Dichter Monné schrijft nu spannende verhalen

Hans van Straten 1

IJSSELSTEIN – Het merkwaardige met schrijvers is, dat je ze tegenkomt op plaatsen waar je ze in de verste verte niet zou verwachten. Wie zou nou een schrijver gaan zoeken aan de Achtersloot, een doodstil weggetje in de polder tussen Montfoort en IJsselstein? Toch zit er daar een: Willem Monné (56) 2, een schrijver die veel succes heeft met zijn jongensboeken.
De derde is zojuist verschenen. Na „De schat uit het scheepswrak” en „Spanning op de Ruige Hoek” is „Telefoon voor Toon” van de pers gerold, alles bij Uitgeversmij De Eekhoorn in Harderwijk. „Er is veel belangstelling voor”, zegt Willem Monné. „Ik hoor dat er nu al tweeduizend exemplaren van zijn verkocht”.
Twintig jaar geleden is hij hier een fruitbedrijf begonnen. Het levert appelen en peren, maar ook pruimen, aardbeien, rode en zwarte bessen, frambozen en kruisbessen. Daarbij is hij ook imker: als de koffie op tafel komt, gaat er honing in van eigen bijen.
„In de zomer is het hier wel leuk”, zegt hij, „maar in de winter verga je van eenzaamheid”. De winter is voor hem de tijd om te schrijven. „Het is bijna ongelooflijk dat ik er nog toe kom”, zegt hij, „want we moeten ons hier wel afbeulen en de opbrengst is maar klein. Mijn vrouw weeft en spint. Mijn dochter Jacqueline heeft hier zo viool staan spelen, dat wij haar nog hoorden toen ze het huis uit was”.

Net als zoveel schrijvers is hij begonnen met poëzie. Zijn eerste schreden op dit pad werden begeleid door niemand minder dan J. C. Bloem 3. „Ik ben een geboren en getogen Utrechter”, zegt hij. „Ik zat op de hbs aan de Catharijnesingel. Dat was een fijne tijd, ik deed veel aan sport, ik was korfbal-international, twee keer ben ik tegen België uitgekomen”.
„Maar toen werd mijn vader overgeplaatst naar Zutphen en daar moest ik eindexamen doen. Dat viel helemaal niet mee, voor die jongens daar was ik een vreemde eend in de bijt. In die tijd ben ik naar een lezing van Bloem gegaan, die was daar griffier bij het kantongerecht. Later heb ik hem verscheidene malen opgezocht en mijn gedichten laten lezen.
„Ik hield mijn hart vast, maar zijn oordeel viel gunstig uit. Deze gedichten mogen niet in de Nederlandse literatuur ontbreken, schreef hij mij”. Daar moet Willem Monné nu wel om glimlachen. Na enig aandringen haalt hij een boek in een groenlinnen band tevoorschijn, waarin hij zijn verzen heeft genoteerd. „Hier, dit sonnet vond hij erg mooi. Het dateert van kort na de oorlog”. Hij leest het voor met een tikje gedragen stem, maar zonder enige pathetiek:

          Ik haat u, dood, waarom zou ik ontkennen?
          Dat heeft geen zin, gij kent mij immers nauw,
          Al veinst ge mij volkomen niet te kennen,
          Gij zijt van plan … wie weet misschien al gauw.

          Ik kreeg wat tijd om aan ’t idee te wennen,
          Maar ik vergat u, want de lucht bleef blauw,
          De grond was warm onder de jonge dennen:
          Ik zag m’n kroost en flirtte met m’n vrouw.

          Nu zie ’k u plots’ling in ’t bedrieglijk goud,
          Waarmee gij struik na struik tot sterven kroont,
          Ik speur uw aanzijn in het kreunend hout.

          Vervloekte metgezel, die altijd blijft,
          Ons uit de volste zomer medetroont,
          Omhelst en van zich stoot, grauw en verstijfd.


Van poëzie naar spannende jongensboeken is een heel eind. Daar tussendoor is hij nog even toneelschrijver geweest. Dat kwam eigenlijk door een bezoek aan Friesland, waar hij de cabaretiers Tetman 4 en Jarig de Vries 5 aan het werk zag. In de pauze zocht hij hen op en vroeg: „Waarom doen jullie niets met die Elfstedentocht? Dat is toch een Fries onderwerp?”
„Ja hoor eens”, zeiden ze, „dat is zo’n weids onderwerp, dat kun je niet op toneel brengen”. Ik ben toen naar huis gegaan en in anderhalve week een toneelstuk geschreven over de Elfstedentocht. „In één dag”, heette het. De Friese dichter dr. Y. Poortinga 6 heeft het in het Fries vertaald en het is druk gespeeld. De première was in Oldeboorn, daar ben ik natuurlijk naartoe geweest. Het had veel succes”.

Jeugdboeken heeft hij ook vroeger al geschreven, maar nooit onder eigen aam. Waarom niet? Dat is een merkwaardig verhaal. Je had toen in Amsterdam een schrijver H.P. van den Aardweg 7. Die man zat eeuwig in geldnood en zo kwam hij ertoe een contract af te sluiten voor 24 jongensboeken in één jaar. Dat lukte natuurlijk niet. Dus wat deed hij – hij besteedde ze uit. Een van zijn leveranciers was Willem Monné.
Stapels manuscripten heeft hij Van den Aardweg geleverd en wat kreeg hij ervoor? Alles bij elkaar: honderd gulden. Wat er met die boeken gebeurde, daar hoorde hij nooit wat over. Maar op een keer zag hij in een warenhuis een boek liggen dat hij had geschreven en dat onder een andere naam was uitgegeven. Hij sprak er de winkelchef over aan en vroeg, of die wist, hoeveel exemplaren daarvan gedrukt waren.
„Dat weet ik toevallig”. zei de man. „Driehonderdduizend”.
Zo gaat dat – soms – in de boekenwereld. Willem Monné vertaalt ook: hij laat „Kara-ben-Nemsi in het Avondland” 8, van Karl May zien, niet alleen vertaald, maar ook sterk bekort. Van uitgever Casterman 9 hoorde hij: „In tegenstelling tot Belgische jongens lezen Hollandse jongens niet of nauwelijks, alleen stripverhalen”.
Een merkwaardige uitspraak, maar hij houdt er als schrijver wel rekening me: de actie in zijn boeken wordt samengebald, „Telefoon voor Toon” telt niet meer dan 124 pagina’s. Dat komt de spanning wel ten goede. Toch zijn de verhalen goed verteld in een verzorgde, soms zelfs een tikje literaire stijl; de sfeer van het Utrechts polderlandschap komt er bijzonder goed in tot uitdrukking.
Willem Monné beschouwt het als een compliment dat ook oudere mensen zijn boeken graag lezen. Zijn zoon, kunstschilder in opkomst, hoorde van een collega: „Schrijft jouw vader die boeken? Nou, die lees ik altijd graag”. Een oudere vriend, notaris in de omgeving van Utrecht, leest ze in één ruk uit. En een dame was zo gegrepen door „Spanning op de Ruige Hoek” dat zij haar huis spontaan „De Ruige Hoek” noemde.
Door zijn laatste boek heeft Monné ook een leuk contact gekregen met de rijkspolitie. Ze hebben hem uitgelegd hoe dat gaat met de meldkamer. Er wordt nu onderzocht of hij eens mee kan met een patrouillewagen, om ervaring op te doen voor een volgend boek.
„Wat ik probeer in mijn boeken”, zegt de schrijver, „is achter de maskerade van de volwassenen te komen. Mensen zijn vaak zo overdreven in hun omgang met kinderen. Maar ik wil niet belerend zijn, ik schrijf geen moralistische traktaatjes, ik bedrijf geen politiek. Ik vind wel, dat jongens zich moeten kunnen herkennen in mijn boeken. Zoals Otto in „Telefoon voor Toon”, eigenlijk geen held, meer een anti-held, een spitse jongen hoewel hij niets kan”.
Waar Otto wél goed in is, dat is het oplossen van mysterieuze zaken. In het boek is hij ongeveer geniaal in het ontrafelen van een raadsel met telefoonnummers.
„Dat is iets wat ik zelf heb meegemaakt”, zegt de schrijver. „Mijn telefoonnummer is 1673. Ik woon in IJsselstein, maar omdat ik aan de rand zit, valt mijn telefoon onder het net van Montfoort. Nu woont er in Willeskop een man die ook 1673 heeft, maar die valt weer onder het net van Oudewater”.
„Nu gebeurt het vaak dat ik wordt gebeld, één keer zelfs midden in de nacht, door mensen die die man in Willeskop moeten hebben. Deze verwarring heb ik in mijn boek verwerkt. ”.
Wat Otto ook heel knap doet, is het ontcijferen van een geheimschrift. „Ik heb een vriend”, aldus Willem Monné, „dat is een groot puzzelaar. Ik zei tegen hem, dat ik een boodschap had in geheimschrift. Geef maar op, zei hij, ik garandeer je dat ik het binnen een uur heb opgelost. Maar na een maand had ik nog niets gehoord. Toen ik hem opzocht, zei hij: Ik geef het op, ik kom er niet uit”.
Dat is nou het mooie”, vindt de schrijver, „er is niemand die uit dit geheimschrift kan komen. Alleen die geniale jongen uit het boek. En dat ben ik zelf”!


[1]In: Leeuwarder Courant : hoofdblad van Friesland, 9 augustus 1980.
[2]Willem Monné (voluit: Willem Frederik Monné, * ? , † ?) was een schrijver van jeugdboeken, die vooral bekendheid genoot door zijn serie Avonturen van Otto Wijdewoudt.
[3]J. C. Bloem (voluit: Jakobus „Jacques” Cornelis Bloem, * 10 mei 1887 , † 10 augustus 1966) was een Nederlands dichter en essayist over poëzie.
[4]Tetman de Vries (* 1 maart 1915 , † 13 juli 1988) was een Fries cabaretier; samen met zijn tweelingbroer Jarigh (ook gespeld als Jarich, * 1 maart 1915 , † 26 december 1965)maakte hij een succesvol programma onder de titel „De tiid bâldt gjin skoft” (De tijd rust niet), dat 1200 opvoeringen beleefde. In totaal werden er tot 1969, toen Selskip Tetman de Vries ophield te bestaan, drieëntwintig Friestalige stukken gespeeld, naast zeventien Friese gelegenheidsrevue’s en tien Nederlandstalige programma’s.
[5]Jarigh de Vries (ook gespeld als Jarich, * 1 maart 1915 , † 26 december 1965) was een Fries cabaretier; samen met zijn broer Tetman maakte hij een succesvol programma onder de titel „De tiid bâldt gjin skoft” (De tijd rust niet), dat 1200 opvoeringen beleefde.
[6]dr. Ype Poortinga (voluit: Ype Rinses Poortinga, * 28 mei 1910 , † 2 december 1985) was een Friese schrijver en verhalenverzamelaar. Bekende werken van hem zijn: „It Fryske Folkstoaniel 1860-1930” (dissertatie), „De jonkerboer”, „Elbrich”, „Duveldei op Grienlân”, „Kin myn hynder hjir ek stâltje?”, „Fryske folksforhalen: Hûndert pûn klûntsjes en in karre fol lytsjild” en „It bûnte boek”.
[7]H. P. van den Aardweg (voluit: Henricus „Hans” Petrus van den Aardweg, * 19 juli 1899 , † 4 juli 1971) was een Nederlands letterkundige die honderden kinderboeken (o.a. de twaalfdelige Stijfkopje-serie, „Generaal Van Heutsz” en „De overwintering op Nova Zembla”) en veertig romans (o.a. „Maagd in Montparnasse”, „Madame Dokter” en „Onweer boven Parijs”, alle drie over zijn verblijf in de Franse hoofdstad) publiceerde, vaak onder pseudoniem; ook vertaalde hij zeer veel, veelal Franse boeken in het Nederlands, w.o. Sartres „Naussée” („Walging”).
[8]Bedoeld wordt de in 1977 bij Uitgeverij Donat Nederland N.V. te Dronten uitgegeven „Karl May Omnibus” waarin op slechts 219 pagina’s de door Willem Monné bewerkte verhalen „De held van het avondland”, „De schrik van de Rode Zee” en „Spion van de sjeik” staan.
[9]Donat Casterman (voluit: Donat-Joseph Casterman, * 1755 , † 1823) vestigde zich in 1776 als boekverkoper in Doornik; na een tijdje werd hij uitgever en vervolgens drukker. Het bedrijf groeide vooral in de negentiende eeuw en in 1856 werd door Donats kleinzoon Henri Casterman een filiaal in Parijs geopend voor de Franse markt. In 1907 werd het bedrijf, tegenwoordig vooral gespecialiseerd in jeugdboeken en beeldverhalen, een naamloze vennootschap.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website