Door hun ras bepaalde stereotiepe romanfiguren

Een onderzoek aan de hand van het werk van Karl May


Wilfried F. Feuser 1

Zoals Balzacs Père Goriot 2 ooit de middelbare scholier en latere criticus Paul Bourget 3 in vervoering wist te brengen zo bracht in 1891 het werk van Karl May een Duitse lezer in opperste verrukking:

Ik begon te lezen en kon niet meer ophouden. Gezin, werk, eten en drinken, ik vergat alles! Deze in meerdere tijdschriften gepubliceerde verhalen uit hun isolatie halen, er boeken van samenstellen en ze zo aan de Duitse jeugd en het hele volk schenken, dat werd een gedachte die me niet meer losliet F1.

Deze ontdekking van de uitgever Friedrich Ernst Fehsenfeld 4 stond aan het begin van Karl Mays doorbraak, de onder pseudoniem geschreven colportageromannetjes en onregelmatige bijdragen in gezinspostilles ontwikkelden zich tot zijn Comédie Humaine: de Freiburgse uitgaven van 1892 tot 1910 5. De invloedrijke lezer Fehsenfeld vindt al spoedig bijval van anderen, bijvoorbeeld van Herman Hesse 6, voor wie Karl Mays ‘literatuur als verwezenlijking van verlangens’ is, en Ernst Bloch 7 die zich in woorden van gelijke strekking uit: ‘Haast alles is de naar buiten gebrachte droom van het onderdrukte schepsel dat het grote leven wil leven’. Carl Zuckmayer 8 ziet in May ‘de enige grote schrijver van echt mannelijke avonturen’ en Arno Schmidt 9 waardeert hem als ‘de tot dusver laatstlevende grote mysticus van onze literatuur’.
In de jaren dertig wordt Karl May door de kritiek in eigen land geëerd als de verpersoonlijking van de tijdgeest, die de ‘Duitse zielstoestand tussen het onmachtige en het machtbewuste Duitsland’ weerspiegelt F2. Met ’t oog op dergelijke tendenzen, die in een aantal van zijn boeken uit de vroege en middenperiode beslist aanwezig zijn, maar wel tussen nationalisme en populisme heen en weer zweven, laat Robert Neumann 10 zich woedend de lapidaire denunciatie ontvallen: ‘Indiaanse “Blut und Boden” en stammenromantiek – de worm van het fascisme steekt erin’. Met evenveel recht zou men kunnen beweren dat Karl May door zijn kritiek op de Ku-Klux-Klan en andere anti-sociale bewegingen de meest oorspronkelijke vormen van het fascisme bestrijdt, ja, uit de tragische verhalen over de indianen in het Amerikaanse rotsgebergte blijkt zelfs dat hij de perfekt uitgevoerde volkerenmoord op deze mensengroep voorvoeld heeft.
Hoe men het werk van de Saksische weverszoon ideologisch en esthetisch ook beoordeelt, uit het moi haïssable van een mislukt burgerlijk bestaan heeft hij een geidealiseerd, opgeblazen beeld van een stralende nieuwe ik geschapen. Hij is net als de Natty Bumppo van James Fennimore Cooper 11: ‘a saint carrying a gun’ geworden, in zijn geval een ruiter die in exotische kledij, nu eens als Old Shatterhand, dan weer als Kara Ben Nemsi, onvermoeibaar door de wereld draaft. Deze door duivel en dwaas geflankeerde ridder van het laatste uur stuit daarbij op de meest doortrapte schurken, maar ontmoet ook hemelse verschijningen als Winnetou, die meerdere generaties lezers weten te boeien.

Karl May is niet met de achtenswaardige literatuur van onze voorouders in archieven bijgezet en evenmin is hij door een overvloed aan stripboeken naar de eeuwige jachtvelden verwezen F3. Een ongedateerde catalogus van de Karl-May-Uitgeverij in Bamberg (ca. 1977) vermeldt 53 miljoen exemplaren als totale oplage van zijn boeken in Duitsland. Hiervan komen alleen al ruim 8 miljoen exemplaren op naam van lijstaanvoerder Winnetou (Deel I: 3 051 000, deel II: 2 581 000, en deel III: 2 386 000) F4.
Een discussie over welke groep lezers Karl May het meeste aanspreekt zou alleen mogelijk zijn aan de hand van exacte statistische gegevens die mij helaas niet ter beschikking staan. Maar we hoeven er niet aan te twijfelen dat het overgrote deel van zijn publiek uit jonge lezers bestaat. Ook de grimmige afkeer die de auteur voor de betiteling ‘kinderboekenschrijver’ aan de dag legde, doet niets aan dit feit af; hij wilde steeds ‘voor het volk als geheel’ schrijven en zag de jeugd louter als ‘de eerste trap van het volk’ (I, 165).
Hoe het ook zij, het overwegend jeugdige element in Karl Mays lezerspubliek is van doorslaggevend belang voor ons thema, de beschrijving van door hun ras bepaalde stereotiepe romanfiguren in het werk van deze schrijver. Stereotiepen zoals omschreven door Otto Klineberg 12, of ze nu individueel of als collectief optreden, nemen jonge lezers onevenredig veel scherper in zich op als sceptische volwassenen die op eigen ervaringen met hun sociale omgeving teruggrijpen en die met de aangeboden typen kunnen vergelijken.
De door zijn ras bepaalde stereotiepe van een mens of van een mensengroep kenmerkt zich over het algemeen door generalisatie van de typische kenmerken of vermeende typische kenmerken en tegelijkertijd een distantie van iedere onverwisselbare individualiteit. Hoewel de tendens ervan strak vastligt, zijn er toch variaties mogelijk die aan plaats en tijd of sociaalhistorisch gebonden zijn. Op een dergelijke relatieve flexibiliteit wijst de Amerikaanse schrijver Ralph Ellison 13, die met betrekking tot het beeld dat William Faulkner 14 van de neger geeft van ‘malignant stereotype’ en ‘benign stereotype’ spreekt F5. Als inleiding tot een evenwel onsystematische door hun ras bepaalde typenleer, waarvan zonder moeite voorbeelden uit het werk te lichten zijn, zullen bepaalde algemene observaties van de auteur ten opzichte van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn romanfiguren dienen. Terwijl zowel in het werkelijke leven als in de literatuur pas het totaal van verschijningsvorm + taal + denken + doen een blik in de menselijke persoonlijkheid mogelijk maakt en de discrepantie van zijn en schijnen, van het intieme en het sociale ik als doorlopende grondstruktuur kan gelden, stelt Karl May zich bij de introductie van een nieuwe figuur dikwijls in medias res: ‘De kapitein had het uiterlijk van een eerlijk man, ik moest hem wel geloven’ (DF, 39). Hier waart de naieve oervorm van Lavaters 15 gelaatkunde en vaak ook van de frenologie van dr. Gall 16 nog rond. Als tegenpool van de brave burgerman F6 treden er talrijke ‘schurk’ typen en ‘oorvijgentronies’ op, die met de grootst mogelijke direktheid geïdentificeerd worden. De mormoon Harry Melton F7 doet onmiddellijk aan de duivel van Gustave Doré 17 denken en wordt als zodanig in de titel van de trilogie Satan en Ischariot opgenomen (DF, 25). De titel-schurk ‘Joe Burkers, de eenoog’ wordt bruusk geïntroduceerd met de woorden: ‘Hij was een buitengewoon weerzinwekkende kerel, die zelfs door de natuur nu niet bepaald met veel schoonheid was toebedeeld’ (H, 267). Hier is geen sprake van rassenverschillen, zoals ook de beide hoofdrassen van Karl Mays universum, die op de mythische ster Sitara gesitueerd worden, de bewoners van Ardistan (‘geweld- en egoïsme-mensen’) en van Dschinnisten (‘edel-mensen’) (I, 28, 303). Of het nu blanken, roden of zwarten zijn, allen worden met dezelfde scherpzinnigheid beoordeeld, zo ontmoet Tedetu (Toubbou) Kara Ben Nemsi in de Sahara: ‘Zijn ogen waren duister en onderzoekend op ons gericht. De man beviel me niet’ (Von Mursuk bis Kaïrwan, H, 363).
Soms leidt ook het morele karakter tot een nationale of door het ras bepaalde stereotiep of versmelt ermee. Het hier volgende voorbeeld stamt uit het verhaal ‘De handelaar uit Serdescht’:

‘Staat u mij toe dat ik hier bij u afstap?’
‘Bij ons is ieder goed mens welkom.’ (...)

Op zijn laatste vraag had ik hem opzettelijk zo geantwoord, want hij stond me niet aan. Hij was een lange, magere, maar potige kerel, die voorovergebogen zat alsof hij ingespannen luisterde. Als hoofddeksel droeg hij een fez, die zo ver naar achteren was geschoven dat het smalle, lage voorhoofd volledig vrijkwam. Langs zijn bloedeloze lippen hing een dunne, haast ruige baard; daarboven stak een scherpgebogen, brede haviksneus naar voren met aan beide zijden een klein listig oog dat onder het ruime en behoedzaam half neergelaten ooglid maar gedeeltelijk te zien was. De sterk ontwikkelde kakementen en de brede naar voren staande kin duidden op egoïsme, meedogenloosheid en veelal dierlijke hartstochten, terwijl de bovenste helft van zijn gezicht een veelbetekende, expres verborgen sluwheid verraadde. Als dit geen Armenier was, dan bestonden er geen Armeniers!
Een jood is tien christenen te slim af; een yankee misleidt vijftig joden; maar een Armenier is tegen honderd yankees opgewassen, dat zegt men tenminste en ik heb ervaren dat hoewel het ietwat overdreven is uitgedrukt, het toch op waarheid berust. Degene die zijn ogen tijdens een reis door de Orient openhoudt zal me gelijk moeten geven. Als er ergens iets geniepigs, iets verraderlijks wordt uitgebroed dan is er beslist een haviksneus in ’t spel. Wanneer zelfs de gewetenloze Griek weigert een of andere schurkenstreek uit te voeren is er zonder twijfel altijd nog wel een Armenier te vinden die bereid is het schandgeld te verdienen. Zijn de zogenaamde Levantijners als groep over het algemeen al berucht, van hen steekt de Armenier met kop en schouders boven de anderen uit.
Maar daarmee is nu ook weer niet gezegd dat dit voor iedere Armenier geldt, o nee! Ik zelf heb menig Armenier leren kennen als een rechtschapen, eerlijk en betrouwbaar mens. Maar wie de verhoudingen kent, weet dat van iedere tien personen die zich tegen betaling voor alles laten gebruiken, er minstens zes of zeven Armenier zijn ... (AFP, 299-300).

Hier is de enkeling niet alleen afgeleid van zijn nationale stereotiepe (‘de Armenier’) maar ook van de regionale of door het ras bepaalde stereotiep (‘de Levantijn’), vervolgens wordt er een lange keten van met elkaar samenhangende, globale meningen verkondigd en krijgt de Armenier als laatste schakel van deze keten een kroon van absolute sluwheid opgezet. Dit absolute oordeel wordt direkt daarna gerelativeerd, maar deze relativering wordt dan weer herroepen – over het geheel genomen een fascinerende, maar wel weinig aantrekkelijke manier van karaktertekening, die meer op een door stereotiepen bepaald vooroordeel dan op individuele waarneming of waardering berust. Maar dit voorbeeld is echt extreem, zoals uit een vergelijking met de volgende fysio-psychogrammen van verscheidene etnische groepen zal blijken.

DE ZWARTE

Bij oppervlakkige waarneming is de gelaatsuitdrukking van de zwarte overal gelijk, zo ook bij de verschillende knecht-typen in Noord-Afrika: ‘Aan het eind van de straat stond de zwarte en vol leedvermaak grijnsde hij mij tegemoet’ (DDW, 75). – ‘Het gezicht van een zwarte grijnsde ons tegemoet’ (DDW, 86). Een dergelijke stereotypering vinden we ook bij Amerikaanse zwarten, hoewel het hier niet om een onbekende, maar om een metgezel van Old Shatterhand gaat, die zich op de vlucht voor een indiaanse overmacht in een holle boom heeft verstopt: ... ‘en daaruit grijnsde mij het zwarte gezicht van Cäsar vriendelijk toe’ (W III, 189). Zwarten lachen niet, en glimlachen al helemaal niet, ze ‘grijnzen’ alleen of laten hun tanden zien, de ene keer kwaadaardig (W II, 52), en een andere keer, zoals Basuto Quimbo, die als trouwe reisgenoot van de held gelijkwaardig aan Hadschi Halef Omar is (ASO, 432) en een vriendschappelijk onderonsje meestal met een ‘afgrijselijke tandenschouw’ laat samengaan (AFP, 54). Kinderen vallen buiten deze sambo-traditie van onnozel gegrijns, dit wordt uitstekend geillustreerd door de kleine Dinkaslaven Pulo en Dschangeh, die Kara Ben Nemsi in Cairo zonder aarzeling uit handen van hun ruwe meesters rukt en vol overgave verdedigt:

Wie de neger niet tot opvoeding in staat acht, wie betwist dat hij de betere ingevingen van het hart zou kennen, die begaat niet een zonde tegen alleen het zwarte ras, maar tegen het hele mensdom. (M, 35)

Ondanks die grimassentrekkerij en het voortdurende grappen maken, ondanks zijn onregelmatig terugkerende funktie de roman ‘comic relief’ te verlenen, moet ook de volwassen zwarte bij Karl May als persoonlijkheid volstrekt serieus genomen worden. De secundaire handeling in Unter Geiern, die rond de neger Bob en zijn moeder Sanna is opgebouwd, is zeer aandoenlijk en compositorisch een meesterwerkje. Als tijdgenoot van ras-theoretici als Vacher de Lapouge 18, die de zwarte op de waarderingsschaal van het menselijk geslacht helemaal onderaan plaatst, en van polemici als Charles Carroll (The Negro As a Beast, 1900) 19 die hem ten dele iedere menselijkheid betwistte, biedt het negerbeeld van Karl May en zijn onvoorwaardelijke afwijzing van de slavernij een voorbeeld van tolerantie dat in de Duitse literatuur van de 19e eeuw uiterst zeldzaam is.

DE RODE

Dit thema zou eigenlijk alleen in een monografie goed tot zijn recht komen. Het neemt in de eerste drie artistieke perioden van de auteur een centrale plaats in en schuift pas in de laatste, symbolische fase – die van de ‘grote mysticus’ – naar de achtergrond. Karl Mays belangrijkste romanfiguren, afgezien van de variaties van de ik-vorm, is het Apache-opperhoofd Winnetou, in wie het gangbare indiaanse type met individuele, positieve trekken werd verrijkt om tot ideaalbeeld te worden verheven. Dientengevolge is Winnetou natuurlijk een afwijking van de norm. Hij is het produkt van een Germaans-indiaanse symbiose, die eerst door Klekih-petra, de berouwvolle revolutionair, en vervolgens door Old Shatterhand als een soort lekenmissionarissen onder hun hoede wordt genomen: ‘Door mijn leven, door mijn doen en laten ben ik de leraar van Winnetou geweest’ (W I, 393). Winnetou wordt een métis culturel:

‘Ik vraag een glas bier, Duits bier!’ zei de indiaan met welluidende stem in vloeiend Engels (W II, 62).

Het etnische psychogram van de rode, dat heldenmoed en stoïcisme aan meedogenloze wreedheid paart, wordt door de auteur ten slotte op de uitroeiingspolitiek van de blanke teruggevoerd. In die zin is Karl Mays werk een epische lijkzang op het rode ras, dat hij door leugens, bedrog, geweld en vuurwater ziet ontaarden:

Zo werd deze oorspronkelijk fiere, waarheidlievende, oprechte en trouwe jager langzamerhand een sluipend, wantrouwend en leugenachtig mens. Maar het was niet zijn schuld, de blanke had hem zo gemaakt (Inleiding W I, 7).



DE GELE

Van de overige stereotiepen bij Karl May kunnen we hier in het kort nog die van de gele behandelen. De Chinese immigranten in het San Franciso van de jaren zeventig van de vorige eeuw komen er in een massale opeenvolging van clichés als volgt van af:

Deze zonen uit het Hemelse rijk vormen een zeer eigenaardig en overheersend gedeelte van de bevolking. Zij hebben allen hetzelfde type: korte, brede neus, vooruitstekende onderkaak, scheefliggende oogjes en bruingele gelaatskleur, en in deze lelijke trekken vindt men slechts één en dezelfde uitdrukking, die van geslepenheid (WIII, 266).

Terwijl de hoofdfiguren van Karl May zich nooit echt ontwikkelen en Old Shatterhand bijvoorbeeld al als ‘greenhorn’ van de ene op de andere dag heldendaden verricht, is het denken van de auteur, zijn opvatting over de wereld en de verschillende soorten bewoners, aan diep ingrijpende veranderingen onderhevig. Van uiterste negativiteit in een van zijn eerste verhalen Halbblut wijzigt zijn beeld van de Chinezen zich geleidelijk in zijn latere werk. Uit Der blaurote Methusalem spreekt al een groter begrip voor een oud cultuurvolk dat zijn eigen aard, men zou bijna kunnen zeggen ‘zijn heiligste bezittingen’, voor de westerse indringers tracht te behoeden. Met Et in Terra Pax! wordt China voor Karl May bovendien nog tot een bolwerk van wijsheid en vrede.

Dit zich afwenden van het ‘malignant stereotype’ van een groep is kenmerkend voor het rijpere werk van Karl May. Uit deze richting dreigt voor de miljoenen jeugdige lezers van zijn boeken nauwelijks gevaar. In het ‘Rijk van de Edelmensen’ zoals hij zich dat verbeeldde, was geen plaats voor onderscheid veroorzakende verschillen van huidskleur, ras of religie.

Vertaling: Pieter Cramer F8.

NOTEN (van Feuser):

[F1]Citaat uit: Hans Wollschläger, Karl May, Reinbeck bei Hamburg, Rowolt Taschenbuch Verlag, 1965, 60.
[F2]id.
[F3]‘Karl May alone, still a favorite of 10-year olds, has annual sales of between two and tree million copies. Top sellers are comics, with 200 million copies.’ Horst Zimmermann in Stuttgarter Nachrichten, 1 maart 1978, gepubliceerd in The German Tribune, Brussel.
[F4]Duitse uitgevers bezitten de onhebbelijkheid dikwijls het jaar van uitgave van een boek niet te vermelden, de door mij geraadpleegde Winnetou-delen stammen zeer waarschijnlijk uit 1977 of 1978.
[F5]Ralph Ellison: ‘Twentieth Century Fiction and the Black Mask of Humanity’, Shadow and Act, New York, Random House 1953, 42.
[F6]De brave burgerman heeft vaak het uiterlijk van een pycnicus, zo merkte Shakespeare’s Julius Caesar al op: ‘(Mijnheer van Aardappelenbosch) had zoals de meeste dikke mensen een goed hart en een zacht gemoed.’ (DMB, 188)
[F7]De mormonen spelen bij Karl May dezelfde schurkenrol als de adventisten bij zijn epigoon Josef Eckerskorn (Der Indianer ohne Kopf).
[F8]In contrast tot Karl May kan men de Franse Afrika-literatuur van Jules Verne noemen. Zijn status als auteur van ‘infralittérature’ ... ‘littérature pour la jeunesse’, dat klinkt allemaal heel vertrouwd; tot de rijpere jeugd die het werk van Verne verslond behoorde stellig ook iemand als Arthur Rimbaud. Verne beschrijft een wreed, barbaars, kannibalistisch Afrika – bij May zijn de blanken, bijv. de Arabische slavenhandelaren, de kannibalen. Vergelijk: Dominique Beaufay, ‘Le nez de Samuel, une lecture de Cinq semaines en ballon’ in Hé-Cri, september 1978, 5-16.


LITERATUUR (+ DE IN DE TEKST GEBRUIKTE AFKORTINGEN):

Durch die Wüste, Bamberg, Karl May Verlag 1952 (DDW)
Winnetou I, id. 1951 (W I)
Winnetou II, id. 1951 (W II)
Winnetou III, id. 1951 (W III)
Sand des Verderbens, Wien, Tesa Verlag, o.j. (SVD)
Am Stillen Ozean, Heidelberg, Karl May Bücherei 1951 (SAD)
Menschenjäger, (Im Lande des Madhi I) Wien, Tesa Verlag, z.j. (MJ)
Der Mahdi, (Im Lande des Madh II) Wien, Tsa Verlag z.j. (DM)
Im Sudan, (Im Lande des Mahdi III) Wien, TIsa Verlag, z.j. (IS)
Kapitän Kaimann, Radebeul, Karl May Verlag (KK)
Die Felsenburg, Bamberg, Karl May Verlag 1950 (DF)
Krüger Bei, id. 1950 (KB)
Satan und Ischariot, Heidelberg, Karl May Bücherei 1950 (SUI)
Auf fremden Pfaden, Bamberg, Karl May Verlag 1952 (AFP)
Ich, id. 1975 (I)
Unter Geiern, Bamberg, Karl May Verlag 1962 (UG)
Der Schatz im Silbersee, id. (DSS)
Halbblut, Bamberg, Karl May Verlag, 1949 (H)
Der blaurote Methusalem, Heidelberg, Karl May Bücherei 1950 (DEM)
Die Sklavenkarawane, Wien, Teesa Verlag z.j. (DS)
Professor Vitzliputzli, Radebeul, Karl May Verlag 1927 (PV)
Benito Juarez, Bamberg, Karl May Bücherei 1952 (BJ)
Trapper Geier, id. (TG)
Allah il Allah, Bamberg, Karl May Verlag 1953 (AIA)
Der Derwisch, id. 1951 (DD)
Himmelsgedanken / Babel und Bibel, Radebeul, Karl May Verlag z.j. (H/BB)



  [1]In: Bzzlletin, juni 1982.
De Nederlandse vertaling is van Pieter Cramer.
  [2]Honoré de Balzac (geboren als Honoré Balzac, * 20 mei 1799 , † 18 augustus 1850) was een van de belangrijkste Franse schrijvers van de eerste helft van de negentiende eeuw. Balzac was een romantisch schrijver, van wie het werk ook realistische elementen vertoont. Zijn bekendste werk is La comédie humaine, een reeks van ongeveer vijftig romans, onder te verdelen in Vie parisienne: „Facino Cane”, „César Birotteau”, „La Maison Nucingen”, „La Cousine Bette” en „Le Cousin Pons”; Vie de campagne: „Le Médecin de campagne” en „Le Curé de village”; Vie privée: „Gobseck”, „Le Colonel Chabert” en „Le Père Goriot”; Vie de province: „Eugénie Grandet”, „Le Lys dans la vallée” en „Illusions perdues”; Vie politique: „Une ténébreuse affaire”; Vie militaire: „Les Chouans” en „Une passion dans le désert”.
  [3]Paul Bourget (voluit: Paul Charles Joseph Bourget, * 2 september 1852 , † 25 december 1935) was een Frans schrijver en literatuurcriticus. Bekende dichtbundels van zijn hand zijn o.m. „La Vie inquiète”, (bijdragen aan) „Le Parnasse contemporain” en „Les Aveux”; van zijn romans genoten o.a. „Mensonges”, „Le Disciple”, „Un cœur de femme”, „Cosmopolis. Roman”, „L’étappe”, „L’émigré”, „Le Démon de midi” en „Le Sens de la mort” een zekere faam.
  [4]Friedrich Ernst Fehsenfeld (* 16 december 1853 , † 16 september 1933) was een uitgever te Freiburg im Breisgau; hij gaf vanaf 1892 Karl Mays Gesammelte Reise-Erzählungen uit en was mede-oprichter van het Karl May Verlag.
  [5]De Freiburger uitgaven zijn 33 delen reisverhalen (vgl. de noot hierboven) en zeker geen colportageromannetjes. Die werden pas lang na Mays dood in een bewerkte versie aan de inmiddels Gesammelte Werke genoemde reeks toegevoegd.
  [6]Hermann Hesse (voluit: Hermann Karl Hesse, * 2 juli 1877 , † 9 augustus 1962) was een Zwitsers, Duitstalig schrijver, dichter en schilder. Zijn bekendste werken zijn „Peter Camenzind”, „Siddharta. Eine indische Dichtung”, „Der Steppenwolf”, „Narziß und Goldmund” Voor zijn literaire werk ontving hij in 1946 de Nobelprijs voor Literatuur.
  [7]Ernst Bloch (voluit: Ernst Simon Bloch, * 8 juli 1885 , † 4 augustus 1977) was een Duits-Joods neomarxistisch filosoof en atheïstisch theoloog. Bekende boeken van hem zijn o.a. „Geist der Utopie”, „Thomas Müntzer als Theologe der Revolution”, „Durch die Wüste – Kritische Essays”, „Spuren”, „Avicenna und die aristotelische Linke” en vooral zijn belangrijkste werk, „Das Prinzip Hoffnung”.
  [8]Carl Zuckmayer (* 27 december 1896 , † 18 januari 1977) was een Duitse schrijver. Zijn bekendste toneelstukken zijn „Der fröhliche Weinberg”, „Schinderhannes”, „Der Hauptmann von Köpenick” en „Des Teufels General”. Verder is zijn autobiografie „Als war’s ein Stück von mir” beroemd geworden, maar hij schreef ook de scripts van o.a. de Duitse film „Der blaue Engel” en de Nederlandse film „Boefje”. Zijn in 1926 geboren dochter droeg de doopnamen Maria Winnetou.
  [9]Arno Schmidt (* 18 januari 1914 , † 3 juni 1979) was een Duits auteur, wiens bekendste werken „Das steinerne Herz” (1956), „Die Gelehrtenrepublik” (1957) en „KAFF auch Mare Crisium” (1960) zijn.
Hij heeft in diverse essays geponeerd dat Karl May een prominente plaats in de Duitse literatuurgeschiedenis verdient, maar in zijn bekende werk „Sitara und der Weg dorthin – Eine Studie über Wesen, Werk und Wirkung Karl Mays” probeerde hij aan te tonen dat Karl May een verkapte homo was, hetgeen door Heinz Stolte en Gerhard Klußmeier in hun brochure „Arno Schmidt & Karl May” afdoende weerlegd werd.
[10]Robert Neumann (* 22 mei 1897 , † 3 januari 1975) was een Joods-Oostenrijks schrijver en journalist. Hij publiceerde meer dan honderd boeken, veel toneelstukken en hoorspelen en schreef verschillende scenario’s. Bekende werken van hem zijn o.a. „Panoptikum: Bericht über fünf Ehen aus der Zeit”, „Das Schiff Espérance”, „Die Macht”, „Sir Basil Zaharoff: Der König der Waffen”, „Die blinden Passagiere”, „An den Wassern von Babylon”, „Children of Vienna” (Duits „Die Kinder von Wien”), „Insurrection in Poshansk” (Duits „Die Puppen von Poshansk”), „Olympia”, „Die dunkle Seite des Mondes”, „Ein leichtes Leben: Bericht über mich selbst und Zeitgenossen (Autobiographie)”, „Deutschland deine Österreicher: Österreich deine Deutschen” en „Ein unmöglicher Sohn”.
[11]James Fenimore Cooper (* 15 september 1789 , † 14 september 1851) was een Amerikaans schrijver, die vooral bekendheid verwierf met zijn zeeverhalen en historische verhalen, de vijfdelige Leatherstocking Tales: „The Deerslayer. The First War Path”, „The Last of the Mohicans. A Narrative of 1757”, „The Pathfinder. The Inland Sea”, „The Pioneers. The Sources of the Susquehanna; A Descriptive Tale” en „The Prairie. A Tale”, met Natty Bumppo (bijgenaamd „Leatherstocking” en „Hawkeye”) in de hoofdrol; het tweede boek uit deze reeks, „The Last of the Mohicans” wordt door vriend en vijand beschouwd als zijn meesterwerk.
[12]Otto Klineberg (* 2 november 1899 , † 6 maart 1992) was een Canadees hoogleraar in de psychologie aan o.a. Columbia University en de Sorbonne.
[13]Ralph Ellison (voluit: Ralph Waldo Ellison, * 1 maart 1913 , † 16 april 1994) was een Amerikaanse schrijver en essayist. Zijn vader vernoemde hem naar Ralph Waldo Emerson. Zijn bekendste roman is „Invisible Man” uit 1952, een van de meest indrukwekkende Amerikaanse romans sinds de oorlog, waarin de verteller een zwarte Amerikaan is die er niet in slaagt een eigen identiteit te ontwikkelen en zich uiteindelijk terugtrekt als onzichtbare. „Shadow and Act” uit 1964 is een verzameling essays over het leven en de cultuur van zwarte Amerikanen.
[14]William Faulkner (voluit: William Cuthbert Faulkner, * 25 september 1897 , † 6 juli 1962) was een schrijver uit de staat Mississippi en winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur in 1949. Bekende romans van zijn hand zijn o.a. „Soldier’s Pay”, „Mosquitoes”, „Sartoris”, „The Sound and the Fury”, „As I Lay Dying”, „Sanctuary”, „Light in August”, „Absalom, Absalom!”, „Go Down, Moses”, „The Reivers” en „Flags in the Dust”. Behalve romans schreef hij ook talloze korte verhalen en enkele dichtbundels.
[15]Johann Kaspar Lavater (* 15 november 1741 , † 2 januari 1801) was een Zwitserse filosoof, predikant en dichter, die vooral bekend is geworden door zijn geschriften over fysionomie, b.v. de omvangrijke „Physiognomische Fragmente zur Beförderung der Menschenkenntnis und Menschenliebe”.
[16]Franz Joseph Gall (* 9 maart 1758 , † 22 augustus 1828) was een Duits hersenonderzoeker en arts; hij was een pionier in de studie van het lokaliseren van psychische functies in het brein en een grondlegger van de frenologie.
[17]Gustave Doré (voluit: Paul Gustave Doré, * 6 januari 1832 , † 23 januari 1883) was een Frans beeldend kunstenaar, graveur en illustrator, die wereldfaam verwierf met zijn illustraties bij de boeken van o.a. Rabelais („Gargantua et Pantagruel”), Balzac („Les Cent Contes drolatiques”), Dante Alighieri („La Divina Commedia”), Jean de La Fontaine („Fables#148;), Milton („Paradise Lost”), Coleridge („The Rime of the Ancient Mariner”), Ariosto (&#Orlando furioso”) en natuurlijk de Bijbel.
[18]Graaf Georges Vacher de Lapouge (* 12 december 1854 , † 20 februari 1936) was een Franse antropoloog en een theoreticus van eugenetica en wetenschappelijk racisme. Hij is bekend als de stichter van antroposociologie, de antropologische en sociologische studie van rassen om daarmee de superioriteit van bepaalde volken vast te stellen. Hij schreef „L’Aryen: son Rôle Social”, waarin hij de Arische dolichocephalische rassen tegenover de brachycephalische rassen plaatste.
[19]Charles Carroll (* 1849 , † ?) was een Amerikaans plantage-eigenaar en amateur-eugeneticus. Hij is bekend van zijn twee boeken „“The Negro a Beast” or “In the Image of God”. The Reasoner of the Age, the Revelator of the Century! The Bible as it is! The negro and his relation to the human family! ... The negro not the son of Ham ...” (1900) en „The Tempter of Eve: or, The Criminality of Man’s Social, Political, and Religious Equality with the Negro, and the Amalgamation to Which These Crimes Inevitably Lead, Discussed in the Light of the Scriptures, the Sciences, Profane History, Tradition, and the Testimony of the Monuments” (1902).



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website