FRITZ MASCHKE: WAT PAULINE FEHSENFELD NIET KON WETEN

E. van Linden 1

In een bijdrage “Karl May en zijn uitgever Fehsenfeld” 2 die als voordracht op de vierde bijeenkomst van de K.M. Vereniging in Freiburg op 22 Oct. 1977 werd gehouden en vervolgens in het Jaarboek 1978 van de “Vereniging” werd opgenomen, put Ekke Guenther 3 uit de herinneringen van zijn grootmoeder Pauline Fehsenfeld 4.
Dat deze herinneringen aan gebeurtenissen die een halve eeuw teruglagen eerst in 1942 door de 84 jarige aan het papier werden toevertrouwd , kan weliswaar de visie, niet echter de juistheid der feiten beïnvloed hebben. Minder belangrijke afwijkingen die slechts de terzake kundige opvallen, veranderen geenszins de waarde dezer herinneringen. Zij verrijken het K.M. onderzoek en verhelderen veel wat tot dusver in nevelen gehuld en onvolledig was.
Over Mays eerste samenkomst met Fehsenfeld vernemen wij dat deze in November 1891 plaats vond. Hoe verheugd Fehsenfeld dan thuis over Mays vriendelijkheid en diens vrouw Emma’s gastvrije welkom verslag heeft gedaan is reeds uit “K.M. en zijn uitgever” bekend, een boekje (1933) van Konrad Guenther 5, een schoonzoon van Fehsenfeld. Niet bekend was tot dusver dat Mays tegenbezoek in Freiburg plaats vond in de zomer van 1893.
Destijds had de familie Fehsenfeld reeds een vacantie in Böningen (Zwitserland) besproken. Böningen aan het meer van Brienz is ook nu nog een geliefd vacantieoord. Het ligt niet ver van Interlaken, één van de trefpunten van de internationale wereld. Toen men naar Böningen zou gaan, ging K.M. met zijn vrouw ook mee. Een teken dat het hem in het gezelschap van de fam. Fehsenfeld beviel. Zijn vrouw zal wegens de daaraan verbonden, niet voorziene kosten, minder verheugd zijn geweest. Mevrouw Fehsenfeld schildert de schrijver als ‘allerprettigst, onderhoudend en geestig gezelschap” die echter ook humeurig en prikkelbaar kon zijn. Eenmaal werd hij woedend, toen zijn vrouw hem ter verantwoording riep omdat hij naar haar inzicht teveel ansichtkaarten kocht. Opgewonden stormde hij weg en kwam eerst laat in de nacht terug. Zeker waren het niet de vele ansichtkaarten alleen die Emma’s ontstemming teweeg brachten. Zij zal het reeds als onbedachtzaam beschouwd hebben van Freiburg naar Zwitserland, in plaats van naar huis te rijden. Als gasten van Fehsenfeld hadden zij in Freiburg geen noemenswaardige kosten. In Böningen daarentegen moesten verhoudingsgewijs hoge rekeningen voor verblijf en verzorging betaald worden. Emma wist uit ervaring dat Karl onbekommerd geld uitgaf zover het voorhanden was, dat hem echter schulden maken niet verontrustte. Het was nog geen twee jaar geleden dat aanmaningen wegens niet betaalde huur, over geleend en niet betaald geld in huis kwamen die ook zorgen en nood in de huishouding en bovendien onnodige gerechtskosten veroorzaakt hadden. En slechts een jaar geleden was Karl weer in geldnood geraakt waarover hij op 13 Juni 1892 aan Fehsenfeld schreef: “Het was een geluk dat Emma nog wat geld achter de hand had voor in geval van nood
Dit alles kon Pauline Fehsenfeld niet weten toen zo over het echtpaar May schreef „Zij was kleingeestig, spaarzaam, hij royaal verspillend”. (Jaarboek K.M. Gesellschaft 1978. blz. 160.)
Na de terugkeer uit Böningen maant Fehsenfeld K.M. om uitgebleven manuskripten, wat uit diens brief van 17 Sept. 1893 aan de uitgever blijkt. Daarin heet het: “De voornaamste reden dat ik niets produceerde is mijn, bij vroeger vergeleken, sterk gestegen nervositeit waarop mijn vrouw niet de minste acht slaat en dan een privé aangelegenheid waarover ik niet schrijven kan.” Wat was nu de privé aangelegenheid waarover hij niet schrijven kon?
K.M’s huwelijk met Emma was kinderloos, reden waarom hij een kind von zijn zuster Karoline Selbmann 6 bij zich in huis had genomen. De kleine Charlotte 7, die van hem de troetelnaam Lottel kreeg, was een soort verjaardagsgeschenk voor Emma geweest. Het kind kwam in November 1891 naar Kötzschenbroda 8 waar het de 22e November de 35e verjaardag van tante Emma mee kon vieren. Na beëindiging van het schooljaar wilde Lottel echter naar haar ouders in Hohenstein terukeren. Zo ontwaakte spoedig daarop weer de wens bij K.M. naar een kind. Omstreeks een jaar later deed hij zijn vrouw het voorstel een hem bekend kind in het gezin op te nemen. Welk kind dat dan moest zijn, wilde Emma weten. Na lang heen en weer gepraat gaf K.M. toe dat het zijn kind was, de moeder een vroeger dienstmeisje van Emma 9. „Zo, die? Haar kind wil ik niet!” moet Emma naar Pauline’s herinneringen geantwoord hebben. .
Zo eenvoudig heeft zich het gesprek over Mays buitenechtelijk kind niet toegedragen. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat Emma door deze bekentenis van haar man diep getroffen was en dat zij hem verwijten maakte die hij zwijgend incasseerde. Langzamerhand echter zal zij zich met de feiten verzoend hebben. Reeds op 30 October 1893 kon K.M. in een brief aan Fehsenfeld „hartelijke groeten van mijn vrouw” zenden. In Februari daarop kreeg K.M. een zware influenza met borstvliesontsteking die een ernstig aanzien had. Lang moest Emma hem verplegen voor hij de zware ziekte overwon en weer langzamerhand op krachton kwam. Eerst op 21 Maart kon K.M. aan Fehsenfeld van zijn ziekte berichten. Begin Mei ondernam hij met Emma een reis voor het herstel van zijn gezondheid naar de Harz waar boswandelingen tot zijn volledig herstel moesten bijdragen.
De vreugde over de genezing van haar echtgenoot, de wandelingen met hem door de stille zonnige bossen lieten het oude verdriet wel verdringen, echter niet geheel vergeten. In de herfst van 1894 kwamen de Fehsenfelds voor een tegenbezoek naar Oberlössnitz 10. “Wij werden zeer goed en gastvrij ontvangen” schrijft mevrouw Fehsenfeld in haar herinneringen,,“Zij lieten ons hun eigen slaapkamer gebruiken, wat erg pijnlijk voor ons was. Er kwam regenwater binnen, het huis was koud en vochtig en de wisselende stemming van de heer des huizes droeg niet tot het welbehagen bij.” (Jaarboek K.M.Gesellschaft 1978 blz. 160.) Karls slechte humeur zou onderwerp van gesprek tussen Pauline F. en Emma zijn geweest, waarbij Emma veel uit haar huwelijksleven vertelde. En daarbij kwam ook weer de krenking ter sprake die Karl haar met zijn buitenechtelijk kind had ongedaan. Van het bestaan ven dit kind weet het K.M. onderzoek sinds vele jaren. Toen Lebius 11 in 1910 in zijn pamflet daarover schreef hielden de May-vrienden dit voor een boosaardige belediging. Op 30 Jan. 1953 schreef mij Ludwig Patsch 12 dat het klopte dat K.M. vader van een buitenechtelijk kind was, wat met bewijs kon worden gestaafd. Als geboortejaar noemde hij 1889. En van Dr. Schmid 13, de directeur van de K.M. Uitgeverij zou hij weten dat K.M. voor het kind onderhoudsbijdragen betaald had. (In een artikel in de Mitteilungen K.M. Gesellschaft gecorrigeerd tot een verklaring onder eede in 1909 von Frau Achilles 14)

E. van Linden.

(WORDT VERVOLGD)



  [1]Bijlage bij: De Kiva, 1979.
Boven de tekst is met balpen geschreven: „Deze brochures werden indertijd gemaakt toen de K M rubriek in De Kiva Kwam te vervallen.”
E. van Linden is een pseudoniem van een zekere Wouter T. Klaren; samen met dr. C. J. Schuurman had hij in 1976 de eerste Nederlandstalige Karl May-biografie, „Dr. Karl May”, uitgegeven, in 1979 gevolgd door „Enige essentiële elementen in leven en werk van Karl May” van Van Linden alleen.
  [2]„Karl May und sein Verleger Friedrich Ernst Fehsenfeld”, in Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft 1978, pp. 154-167.
Friedrich Ernst Fehsenfeld (* 16 december 1853 , † 16 september 1933) was een uitgever te Freiburg im Breisgau; hij gaf vanaf 1892 Karl Mays Gesammelte Reise-Erzählungen uit en was mede-oprichter van het Karl May Verlag.
  [3]Ekke Guenther (voluit: Prof. Dr. Ekke Wolfgang Guenther, * 14 juli 1907 , † 1995) was een bekende Karl May-onderzoeker; hij was de zoon van Konrad Guenther en Eva Guenther-Fehsenfeld en een kleinzoon van Friedrich Ernst Fehsenfeld.
  [4]Pauline Fehsenfeld (voluit: Paula Aloisa Katharina Fehsenfeld-Rheinboldt (* 9 juni 1858 , † 2 augustus 1947) was de dochter van advocaat en notaris Josephus Rheinboldt uit Baden-Baden en sinds 22 mei 1880 getrouwd met Friedrich Ernst Fehsenfeld. Zij schonk haar man vier kinderen: Hans (* 1880 , † 1891, Wolfgang (al in de wieg overleden), Eva (* 1883 , † 1972) en Dora (* 1889 , † 1966).
  [5]Konrad Guenther (voluit: Konrad Eduard Franz Guenther, * 23 mei 1874 , † 26 januari 1955 ) was een Duits zoöloog, ornitholoog en een van de pioniers van de natuurbeschermingsbeweging; door zijn huwelijk met Eva Fehsenfeld (sinds 4 oktober 1902) was hij bovendien een schoonzoon van Friedrich Ernst Fehsenfeld. Hij publiceerde tussen 1921 en 1933 dertien artikelen in de Karl-May-Jahrbücher.
  [6]Karoline Selbmann (voluit: Karoline Wilhelmine Selbmann-May, * 9 juni 1849 , † 1 december 1945) was een van de vier in leven gebleven zussen van Karl May. Zij was tegen haar zin maar op wens van haar ouders op 4 augustus 1872 getrouwd met de wever Karl Heinrich Selbmann (* 11 juni 1832 , † 25 januari 1902), die tevens de eigenaar was van het huis waarin de familie May vanaf ± 1860 woorden: Markt 185, Ernstthal (nu: Neumarkt 18, Hohenstein-Ernstthal; het oorspronkelijke huis is op 16 juli 1898 afgebrand, zoals ook de omringende huizen). Hij was zeventien jaar ouder dan zij en bracht uit een eerder huwelijk vier kinderen mee; met Karoline kreeg hij nog eens vijf kinderen. De grafsteen van Karoline en haar eveneens in 1945 overleden tweede dochter Martha werd in 2006 teruggevonden en staat sindsdien in het lapidarium van de Karl-May-Begegnungsstätte in Hohenstein-Ernstthal).
  [7]Clara Selbmann (voluit: Clara Johanna Selbmann – en dus niet Charlotte –, * 1882 , † 1969) was het vierde kind van Karl May zus Karoline Selbmann (voluit: Karoline Wilhelmine Selbmann-May, * 9 juni 1849 , † 1 december 1945) en haar man Karl Heinrich Selbmann (* 11 juni 1832 , † 25 januari 1902). Zij logeerde van november 1891 tot juli 1892 bij Karl en Emma May. Karl noemde haar „Lotte”, „Lottel” of „Lottchen”. In 1905 trouwde zij met de kapper Hubert Johann Cupak (* 1881 , † 1935) en kreeg met hem twee dochters, Klara Charlotte (* 1905) en Margarete Hanni (* 1915).
De andere kinderen van Karl en Karoline Selbmann waren: Anna (voluit: Auguste Anna, * 1873 , † 1953), Martha (voluit: Auguste Martha, * 1874 , † 1945), Max (* 1877 , † 1882) en Elisabeth (voluit: Magdalene Elisabeth, * 1884 , † 1960).
  [8]Karl en Emma May woonden van 1 oktober 1888 tot het voorjaar van 1890 in „Villa Idylle” in de Schützenstraße 6 in Kötzschenbroda; nadat Radebeul het ene na het andere dorp in de nabijheid opslokte, werd ook Kötzschenbroda in 1935 ingelijfd; het adres Schützenstraße 6 is sindsdien veranderd in Wilhelm-Eichler-Straße 8. De huur bedroeg 800 Mark per jaar, in kwartaaltermijnen te voldoen.
  [9]Het echtpaar May heeft in de loop der tijd vele dienstmeisjes in dienst gehad, die we niet allemaal van naam kennen. Volgens sommigen zou het hier gaan om Alma Martha Eulitz (*7 maart 1865), die op 29 augustus 1888 trouwde en nog in hetzelfde jaar haar eerste zoon baarde. Deze Alma was echter al in 1888 ontslagen wegens een geschil over haar salaris. Als er al een dienstmeisje in aanmerking zou komen als moeder van een buitenechtelijk kind van Karl May, zou het Eulitz’ opvolgster moeten zijn, Silvestra Puschmann die bijna twee jaar bij Karl en Emma, nl. van 15 juni 1888 tot 19 maart 1890, in dienst was, in de tijd dat ze in „Villa Idylle”, Schützenstraße in Kötzschenbroda woonden. Omdat Karl en Emma in het voorjaar van 1890 uit dit huurhuis werden gezet omdat ze de huur niet konden betalen, is vrijwel zeker een bewijs daarvoor, dat ze buiten Silvestra geen ander dienstmeisje in dienst hadden. Dat Silvestra echter ooit een kind heeft gekregen, is nooit bewezen.
[10]Karl en Emma May woonden van 1 april 1891 tot december 1895/januari 1896 in „Villa Agnes” in de Nizzastraße 13 in Oberlößnitz, dat sinds 1934 bij Radebeul hoort. Tegenwoordig ligt de ingang van het pand officieel aan de Lößnitzgrundtraße 2.
[11]Rudolf Lebius (* 4 januari 1868 , † 4 april 1946) was een Duitse journalist van het dubieuze soort, uitgever, vakbondsleider en antisemitisch politicus; nadat zijn poging om Karl May af te persen mislukt waren, werd hij diens vuigste tegenstander.
[12]Ludwig Patsch (* 26 oktober 1895 , † 9 mei 1960) was een in Sarajevo geboren Oostenrijkse ingenieur, die als een van de eerste systematische Karl May-onderzoekers geldt. Hij schreef talloze Beiträge zur Karl-May-Forschung, die destijds helaas niet gepubliceerd werden. Hij was intensief betrokken bij herziene herdukken van „»ICH« Karl May • Leben und Werk”, Gesammelte Werke, Band 34)
[13]Dr. Euchar Albrecht Schmid (* 29 augustus 1884 , † 15 juli 1951) was op 1 juli 1913 samen met Friedrich Ernst Fehsenfeld en Klara May oprichter van het Karl-May-Verlag. Op 28 november 1913 werd vastgelegd dat Schmid tot het einde van de wettelijk bepaalde auteursrechten de enige uitvoerend directeur van de uitgever zou zijn; dat zou dus 1943 zijn, maar voor die tijd werden alle geldende auteursrechten in Duitsland door een wetswijziging verlengd tot vijftig jaar en zo bleef Schmid tot kort voor zijn dood directeur. In 1950 droeg hij de leiding van de uitgeverij over aan zijn oudste zoon, Joachim Schmid (* 29 juni 1922 , † 10 januari 2003). Ook alweer in verband met rechten, maar ook van de politieke spanningen tussen de BRD en de DDR werd Joachim tussen 1950 en 1960 de enige directeur van Verlag Joachim Schmid in Bamberg. In 1960 werd er een verdrag gesloten met de Karl-May-Stiftung in Radebeul en mocht de uitgeverij in Bamberg zich weer Karl-May-Verlag noemen; Joachim bleef daarvan directeur van 1960 tot 1993, maar nu met zijn beide jongere broers Lothar (* 10 mei 1928 , † 18 mei 2013) en Roland (* 15 mei 1930 , † 4 januari 1990). Van 1993 tot 2003 was Lothar de enige directeur, van 2003 tot 2007 was hij dat samen met zijn zoon Bernhard (* 29 maart 1962) en vanaf 2007 is Bernhard – de derde generatie – de enige directeur van de uitgeverij. Een vierde zoon van Dr. Euchar Albrecht Schmid, Wolfgang (* 1924) is in de oorlog aan het oostfront gesneuveld.
[14]Louise Achilles (voluit: Louise Johanna Maria Achilles-Schmidt, wed. Häußler, wed. Langenberg, wed. Hübner (* 28 oktober 1861 , † (vermoedelijk) 1943) was een vriendin van Emma May. Van Karl May kreeg zij de bijnaam „Kaninchen” en later „Karnickel” vanwege haar ongebreidelde voortplantingsdrift. Na de scheiding van Karl en Emma beschuldigde zij – op niet op instigatie van Emma, maar van Rudolf Lebius – Karl May van incest met zijn nichtje Clara (voluit (voluit: Clara Johanna Selbmann, * 1882 , † 1969), dat acht maanden lang bij Karl en Emma Pollmer in Kötzschenbroda had gewoond.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website