IN DE GEEST VAN KARL MAY?

E. van Linden 1

Voor ons liggen twee boeken, beide het jaartal 1978 dragend, het ene heet: “Karl May Jahrbuch” en het andere “Jahrbuch der Karl May Gesellschaft”. Wij vermoeden dat Karl May, als hij nog leefde, deze “splitsing” met verdriet zou hebben aangezien.
Het K.M. Gesellschaft geeft voor de achtste keer zijn jaarboek uit en heeft dus de oudste rechten. Het staat los van het K.M. Verlag in Bamberg, heeft daarmee zelfs verschil van mening en telt onder zijn bestuursleden en medewerkers mannen als Heinz Stolte 2, Claus Roxin 3, Heiner Plaul 4 enz. Tussen vlot leesbare artikelen treft men in de Jahrbücher ook stukken aan als “Der psychische Gesundheitszustand K.M.’s. Ein psychiatrische-tiefenpsychologische Untersuchung” 5 of “Woher, woran und wodurch rührt ‘Der verlorene Sohn’?. Zur Konstruktion und Anziehungskraft von Karl Mays Elends-Roman.6. Dat men zo’n artikel waarin begrippen als Höhenregeln, Anagnorisis, Peripetie, Katharsis, Dekuvrierung 7 enz. niet aan de jeugd( die alleen geacht wordt K.M.’s boeken te lezen) moet voorzetten is te begrijpen.
Toch vindt men ook “vlottere” stukken in het Jahrbuch over de rol van het geld in de boeken van K.M. 8 – K.M. en het strafrecht 9 Mijn naam is Wadenbach” 10, een episode uit K.M.’s leven toen hij op 4 Januari 1870 half verhongerd en door koude bevangen op de zolder van een huis in Niederalgersdorf 11 werd gevonden en als verdachte aan de politie overgeleverd. Hoe K.M. door het schrijven van enige brieven aan fictieve personen toen zijn straf trachtte te ontlopen, geeft ons een kijk op zijn fantasie, die zo sterk was, dat hij er zelf in geloofde. Verder noemen wij nog een artikel over K.M. en zijn uitgever Fehsenfeld 12 en “De droom van de gevangene” 13. In het interessante artikel van Claus Roxin “K.M., das Strafrecht und die Literatur” wordt het leven van K.M. nog eens nagegaan en nu met inbegrip van de door het K.M. Verlag niet zo graag vermelde “ontsporingen” en kleine vergrijpen, gevangenisstraffen enz.
Interessant is ook de bijdrage van Martin Lowsky 14 Problematik des Geldes in K.M.ś Reise-Erzählungen.” De schrijver wijst er op dat K.M. in zijn werken het dikwijls heeft over geroofde of verborgen schatten terwijl de hoofdpersonen zich nooit om geld schijnen te bekommeren. Zij hebben of een verborgen goudvooraad of een David Lindsey die een onuitputtelijke beurs schijnt te bezitten en steeds maar zegt“ Ik betaal goed, heel goed.” Vermoedelijk is dit een onbewuste reactie op de armoedige jeugd van K.M. waar de honger steeds om de deur keek.
Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi, de twee lichamelijke en geestelijke supermensen, zijn, waar het geld betreft, sterk afhankelijk van hun rijke vrienden: Lindsay met zijn banksaldo, Winnetou met zijn nuggets.
In het interessante artikel kunnen veel oplossingen gevonden worden betreffende K.M.’s verhouding tot zijn vader, zijn armelijke jeugd en de ontsnapping uit deze“ellende” door middel van de fantasie die hij in zijn boeken de vrije loop kon laten.
Onder de overige stukken noemen wij nog: “Der psychische Gesundheitszustand K.M’s” door Kurt Langer 15 waarin de auteur over de zgn. “Spaltung des menschlichen Innern” bij K.M. vertelt. K.M. zei een dergelijk boek gelezen te hebben maar ondanks intensief speuren is die titel nooit ontdekt. Tot zover iets over het Jahrbuch van het K.M. Gesellschaft.
Het K.M. Verlag samen met Uitgeverij A. Graff 16 brengen het K.M. Jahrbuch 1978 onder redactie van Dr. Augustin 17 en Thomas Ostwald 18. In de jaren 1918-1933 verschenen bij het K.M. Verlag, in die tijd te Radebeul, de serie Jahrbücher die thans gezochte rariteiten in Duitsland zijn. Deze bevatten stukken die ook nu nog het lezen waard zijn hoewel er steeds pogingen worden gedaan om te suggereren dat K.M. in zijn jonge jaren in Afrika en Amerika zou zijn geweest 19. Men trachtte K.M. zo veel mogelijk zijn “onbesmet blazoen” te laten behouden in tegenstelling met de inhoud van de Jahrbücher van het K.M. Gesellschaft die de menselijke onvolkomenheden van de auteur niet uit de weg gaat.
De bekende Amand v. Ozoroczy 20, die ook meespeelde in de grote K.M. film 21, stierf op 8 September 1977, maar gaf voor zijn dood toestemming zijn in 1928 verschenen artikel „K.M. und der Friede” in het Jahrbuch 1978 opnieuw af te drukken.
Welk standpunt K.M. tegenover vreemde rassen innam, weten zijn lezers wel uit zijn boeken. Toch willen wij hier een passage aanhalen waaruit duidelijk blijkt hoe hij er over dacht: “Geschiedenis, politiek en aardrijkskunde verzekeren ons dagelijks en ieder ogenblik dat slechts wij blanken de dragers van de juiste zienswijze en de door God gewilde verlossing van de mensheid zijn – En hoe ijverig doen wij ons best, dit aan de minderwaardige rest van de mensheid mee te delen. En hoe verlangen wij dat deze het onvoorwaardelijk gelooft en er naar handelt. Weg met de gele, de bruine, de rode gezichten! Want wij zijn blank en wit is de lievelingskleur van de Schepper. Wij zijn in alles boven U verheven. Gij zijt niets met ons vergeleken. Wij zijn alles en wij hebben alles.” 22 De laatste jaren zijn gelukkig bij vele blanken de ogen open gegaan voor de daden en gedachten van het “superieure” ras en komt er begrip voor alles wat de gekleurde volken ons te bieden hebben, maar toen K.M. dit schreef, was zijn stem nog als “een roepende in de woestijn”

Vervolg bij Kiva nr 3.

Eventuële bijdragen voor deze rubriek zien wij gaarne tegemoet.     J. Heyink


  [1]Bijlage bij: De Kiva, 1979.
De auteur is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid E. van Linden, een pseudoniem van een zekere Wouter T. Klaren, die in 1976 samen met dr. C. J. Schuurman 1976 de eerste Nederlandstalige Karl May-biografie, „Dr. Karl May”, had uitgegeven, in 1979 gevolgd door „Enige essentiële elementen in leven en werk van Karl May” van Van Linden alleen.
  [2]Heinz Stolte (voluit: Prof. Dr. phil. habil. Heinz Stolte,* 22 maart 1914 , † 2 maart 1992) was een Duitse literatuurwetenschapper en een van de eerste Karl May-onderzoekers. In 1936 was hij de eerste persoon ter wereld die promoveerde op Karl May; zijn dissertatie was getiteld „Der Volksschriftsteller Karl May. Beitrag zur literarischen Volkskunde” en verscheen in een leesbaarder versie ook bij het Karl-May-Verlag in Radebeul (in 1979 verscheen ook nog een herdruk).
  [3]Claus Roxin (voluit: Prof. Dr. Dres. h.c. Claus Roxin, * 15 mei 1931) is een Duitse jurist en rechtsgeleerde; hij geldt als een van de invloedrijkste dogmatici van het strafrecht en niet minder dan 22 universiteiten hebben hem een eredoctoraat verleend. Van 1963 tot 1971 was hij hoogleraar aan de Georg-August-Universität in Göttingen en van 1971 tot zijn emeritaat in 1999 bekleedde hij diezelfde functie aan de Ludwig-Maximilians-Universität in München. In diezelfde periode, 1971 tot 1999, was hij bovendien voorzitter van de Karl-May-Gesellschaft (nadien erevoorzitter).
  [4]Hainer Plaul (voluit: Dr. Hainer Plaul, * 18 oktober 1937) studeerde etnografie en filosofie en was van 1966 tot 1991 medewerker van de Duitse Akademie der Wissenschaften (Bereich Volkskunde) en van 1987 tot 2013 lid van de Wissenschaftliche Beirat Karl-May-Haus. Hij schreef diverse werken over (Duitse) triviale literatuur en talloze artikelen over Karl May. In 1975 gaf hij bij Olms Presse een reprint uit van Karl Mays autobiografie „Mein Leben und Streben”, met talloze verklarende voetnoten.
  [5]Artikel van Kurt Langer (* 1931 , † 1990) in het „Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft 1978”, pp. 168-173.
  [6]Artikel van Volker Klotz (*20 december 1930) in het „Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft 1978”, pp. 87-110.
  [7]Höhenregeln, Anagnorisis, Peripetie, Katharsis, Dekuvrierung : hoogteregels, identificatie, hoogte- en dieptepunten, emotionele zuivering resp. onthulling.
  [8]„Problematik des Geldes in Karl Mays Reiseerzählungen”, een artikel van Martin Lowsky (voluit: Dr. Martin Lowsky, * 1945) in het „Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft 1978”, pp. 111-141.
  [9]„Karl May, das Strafrecht und die Literatur”, een artikel van Claus Roxin in het „Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft 1978”, pp. 9-36.
[10]„Mein Name sei Wadenbach, Zum Identitätsproblem bei Karl May”, een artikel van Heinz Stolte in het „Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft 1978”, pp. 37-59.
[11]Het huidige Valkeřice in Tsjechië.
[12]Friedrich Ernst Fehsenfeld (* 16 december 1853 , † 16 september 1933) was een uitgever te Freiburg im Breisgau; hij gaf vanaf 1892 Karl Mays Gesammelte Reise-Erzählungen uit en was mede-oprichter van het Karl May Verlag. Het betreffende artikel, „Karl May und sein Verleger Friedrich Ernst Fehsenfeld”, is van Ekke W. Guenther (voluit: Prof. Dr. Ekke Wolfgang Guenther, * 14 juli 1907 , † 1995) en staat in het „Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft 1978”, pp. 154-167.
[13]Het betreffende artikel, „Der Traum des Gefangenen, Geschichte und Geschichten im Werk Karl Mays”, is van Gerd Ueding (* 22 november 1942) en staat in het „Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft 1978”, pp. 60-86.
[14]Martin Lowsky (voluit: Dr. Martin Lowsky, * 1945) was tot zijn pensionering leraar en decaan op gymnasia te Tübingen, Eutin en Kiel. Hij promoveerde in de algebra, maar publiceerde vooral artikelen en boeken over Duitse en Franse literatuur; hij heeft meer dan dertig publicaties over Karl May op zijn naam staan, o.a. het boek „Karl May” (1987), dat lange tijd als standaardwerk werd beschouwd. Tot 2015 was hij lid van de redactie van het „Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft”.
[15]Kurt Langer (voluit: Dr. Kurt Langer, * 1931 , † 1990) was directeur van een ziekenhuis in Regensburg en schreef vier artikelen over Karl May in de Mitteilungen der Karl-May-Gesellschaft en twee in het Jahrbuch der Karl-May-Gesellschaft (het hier genoemde in 1978 en „Die Bedeutung der Angstlust in Karl Mays Leben und Werk” in 1986, pp. 268-276).
[16]A. Graff was een tot ± 1985 bestaande uitgeverij van Buchhandlung Graff uit Braunschweig. De uitgeverij gaf o.a. de Graff-Anzeiger uit, later Magazin für Abenteuer-, Reise- und Unterhaltungsliteratur, terwijl de Karl-May-Jahrbücher 1978 en 1979 coproducties van Verlag A. Graff en de Karl-May-Verlag uit Bamberg waren.
[17]Siegfried Augustin (voluit: Prof. Dr. mont. Siegfried C. Augustin (* 12 september 1946 , † 9 juni 2011) was een Karl May-onderzoeker en -uitgever, die tevens enkele werken van Karl May heeft bewerkt. Behalve enkele artikelen over May schreef hij nog veel meer over avonturenliteratuur en indianistiek in het algemeen. Samen met Thomas Ostwald (* 26 januari 1949) gaf hij in 1978 en 1979 de „Karl-May-Jahrbücher” uit en met Axel Mittelstaedt (* 1942) in 1981 „Vom Lederstrumpf zum Winnetou”.
[18]Thomas Ostwald (* 26 januari 1949) is een in Braunschweig levende schrijver en uitgever, die in 1976 de biografie „Friedrich Gerstäcker – Leben und Werk” publiceerde; hij is voorzitter van de Friedrich-Gerstäcker-Gesellschaft en beheert het Gerstäcker-museum in Braunschweig. Daarnaast is hij de auteur van enige tientallen artikelen over Karl May en de biografie „Karl May – Leben und Werk”. Samen met Siegfried Augustin (* 12 september 1946 , † 9 juni 2011) gaf hij in 1978 en 1979 de „Karl-May-Jahrbücher” uit.
[19]De legende van Mays vroege reizen werd vooral gevoed door de verhalen van Carl Traugott Urban (* 13 november 1843, † 16 oktober 1919), een reizende timmerman uit Wüstfalke in de buurt van Gera, die zijn zoon Gustav Paul Urban (* 27 april 1884 , † 21 oktober 1969) spannende verhalen opdiste over een gemeenschappelijke reis met Karl May door Zwitserland en Zuid-Frankrijk in de jaren 1860; tijdens die reis zou May hem over zijn eerdere reizen – o.a. naar Amerika – verteld hebben. Zoon Gustav schreef talloze artikelen over de reizen van zijn vader en May, waarvan de eerste vijf gepubliceerd werden in de Karl-May-Jahrbücher, maar aangezien de verhalen van Urban jr. steeds fantastischer en ongeloofwaardiger werden, werden verdere artikelen door de redactie daarvan geweigerd. Daarop spande Urban jr. twee jaar later zelfs een proces aan tegen de uitgeverij! Tot zijn dood bleef de bezeten Gustav volhouden dat zijn vader gelijk had; als „bewijs” kwam hij in 1962 zelfs met een facsimile van een brief die Fred Sommer (ik-persoon in het korte verhaal „I>Eine Seehundsjagd”; dit verhaal is sinds 1997 opgenomen in „Old Shatterhand in der Heimat”, Gesammelte Werke, Band 79) aan Karl May geschreven zou hebben.
In de tijd waarin die eerste zestien jaarboeken verschenen, leefde bovendien Karl Mays weduwe nog, die minstens net zo’n ongebreidelde fantasie had als Karl zelf, maar die die fantasie op een wat kwalijker manier gebruikte door om publicitaire redenen eveneens vol te houden dat Karl May tig keer in Amerika was geweest. De directeur-uitgever Dr. Euchar Albrecht Schmid (* 29 augustus 1884 , † 15 juli 1951) kon zich maar nauwelijks aan haar invloed onttrekken, reden waarom de jaarboeken steeds later verschenen (dat van 1933 bijvoorbeeld verscheen pas in 1935); toen Klara May het presteerde om een artikel te schrijven over de pacifistische ideeën van Hitler, minstens net zo vredelievend als die van haar tweede man, was voor Schmid de maat vol en stopte hij de serie jaarboeken.
[20]Amand von Ozoróczy (* 13 oktober 1885 , † 8 september 1977) was een Weense toneelspeler en schrijver; hij leerde Karl May in 1907 persoonlijk kennen en schreef diverse artikelen ter verdediging van de Radebeuler schrijver. Zijn in het „Karl-May-Jahrbuch 1928 opgenomen artikel „Karl May und der Friede” (pp. 29-114) werd opnieuw opgenomen in „Karl-May-Jahrbuch 1978 (pp. 191-246). Op 88-jarige leeftijd speelde hij nog een rolletje in Hans-Jürgen Syberbergs film „Karl May” (1974): dat van Ildefons Schober OSB (eigenlijk Friedrich Schober, * 23 februari 1849 , † 28 februari 1918), abt van Beuron en een Karl May gunstig gezinde priester.
[21]Bedoeld wordt de film „Karl May” van Hans-Jürgen Syberberg (* 8 december 1935) uit 1974.
[22]Karl May, „Und Friede auf Erden!” (Gesammelte Werke, Band 30, pp. 302-3 (281. Tausend); Historisch-kritische Ausgabe, Band V.2, p. 273).



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website