongerde werkslaafjes tot fatsoen en burgerdeugd moest opleiden. Na korte tijd werd hij opnieuw van diefstal beschuldigd en, twintig jaar oud, belandde hij voor zes weken in de cel.



Karl May als Old Shatterhand

Uit het gevang ontslagen en ditmaal zonder kans op werk, sloeg Karl steeds krommere wegen in om aan de kost te komen. Staat en samenleving hadden hem zijn dagelijkse brood misgund, en dat zouden ze weten! Nu eens ging hij er met een driedelig pak vandoor, dan met een paard, en uit een café waar hij vanwege ’t vroege uur niet bediend werd, verdween hij met medeneming van de biljartballen. Zijn specialiteit was echter valsemunterij. Niet dat hij vals geld vervaardigde, nee, veel gewiekster nog, hij ontdèkte het! Hij gaf zich via onechte papieren uit voor het hoofd van de geheime politie en overviel een winkelier met de beschuldiging: „U hebt iemand gisteren een vals tien-Mark-biljet gegeven!”
„Maar excellentie...” jammerde zo’n winkelier dan.
„Wilt u soms ontkennen dat dit biljet vals is? Laat uw kassa maar eens zien! Aha, nèt wat ik gedacht heb, nog twee vervalsingen! Wáár drukt u ze?”
Beseffend dat een schandaal zijn zaak zou ruïneren, smeekte de middenstander om genade; zijne excellentie moest het valse geld vooral direct meenemen, als hij maar wou geloven dat deze godvrezende burger ècht onschuldig was! May stak de biljetten genadig in zijn portefeuille, legde zwijgplicht op, en begaf zich met veerkrachtige tred naar de volgende negotie.
Op den duur loopt zo’n broodwinning spaak, zeker als je daar tevens onbestaande erfenissen in verwerkt. In april 1870 werd de oplichter voorgeleid in het kantongerecht van Mittweida en tot tweemaal toe vroeg de rechter wat hem ertoe gedreven had falsaris en fraudeur te worden. Wat kon May, Carl Friedrich, antwoorden: Verachting? Wraakzucht? Nood? Een al te gevatte verbeelding? - Hij bleef het antwoord schuldig en verdween voor vier jaar in het tuchthuis.

Het Männerzuchthaus in Waldheim was gelegen in wat romantische mensen een lachende vallei noemden. De gevangenen hadden er echter weinig te lachen: als je op een slaapzaal met twaalf man je nachten moet doorbrengen, als je dagelijks twaalf uur sigaren moet draaien, en dat jarenlang, gaat er innerlijk iets met je gebeuren. Of je stompt af, òf je redt jezelf in een droomwereld. Karl May was voorbestemd tot dat laatste. Toen hij tweeëndertig jaar oud de inrichting verliet, stond zijn voornemen vast: hij zou zijn fantasie en schoolmeesters-schrijfvaardigheid te gelde maken. Het industriële tijdperk was in volle ontwikkeling, de massa had leren lezen en kon ontspanningskrantjes kopen - hier lag zijn kans! Nog door een argwanende politie bewaakt, schreef hij zijn vingers blauw. Alleen viel er niet veel roem te behalen in periodieken als Das Familienblatt, Heimgarten, Neues Unterhaltungsblatt, Frohe Stunden, Feierstunden en Abendstunden. Hij was wat de Engelsen noemen een penny-a-liner, met dien verstande dat hij per regel met een hàlve stuiver genoegen moest nemen.



Bloody Fox, held in de boeken
„Unter Geiern” en „Old Surehand”

Midden dertig was hij die literaire dwangarbeid (nog erger dan sigaren maken) beu: hij zegde zijn contracten op, begon voor zichzelf en schreef onder schuilnaam de ene colportage-roman na de andere. Verlichting in de nood bracht het niet. Dat hij maar één Mark per gedrukte pagina kreeg, dwong hem tot roofbouw op zichzelf: wij weten dat hij eens in anderhalf jaar 1469 bladzijden produceerde, die hem 1840 Mark opleverden.
Maar in dat slordige geschrijf ontdekte May zichzelf. Alles in zijn karakter, dat in het Duitse milieu van fatsoen en burgerdeugd geen adem kon halen, baande zich via feuilletons een weg naar droomlandschappen die bij hem pasten: verre, door geen kantongerechten aangetaste streken, bevolkt door helden en schurken die daar tot bovenmenselijke proporties konden uitgroeien. Dat hij die landen niet zelf had aanschouwd, was in dit geval een voordeel. Hij làs erover, dat wel, en maakte zich een respectabele kennis van de Oriënt, van China en van Noord-Amerika eigen, maar pas zijn tomeloze fantasie bracht er leven, spanning, en de adem van het avontuur in. En eindelijk - hij was de veertig al voorbij - publiceerde hij in het najaar van 1884 onder eigen naam een volwaardige roman, tevoren in vervolgen verschenen: „Die Liebe des Ulanen”. Wij zijn nu honderd jaar verder en hij is nog steeds te koop. Dat is te danken aan de Karl May Verlag in Bamberg, die al 70 jaar lang niets anders uitgeeft dan boeken van en over de meester, en er tevens een May-museum op nahoudt. De standaardeditie van zijn werk omvat 73 delen met alles bijeen 1.290.000 regels (hij heeft driemaal zoveel geschreven als Dickens 4), maar voor schuchtere beginners bestaat er ook een 31-delige reeks.



Tangua, aanvoerders van de Kiowa’s,
uit „Winnetou” en „Winnetous Erben”

De boeken, „reisvertellingen” genaamd, volgden elkaar in een tempo van vijf per jaar op. ’t Waren niet altijd góede boeken, want de veelschrijverij die nu eenmaal in Mays rusteloze aard lag (en waar hij mee doorging toen het financieel niet meer nodig was) beknotte zijn zelfkritiek. Een weinig florissant huwelijk, waarin zijn vrouw hem vermoedelijk met zijn uitgever bedroog, was een extra aansporing om zich met huid en haar aan zijn schrijfwerk over te leveren.
Het grote succes kwam, toen hij in de tweede helft van de jaren ’80 aan een jongenstijdschrift ging meewerken: men beseft het nu niet meer, maar slechts zeven van zijn boeken zijn oorspronkelijk voor de jeugd gemaakt. „De zoon van de berenjager” was het eerste, en toen kort daarop „De slavenkaravaan”, „De schat in het Zilvermeer” en in 1893 „Winnetou” verschenen, was zijn naam gemaakt en zijn publiek vertienvoudigd.



Santer, de goudzoeker en schurk, drie
boeken lang Winnetou’s tegenspeler

Er zijn duizend betere en duizend slechtere schrijvers geweest dan hij: dat is het zinnigste wat je over de literaire waarde van zijn werk kunt zeggen. Driekwart van de serieuze discussies erover draait om de vraag of de verhouding misschien 999 tot 1001 moet wezen - het zal mij een zorg zijn! En ik word evenmin bekoord door diepgravende studies, zoals die van Arno Schmidt 5, die uit tekstanalyses afleidde dat May latent homoseksueel was geweest. Eerlijk gezegd betwijfel ik of je teksten die per strekkende meter vervaardigd zijn, wel zo pietluttig onder de loep mag bekijken. Daarnaast bestaan er kasten vol verheerlijkende en verguizende literatuur: die laatste wijst er steevast op dat Hitler een Karl-May-lezer was, wat ik een misselijke manier vind om een schrijver verdacht te maken. Alsof May niet steeds verzoening heeft gepreekt in plaats van haat, en vrede in plaats van geweld; bovendien heeft menigeen zijn eerste besef van broederschap tussen de rassen aan hém te danken. En als op een goeie dag ontdekt wordt dat Hitler ook Eline Vere 6 heeft gelezen, wat dán?
Niet dat ik met Karl May dweep. Zijn werk is rommelig, vaak breedsprakig en soms ongerijmd; wie kritisch leest komt heel wat onzin tegen. Zijn kracht is dat hij helder creëert: helden zoals wij ze nooit zullen aanschouwen en die tóch met leven bezield zijn. De zwijgzame Winnetou met zijn zilverbuks, bij wiens meesterstukken je slechts „ugh” en „oef” kunt roepen; Old Surehand, Old Firehand, Bloody Fox en in de Oriënt-romans Hadji Omar; wasechte schurken als Santer en Tangua; een sterrenhemel vol zonderlingen en komieke imbecielen (het voltallige politieapparaat incluis) ...maar psychologisch het onthullendst is ongetwijfeld Old Shatterhand alias Kara Ben Nemsi, alias May, Carl Friedrich. De idealiseringen van zichzelf gingen May het schitterendst van de hand: ja, zó sterk was hun uitstraling, dat hij zich geheel met Old Shatterhand ging vereenzelvigen. De held maakte zich meester van zijn maker.



Mays eerste jeugdboek, „Der Sohn
des Bärenjägers” en omslag van
„Winnetou der Rote Gentleman”

Karl May vestigt zich in Radebeul bij Dresden in Villa Shatterhand, poseert voor honderd kostuumfoto’s als „Old Shatterhand (Dr. Karl May) met Winnetou’s zilverbuks” en laat visitekaartjes drukken met de tekst „Dr. Karl May, genaamd Old Shatterhand”. Als echte showman verschijnt hij zelfs gekostumeerd op recepties (nu hij de wereld onderworpen heeft verliest hij elk maatgevoel) en, niet langer tevreden met zijn succes als volksschrijver, begint hij ook als dichter en componist op te treden. Zijn fictieve personages overschrijden de grens naar de werkelijkheid. „Winnetou werd in 1840 geboren,” schrijft hij een lezeres 7, „en werd op 2 september 1874 doodgeschoten.” Aan intieme vrienden deelt hij authentieke haarlokken van Winnetou uit (het is paardehaar) en een katholiek die over Winnetou’s zieleheil bezorgd is, krijgt van Old Shatterhand, Carl Friedrich, te horen dat hij zijn Indiaanse vriend bij diens sterven de nooddoop heeft toegediend. Een zo mateloos van eigen fantasie vervulde man graaft op die manier een kuil voor zichzelf.
In 1899 besluit hij de Oriënt „opnieuw” te bezoeken. Hij gaat naar Egypte en moet daar vaststellen dat hij geen druppel reizigersbloed in de aderen heeft. Intens verveeld zit hij te koekeloeren in Hotel Bavaria in Kairo, waar hij tot tachtig prentbriefkaarten per dag verzendt: „Na het bezoek aan de bronnen van de Nijl ga ik op expeditie naar de Soedan, vervolgens via Mekka naar Hadji Halef Omar...” Om kort te gaan, zelfs op reis kan hij alleen gedroomde reizen maken. Maar hij mag niet te vlug naar Duitsland terugkeren, dus tuft hij per stoomboot naar het Verre Oosten, laat zich daar fotograferen, en tuft terug. Als hij na een rommelig reisjaar weer thuis komt, beseft hij steeds een bleekgezicht te zijn gebleven.



Het echtpaar May een dagje naar de piramiden 8

Afwezigheid van de held doet een mythe echter geen goed. De kritiek bespreekt May’s poëzie met meewarigheid. Is hij wel echt in het Westen geweest, vraagt een krant, en waar heeft hij zijn doctorstitel vandaan? Hij moet publiekelijk overhoop liggen met een dubieuze uitgever 9; de scheiding van zijn vrouw wordt een nationale zaak. De benijders, merkend dat hij zich maar onhandig teweerstelt, worden brutaler; iemand komt met suggesties over zijn criminele verleden, altijd zorgvuldig verborgen gehouden; de suggesties worden onthullingen; de onthulling een eclatant schandaal. May is een bedrieger, Old Shatterhand een paardedief!
De arme man, volledig in zijn fantasieën opgegaan, kan de confrontatie met de wraakzucht van ’t fatsoen niet aan. Hij spartelt tegen, hij schrijft een autobiografie om alles in zijn eigen voordeel uit te leggen, maar de hetze mindert niet. Zijn laatste boeken, vaak symbolische vertellingen die tot het waardevolste van zijn werk behoren, vinden weinig aandacht en waardering. En op de ruïnes van zijn roem bezwijkt Old Shatterhand aan een hartaanval, kort na zijn zeventigste verjaardag.

Dan begint het pas! Karl May, door elke literaire richting naar de achterste bank gestuurd, blijft Duitslands meest gelezen schrijver. Later wordt hij ook de meest verfilmde. Er komt een Karl May Gesellschaft, dat degelijke jaarboeken uitgeeft; twee Duitse stadjes hebben jaarlijkse Karl May Festspiele, waar de halve bevolking aan meedoet; Villa Shatterhand wordt een museum. Als de schrijver in de DDR bij Schund wordt ingedeeld, verhuist de inboedel naar Bamberg. Maar de DDR houdt niet vol, moet hem rehabiliteren als Volksschriftsteller, en de partijleden vervangen Stalins 10boeken opgewekt door Winnetou. Ook in Nederland ontstaat een kring van Karl May-vrienden, versmolten met de Werkgroep Noordamerikaanse Indianen; het tijdschrift daarvan, De Kiva, brengt nog met regelmaat een May-bijlage uit.
In de atlas van de officiële literatuur echter blijft May’s werk een witte vlek, een wild landschap waar geleerden radeloos door steppen, canyons en woestijnen trekken, niet in staat het wonder naar eigen voldoening te verklaren. Ik denk dat Karl May daar in de eeuwige jachtvelden veel plezier over heeft: voor hún voldoening heeft hij immers nooit geschreven.


  [1]In: Elseviers Magazine, 40e jaargang, nr. 37, 15 september 1984
  [2]De biedermeierperiode is een periode in de Duits/Oostenrijkse (kunst)geschiedenis die ruwweg liep van 1815 (het Congres van Wenen) tot het revolutiejaar 1848. Net als in andere Europese landen was dit een periode van burgerlijke reactie en politieke restauratie.
  [3]Ernst Theodor Meinhold (* 1835 , † 1890) was een koopman in Glauchau, die de jonge leraar Karl May in oktober 1861 als onderhuurder in zijn woning aan de Große Färbergasse 17 opnam. Na veertien dagen diende hij een aanklacht tegen May in omdat deze zich tijdens pianolessen iets te nadrukkelijk met mevrouw Meinhold (* 1842 , † 1891) bezig had gehouden. Daarop verliet May Glauchau en vond een nieuwe baan in Altchemnitz.
  [4]Charles Dickens (voluit: Charles John Huffam Dickens, * 7 februari 1812 , † 9 juni 1870) was een van de belangrijkste Engelse schrijvers tijdens het victoriaans tijdperk, die tot na de Eerste Wereldoorlog Engelands populairste schrijver bleef. Hij verwierf bekendheid met „The Pickwick Papers” (voluit: „The posthumous papers of the Pickwick Club”), „Oliver Twist”, „Nicholas Nickleby”, „David Copperfield”, „Great Expectations”, „A Christmas Carol” en „A tale of two cities”.
  [5]Arno Schmidt (* 18 januari 1914 , † 3 juni 1979) was een Duits auteur, wiens bekendste werken „Das steinerne Herz” (1956), „Die Gelehrtenrepublik” (1957) en „KAFF auch Mare Crisium” (1960) zijn.
Hij heeft in diverse essays geponeerd dat Karl May een prominente plaats in de Duitse literatuurgeschiedenis verdient, maar in zijn bekende werk „Sitara und der Weg dorthin – Eine Studie über Wesen, Werk und Wirkung Karl Mays” (dat in het krantenartikel van H. Mulder gerecenseerd wordt) probeerde hij aan te tonen dat Karl May een verkapte homo was, hetgeen door Heinz Stolte en Gerhard Klußmeier in hun brochure „Arno Schmidt & Karl May” afdoende weerlegd werd.
  [6]Eline Vere” is de debuutroman (1889) van Louis Couperus (voluit: Louis Marie Anne Couperus, * 10 juni 1863 , † 16 juli 1923), misschien wel de beste Nederlandse schrijver.
  [7]Bedoeld wordt Sophie von Stieber, lerares te Atzgersdorf bij Wenen en een fan van Karl May. Op een bewaard gebleven kaartje d.d. 21 maart 1899 aan haar noemde Karl May voor het eerst – voor zover we weten – Winnetou’s geboortejaar (1840) en zijn sterfdatum (2 september 1874).
  [8]De in Elsevier afgedrukte foto is een uitsnede uit een grotere foto, waarop ook Richard Plöhn te zien was. Bovendien is de foto hier in spiegelbeeld afgedrukt.
De originele foto:
  [9]Heinrich Gotthold Münchmeyer (* 29 juni 1836 , † 6 april 1892) was uitgever en colportageboekhandelaar in Dresden.
Van maart 1875 tot december 1876 was Karl May aan deze uitgever verbonden en redigeerde hij de tijdschriften Der Beobachter an der Elbe (dat van 1874 tot 1875 bestond), Deutsches Familienblatt. Wochenschrift für Geist und Gemüth zur Unterhaltung für Jedermann (1875-1877; hierin publiceerde May zijn eerste indianenverhalen), Schacht und Hütte. Blätter zur Unterhaltung und Belehrung für Berg- Hütten- und Maschinenarbeiter (1875-1876) en Feierstunden am häuslichen Heerde. Belletristisches Unterhaltungs-Blatt für alle Stände (1876-1877; hierin publiceerde May zijn eerste verhalen over de Oriënt).
Tussen 1882 en 1887 schreef Karl May zijn vijf grote colportageromans voor Verlag H. G. Münchmeyer: „Waldröschen oder die Rächerjagd rund um die Erde” (december 1882-augustus 1884; 2.612 pagina’s), „Die Liebe des Ulanen – ein packender Fortsetzungsroman über den deutsch-französischen Krieg 1870/71” (september 1883-oktober 1885; 1.724 pagina’s), „Der verlorne Sohn oder Der Fürst des Elends. Roman aus der Criminal-Geschichte” (augustus 1884-juli 1886; 2411 pagina’s), „Deutsche Herzen – Deutsche Helden” (december 1885-januari 1888; 2.610 pagina’s) en „Der Weg zum Glück – Höchst interessante Begebenheiten aus dem Leben und Wirken des Königs Ludwig II. von Baiern” (juli 1886-augustus 1888; 2.616 pagina’s).
In werkelijkheid was het proces niet tegen Münchmeyer, maar tegen diens weduwe, Pauline Münchmeyer (voluit: Ida Pauline Münchmeyer-Ey, * 14 juni 1840 , † 17 mei 1928), en Adalbert Fischer (voluit: Johannes Adalbert Fischer, * 3 december 1855 , † 7 april 1907), uitgever te Dresden, die in 1899 Verlag H. G. Münchmeyer had overgenomen, met als enig doel om Karl Mays colportageromans opnieuw uit te geven, nu met enkele toegevoegde passages. Münchmeyer zelf was al in 1892 overleden.
[10]Jozef Stalin (voluit: Josif Vissarionovitsj Dzjoegasjvili, Georgisch: იოსებ ბესარიონის ძე ჯუღაშვილი, Russisch: Иосиф Виссарионович Джугашвили, bijgenaamd Stalin, 6 december [juliaans]/18 december [gregoriaans] 1878 , † 5 maart 1953) was een Sovjet-Russisch politicus die in de jaren 1920 dictatoriale macht verwierf over de Sovjet-Unie en deze tot zijn dood in 1953 met alle wettelijke en niet-wettelijke middelen bleef behouden. Zijn bewind heeft naar schatting aan tussen de twintig en zestig miljoen mensen het leven gekost.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website