Toen het Westen nog wild was

Ruud Paauw 1

WINNETOU BLIJFT WINNETOU

In generaties Europeanen, ‘voorgelicht’ door Karl May en een eindeloze serie ruige schietfilms, gaat er iets tintelen zodra de term „het Wilde Westen” valt. Het zal wel te maken hebben met het tamelijk beschutte, soms monotone leven dat de maatschappij van nu biedt en de drang naar avontuur die in ieder mens aanwezig blijft.
We weten het zo zoetjes aan allemaal: het beeld dat schrijvers en filmers schilderen van het Westen toen dat nog echt wild was, kwam niet overeen met de werkelijkheid. De realiteit was overigens minstens zo fantastisch als de produkten van een aantal schrijvers, maar ánders. Harder, rauwer, wreder, chaotischer.

Het onverklaarbare is alleen dat ook al weet je dat Karl May fictie creëerde, het beeld dat hij schiep toch nooit helemaal kan worden uitgegumd. Winnetou blijft Winnetou.
Ter gelegenheid van de 200ste viering van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (1776) heeft het Museum of Fine Arts in Boston een tentoonstelling samengesteld, getiteld „Far West”, die nu (tot 16 mei) te zien is in het Haags Gemeentemuseum (dag. van 10–17.00 uur, zondag van 13–17 uur).
De tentoonstelling kreeg in Den Haag de ondertitel „de geboorte van een natie” mee en bestrijkt vermoedelijk wel de meest dramatische periode uit de Amerikaanse geschiedenis: het frontier-leven van 1830–1880, de periode waarin de blanken het land ontnamen aan de oorspronkelijke bewoners, de Indianen.
Ofschoon de Far West is aangevuld met tientallen attributen uit Nederlandse musea (o.a. Leiden), is en blijft het toch duidelijk voelbaar een Amerikaanse tentoonstelling, in opzet bedoeld voor Amerikanen. Nederlanders zouden een dergelijke tentoonstelling anders opzetten, er zouden andere accenten worden gelegd, de tragedie van de Indianen zou scherper zijn uitgebeeld. (Al moet wel worden gezegd dat een aantal citaten op de tentoonstelling zeer suggestief werkt, suggestiever dan menige aquarel, tekening of foto zou kunnen doen).
De niet al te fraaie kanten van het frontier-leven, de manier waarop recht werd gedaan, de out-laws – het wordt nu nogal vaagjes behandeld en zou door niet-Amerikanen ongetwijfeld uitvoeriger zijn belicht. Wat niet wegneemt dat „Far West” aardig kijkwerk biedt, al was het alleen maar om bepaalde nostalgische gevoelens, hoe ver van de werkelijkheid ook, nog eens te koesteren. . . . .




. . . . Die mooie getaande Indianenkoppen met hun ondoorgrondelijke ogen . . . .


Indianen bij Fort Laramie (1958) geschilderd door Albert Bierstadt 2.

LEIDEN – Op 2 juli 1776 doopte Thomas Jefferson 3 zijn pen in de inkt en schreef, namens een commissie van vijf, de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring. Het vijftal maakte van de gelegenheid gebruik om de verhouding tussen regeerders en het volk vast te leggen.

Jefferson schreef: “Wij nemen als vaststaand aan dat alle mensen gelijkwaardig worden geschapen, dat Schepper hun bepaalde, onvervreemdbare rechten heeft geschonken, zoals het recht op leven, het recht op vrijheid en het recht te streven naar geluk. Om die rechten te verzekeren, heeft de mensheid regeerders heeft gegeven. Zodra zij behoren hun macht te ontlenen aan het mandaat dat het volk de regeerder heeft gegeven: Zodra welke vorm van regeren ook bovengenoemde taken verzaakt, heeft het volk het recht in te grijpen en dusdanige wijzigingen aan te brengen dat de grondregels zullen worden geëerbiedigd …”

Filosofie

In enkele regels heeft Jefferson hier de filosofie van de democratie ontvouwd: alle mensen zijn voor de wet gelijk en hebben dezelfde, onvervreemdbare rechten; de regering volgt de volkswil.
Maar het afschuwelijke drama was dat in de eeuw, volgend op Jeffersons grootse verklaring over gelijkheid en rechtvaardigheid, de oorspronkelijke bewoners van Amerika, de Indianen, uit grote gebieden werden verjaagd en grotendeels vermoord; het restant roodhuiden mocht als een soort folklore in onbetekenende reservaten voort vegeteren. Jeffersons woord dat het individu recht gaf op leven, vrijheid en het streven naar geluk, ging kennelijk alleen de blanke aan. Voor dat imago van de “vrije mens”, dat Amerika propageerde en nog propageert, heeft de roodhuid de rekening met zijn bloed betaalt.

Filosofie

Naar schatting 25.000 jaar geleden zijn de Indianen uit Azië naar Noord Amerika gekomen. Ze vestigden zich tamelijk verspreid in de uitgestrekte wouden, op de prairies en sterk geconcentreerd in wat tegenwoordig de staten New York, Massachusetts en Rhode Island zijn. 4
De Europese kolonisten konden dus moeilijk om hen heen, zij kwamen vrijwel direct in contact met de Indianen.
De fout die, mede door Karl May, nog wel eens maken is de Indianen te zien als een groep mensen met dezelfde levensgewoonten. Daar was geen sprake van. Het beeld dat we van de Indianen hebben (met fraaie verenhoofdtooi pijprokend voor de tent enz.) sloeg voornamelijk op de prairie-Indianen. Maar er waren niet alleen jagers onder de Indianen, maar ook landbouwers, veetelers en vissers. Behalve in tenten (het vertrouwde beeld) woonden ze ook in koepelvormige hutten, paalwoningen en prachtige houten huizen. Zeden, levenswijze, kleding en spreektaal verschilden onderling sterk.

Stammen

De namen van veel stammen zijn in de herinnering blijven voortleven: Apachen (zwervende jagers), Sioux (de oorlogszuchtige bewoners van de prairie, ruitervolk bij uitnemendheid, ze konden àlles op een paard), Comanches, Cheyenes, Delawaren, Mohawks, Navajo’s (veetelers), Ponka’s, Cherokezen enz.

Bij die namen doemen ogenblikkelijk weer die prichtige, getaande Indianenkoppen op (de tentoonstelling geeft er een aantal fraaie van) De opperhoofden met hun ondoorgrondelijke ogen, artistieke beschilderingen, mysterieurze redevoeringen, dapperheid, gelatenheid, zelfbeheersing en – toen de decimering van het rode ras in volle gang was – hun wreedheid.
Boog, speer, tomhawk en knots (veel later aangevuld met het van de blanken gekochte of geroofde geweer) vormden hun wapenarsenaal. Bij de Apachen werden de jongens van hun twaalfde jaar af opgeleid tot jager – en wat voor jagers en spoorzoekers waren het! Opgevoed tot hardheid werden, ze, tot het verdragen van kwellingen. Want wie niet hard voor zichzelf was, had in de meest letterlijke zin geen leven.

Buffel

De welstand (als je dat zo mag noemen) van honderdduizend Indianen was nauw verbonden met het wel en wee van de buffel. Een stamhoofd getuigde daar midden vorige eeuw op zeer indringende wijze van: “De Grote Vader van het leven die ons gemaakt heeft en ditland gaf om op te leven, schiep de buffel en ander vee om in ons onderhoud te voorzien; hun vlees is ons enig voedsel; met hun huiden kleden wij ons en bouwen we onze hutten. Zij zijn ons enige middel van bestaan: voedsel, brandstof, kleding” (De strategie van de blanken was dan ook lange tijd: roei de buffel uit dan roei je ook de Indianen uit. In 1800 waren er naar schatting 40 miljoen buffels in Amerika, in 1900 als gevolg van de door blanken aangerichte slachtpartijen zegge en schrijve 39...... ).
In tegenstelling tot bijv. de Inca’s en Azteken hebben de Indianen 5 nimmer een hoge vorm van cultuur bereikt. Ze kenden geen schrift. Een aantal door hen ontworpen Attributen was nuttig en heeft tot op de dag van vandaag bekendheid behouden, maar het bleef een volk dat niet veel verder was gekomen dan het stenen tijdperk.

Landhonger

En tegen dit betrekkelijk primitieve volk kwamen de blanke kolonisten te staan. Ze rukten steeds verder westwaarts met hun huifkarren en alles wat tot hun rusteloze levenssfeer behoorde. Enerzijds bezeten door een geweldige landhonger en gouddorst, anderzijds ook wel degelijk voortgedreven door een grote economische crisis.
De voortrekkers waren jagers en trappers: mannen die een woest bestaan leidden en leefden van wat hun geweer schoot. Achter hen aan kwamen de settlers, iets minder wild en gedurfd, maar geen mensen die lang op één plek bleven. Ze verkochten de grond als de tijd daarvoor rijp was, trokken verder en verlegden zo steeds de “frontier”. In hun plaats kwamen de boeren die wel wilden blijven en zo op den duur een gemeenschap vormden, met de saloon de bank, de sheriff, de judge (rechter) enz.
De middelen van vervoer in aanmerking genomen, was de opmars van de blanke kolonisten in de Far West opmerkelijk snel. Hard was hun bestaan, schraal vaak hun leven. De criminaliteit tierde welig. In die jaren kwamen figuren naar voren als Jesse James 6 (in de historie leeft hij voort als een soort Robin Hood 7, in werkelijkheid was hij een formidabele boef), Calamity Jane 8, de gebroeders Dalton 9 (ze hebben echt bestaan maar waren lang niet zo leuk als in de strip van Lucky Luke 10) en Buffalo Bill 11 (zijn grote faam stoelde op niets) en meer van dat bedenkelijke volk.

„Settlers” poseren met heel hun hebben en houden in het Verre Westen.


Kloof

Kort en goed: het arbeids- en levensklimaat kweekte zeer harde mensen. De eersten die dat ondervonden, waren de Indianen. Tussen beidt rassen gaapte een gigantische kloof. De blanke man deed over het algemeen geen poging zich te verdiepen in de levensgewoonten van de roodhuid. Hij kende maar één taal: die van zijn geweer. Afspraken kwam hij na voor zover het hem uitkwam.
En de Indiaan was eenvoudig niet toegerust met de kennis die hem toegang kon verschaffen tot de mentaliteit, het materialisme van de blanke man. Beter: van dit soort blanke.
Op de tentoonstelling treft men een citaat aan van een Indiaans stamhoofd, waarin op ontroerende, ja aangrijpende wijze het niet-begrijpen tot uitdrukking komt:
„Wij zullen overwegen waarom de blanke man het land wil kopen. Wat is het dat de blanke man wil kopen, zal mijn volk vragen. Het is zo moeilijk te begrijpen voor ons. Hoe kun je de lucht kopen of verkopen, de warmte van de aarde, de snelheid van de antilope. Hoe kunnen wij die dingen verkopen en hoe kunt u dat kopen? Is de aarde van u om er mee te doen naar goeddunken, alleen omdat de rode man een stuk papier tekent en het geeft aan de blanke man? Maar wij zullen uw aanbod overwegen, want we weten: als we niet verkopen, komt de blanke man met zijn geweren en neemt ons land met geweld”.
De Indianen, hoe moedig en strijdlustig ook, waren kansloos tegen de blanken met hun wapentuig. Daarbij kwam dat de Indiaanse stammen, trots en op hun vrijheid gesteld als ze waren, er niet in slaagden zich te verenigen.
Slechts zelden staken zij de koppen bij elkaar en vormden een werkelijk grote strijdmacht. Daardoor kon hun strijdwijze nooit meer dan fragmentarische successen opleveren. En hoewel die charges in de blanke kampen zeer gevreesd werden legden zij toch te weinig gewicht in de schaal om de oprukkende karavaan tegen te houden. (Overigens is dit deel van de geschiedschrijving zeer onvolledig omdat we wel de verhalen van de blanke kolonisten kennen, maar niet die van de Indianen).

Gevecht tussen twee groepen Indianen bij Fort Mackenzie (1833) naar K. Bodmer 12.


Alcohol

De strijd in de Far West is wel de overwinning van de burger op de nomade genoemd, van de techniek op het stenen tijdperk. Niet altijd was het gewèld, dat de Indianenstammen decimeerde. In het boek “De moord op Winnetou c.s.” 13 wordt opgemerkt dat soms niet de geweren, maar de blanke beschaving zelf de grote verdelger van de Indiaan was. Roodhuiden die in voortdurend contact met blanken leefden, wat ook voorkwam, namen – vreemd genoeg – in aantal af. Zo hard en gestaald als hij was in het verdragen van moeilijkheden en ontberingen, zo slecht was de Indiaan bestand tegen alcohol en ziekte. Een stamhoofd maakte daar op dramatischh wijze melding van: „Wij weten dat het schadelijk voor ons is te drinken. Dat weten wij. Maar wanneer de mensen ons alcohol verkopen, raken wij daaraan zo verslaafd, dat wij het niet kunnen opbrengen de drank te laten staan. Als wij hem drinken, maakt hij ons wild. Wij weten niet meer wat wij doen, wij doen elkaar geweld aan, wij gooien elkaar in het vuur. Door het drinken van alcohol zijn zeven stammen van ons volk omgekomen”.

Wounded Knee

Naarmate de negentiende eeuw vorderde, werden steeds meer Indianen naar de reservaten gedreven. De blanke overmacht werd te groot om van verzet nog veel te kunnen verwachten.
In 1876 flikkerde de Indiaanse strijdlust nog één keer op. Bij Little Big Horn versloegen zij de wrede generaal Custer 14 met zijn troepen vernietigend.
Daarna was het gebeurd met de roodhuiden. In 1890 viel het doek definitief bij Wounded Knee 15. Zo’n 150 in een sneeuwstorm opgejaagde, niet geheel ontwapende Indianen openden toen het vuur op hun belagers. Door Hotchkiss-kanonnen werd hun het zwijgen opgelegd. Aan de dood ontkwam er niet een.
Wounded Knee, waarvan de echo nu nog hoorbaar is, bezegelde het lot van de Indiaan. De nazaten van Swift Bear 16, Sitting Bull 17, Big Foot 18, Dull Knife 19, Crazy Horse 20, Two Moons 21 en hoe al die machtige opperhoofden ook heetten – waren gedegradeerd tot derderangs burgers.


  [1]In: Leidsch Dagblad, 3 april 1976.
  [2]Albert Bierstadt (* 7 januari 1830 , † 18 februari 1902) was een Duits-Amerikaanse kunstschilder die beroemd is geworden door zijn rijkelijke landschapschilderijen van het Amerikaanse Westen. Bierstadt heeft verschillende reizen gemaakt naar het Westen en alhoewel hij niet de eerste was om die plaatsen te schilderen, is hij er wel het beroemdst om geworden.


Het schilderij Indians near Fort Laramie van Albert Bierstadt in kleur.
  [3]Thomas Jefferson (* 13 april 1743 , † 4 juli 1826) was een Amerikaans staatsman, filosoof, architect, archeoloog en slavenhouder; hij was derde president van de Verenigde Staten van 1801 tot 1809 namens de Democratisch-Republikeinse Partij. Het ontwerp van de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 (aangenomen op de 4e juli van dat jaar) was grotendeels zijn verdienste; ook de in 1786 aangenomen Virginia Statute for Religious Freedom, die godsdienstvrijheid instelde, was van zijn hand.
  [4]Dit geldt alleen voor de indianen die in Noord-Amerika bleven, maar de meesten van hen trokken verder naar Midden- en Zuid-Amerika, zoals Azteken, Tolteken, Mixteken, Maya’s, Aymara, Chibcha, Guaraní en Inca’s, om er maar eens een paar te noemen.
  [5]Bedoeld worden ook nu weer alleen de indianen uit Noord-Amerika, want ook de Inca’s en de Azteken waren indianen.
  [6]Jesse James (voluit: Jesse Woodson James, * 5 september 1847 , † 3 april 1882) was een Amerikaans crimineel, een van de beruchtste schurken van het Wilde Westen van de negentiende eeuw; hij pleegde een groot aantal overvallen en moorden.
  [7]Robin Hood is een Engelse volksheld uit een reeks oude balladen en legenden, die in de dertiende of veertiende eeuw samen met een groep vrijbuiters, de Merry Men in Sherwood Forest bij Nottingham gehuisd zou hebben. Volgens de verhalen zou hij van de rijken gestolen hebben en zijn buit vervolgens onder de armen verdeeld.
  [8]Calamity Jane (eigenlijk: Martha Jane Cannary, * 1 mei 1852 , † 1 augustus 1903) was een Amerikaanse vrouw die bekend werd door haar „mannelijke” gedrag in het Wilde Westen en haar relatie met Wild Bill Hickok (d.i. James Butler Hickok, * 27 mei 1837 , † 2 augustus 1876). Na de Amerikaanse Burgeroorlog trad ze in dienst als verkenner voor George Armstrong Custer (* 5 december 1839 , † 25 juni 1876) en vanaf dat moment droeg ze een soldatenuniform; ze was betrokken bij een aantal campagnes in de lange serie conflicten met Amerikaanse indianen: gedurende deze periode bij het leger kreeg ze haar bijnaam Calamity Jane (Calamity betekent ramp of ongeluk).
  [9]De Dalton Gang was een bende vogelvrijverklaarden die het Wilde Westen van de Verenigde Staten onveilig maakten in de jaren negentig van de 19e eeuw. Drie van de vier broers, namelijk Bob (voluit: Robert Rennick Dalton* 13 mei 1869 , † 5 oktober 1892), Grat (voluit: Gratton Hanley Dalton, * 30 maart 1861 , † 5 oktober 1892) en Emmett (* 3 mei 1871 , † 13 juli 1937), vormden samen met nog een aantal anderen een misdaadbende, met Bob als leider. Na een mislukte overval in Coffeyville/Kans. op 5 oktober 1892 vonden Bob en Grat de dood en raakte Emmett zwaargewond. Bill Dalton (voluit: Mason Frakes Dalton, * 1863 , † 8 juni 1894), die tot die tijd geen bandiet was, sloot zich hierna aan bij de overgebleven leden.
[10]Lucky Luke is de hoofdpersoon uit de gelijknamige Belgische, 73-delige stripreeks van tekenaar Morris (pseudoniem van Maurice De Bevere, * 1 december 1923 , † 16 juli 2001). Van 40 van de albums was René Goscinny (* 14 augustus 1926 , † 5 november 1977), bekend van Asterix, de scenarioschrijver.
In het album „Vogelvrij” komen de „echte” Daltons voor: Bob, Grat, Emmett en Bill; zij worden aan het eind van het album alle vier vermoord in Coffeyville/Kans., waar in werkelijkheid twee van de vier broers werden neergeschoten. In latere albums keren ze echter terug, identiek van uiterlijk, maar nu met de voornamen Joe, William, Jack en Averell; zij zouden neven zijn van het eerste viertal; Joe – de kleinste – was de aanvoerder van die tweede bende.
[11]Buffalo Bill” was de bijnaam van William Frederick Cody (* 26 februari 1846 , † 10 januari 1917), een van de kleurrijkste figuren uit het Wilde Westen. Hij kreeg de bijnaam „Buffalo Bill” toen hij een baan aannam om de werkers aan de Kansas Pacific Spoorweg te voorzien van bizonvlees. Daarnaast had hij nog talloze andere baantjes, zoals huidenjager (trapper), stierenvanger, goudzoeker in Colorado, ruiter in de Pony Express in 1860, gids bij kolonisten-karavanen, menner van postkoetsen, soldaat in de Amerikaanse Burgeroorlog en hotelmanager, maar het beroemdst werd hij door zijn Wild West Show.
[12]Karl Bodmer (voluit: Johann Carl Bodmer, * 11 februari 1809 , † 30 oktober 1893) was een Zwitsers/Frans tekenaar, etser, lithograaf schilder, illustrator en jager. Hij staat vooral bekend om zijn realistische weergave van het Amerikaanse Wilde Westen van de negentiende eeuw.


Het schilderij Fort Mackenzie, den 28ten August 1833 van Karl Bodmer in kleur, afkomstig uit het boek van de Duitse ontdekkingsreiziger Maximilian Prinz zu Wied-Neuwied (* 23 september 1782 , † 3 februari 1867) „Maximilian Prince of Wied’s Travels in the Interior of North America, during the years 1832–1834”.
[13]De moord op Winnetou c.s. .. de uitroeiing van de roodhuiden in Amerika” is de Nederlandse vertaling van „De Vernichtung des roten Mannes” van Siegfried von Nostitz (* 1905 , † 1994), een Duitse jurist en diplomaat, die tevens boeken schreef.
[14]George Custer (voluit: George Armstrong Custer, * 5 december 1839 , † 25 juni 1876) was een generaal-majoor in de US Army en onverzoenlijke indianenmoordenaar die in de slag bij Little Bighorn uiteindelijk zijn verdiende loon kreeg. In Villa „Bärenfett” in Radebeul is de voorstelling van deze slag vanuit blank én indiaans perspectief te zien.
[15]Bij het dorp Wounded Knee in het Pine Ridge indianenreservaat (Oglala Lakota County) in het zuidwesten van South Dakota vond op 29 december 1890 het laatste grote bloedbad van de genocide op de indianen plaats: meer dan 150 indianen, onder wie 44 vrouwen en 16 kinderen, kwamen daarbij om het leven. De bekendste leider die daarbij het leven liet, was Uŋpȟáŋ Glešká (=Spotted Elk, Gevlekte wapiti, later bijgenaamd „Si Tȟáŋka”, Big Foot, Grote Voet, * ± 1826 , † 29 december 1890), een leider van de Miniconjou-groep van de Teton-Lakota. Hij was wijd en zijd bekend vanwege zijn vaardigheden in de oorlog en het onderhandelen. De foto van zijn bevroren lijk na het bloedbad bij Wounded Knee is iconisch geworden.
Op 27 februari 1973 werd het dorp Wounded Knee bezet door honderden jonge leden van de American Indian Movement (AIM), die er een Oglala Sioux-vrijstaat uitriepen; zij werden daarbij gesteund door traditionele Sioux-leden die wilden dat het verdrag van 1868 werd nagekomen: volgens dit verdrag hadden de Sioux recht op de Black Hills, die voor hen heilige grond waren, maar de Amerikaanse overheid was in de vroeger jaren ’70 bezig het land, dat rijk was aan delfstoffen, verder te onteigenen. Op de achtergrond van het conflict speelden meer actuele kwesties. De leiding in het reservaat was corrupt, en door dagmijnbouw met behulp van chemicaliën raakten de bodem en het water van het reservaat vervuild, waardoor misvormde kinderen werden geboren. Natuurlijk stuurden de Amerikaanse autoriteiten gewapende eenheden naar het dorp en sneden de elektriciteitsvoorziening af. Er werden af en toe er schoten gewisseld, maar tot grootschalig geweld kwam het niet: waarschijnlijk waren de autoriteiten bang voor negatieve publiciteit. Na 73 dagen werd de bezetting gebroken. Er werden 1200 arrestaties verricht. Tijdens de bezetting zou al een groep van zestien personen onder mysterieuze omstandigheden zijn verdwenen; ze zijn waarschijnlijk het slachtoffer geworden van een knokploeg die het corrupte regime van het reservaat steunde. Na het einde van de bezetting werden nog eens 64 indianen onder onopgehelderde omstandigheden vermoord, en er werden nog enige honderden arrestaties verricht. De indiaanse popgroep Redbone schreef in datzelfde jaar een nummer over Wounded Knee onder de titel „We Were All Wounded at Wounded Knee”. Aan het eind van het nummer wordt in de titel „at” vervangen door „by”, om aan te geven dat alle indianen zijn getroffen door het bloedbad. De schuld aan de genocide op de indianen lag in de Verenigde Staten ook in de twintigste eeuw nog zo gevoelig dat platenlabel CBS Records weigerde „We Were All Wounded at Wounded Knee” in de Verenigde Staten uit te brengen vanwege de kritische tekst. Zanger Pat Vegas (* 17 maart 1941) reageerde hierop door in de fabriek van CBS op eigen kosten vijfhonderd singles te laten persen en deze in Europa bij verschillende radiostations uit te delen, waardoor het nummer in Nederland en Vlaanderen op de eerste plaats van de hitparades kwamen.
[16]Ma-to-dusa of Mato Luza (in het Engels Swift Bear, * 1827 , † 1909) was een opperhoofd van de Brulé Sioux, die in 1872 samen met andere indiaanse leiders deelnam aan een delegatie naar Washington/DC om te praten over de situatie van de oorspronkelijke inwoners van het continent.
[17]Tȟatȟáŋka Íyotake („De stier die gaat zitten”, in het Engels niet geheel correct vertaald als Sitting Bull, * ± 1831 , † 15 december 1890) was het opperhoofd van de Hunkpapa-Lakota-Sioux die vooral bekendheid verwierf door zijn jarenlange verzet tegen de genocide op het indiaanse volk door de Amerikanen.
[18]Uŋpȟáŋ Glešká (=Spotted Elk, Gevlekte wapiti, later bijgenaamd „Si Tȟáŋka”, Big Foot, Grote Voet, * ± 1826 , † 29 december 1890) was een leider van de Miniconjou-groep van de Teton-Lakota. Hij was wijd en zijd bekend vanwege zijn vaardigheden in de oorlog en het onderhandelen. De foto van zijn bevroren lijk na het bloedbad bij Wounded Knee is iconisch geworden.
[19]Vóóhéhéve (in het Engels Morning Star, * 1810 , † 1883) was een belangrijk opperhoofd van de Noordelijke Tsėhésenėstsestȯtse – ook wel Tsisinstsistots gespeld en in andere talen verbasterd tot Cheyenne – en de Notameohmésêhese-stam; bekender is hij geworden onder de naam die de Lakȟótiyapi (Lakota Sioux) hem gaven: Tȟamílapȟéšni (hetgeen de Engelsen hebben vertaald als Dull Knife). Hij verzette zich met hand en tand tegen het westwaartse voordringen van de Verenigde Staten en het is vrijwel uitsluitend aan zijn inspanningen te danken dat de Noordelijke Cheyenne nu nog steeds een thuisland in Montana hebben.
[20]Tȟašúŋke Witkó („Zijn paard is gek”, in het Engels niet geheel correct vertaald als Crazy Horse, ± 1840 , 5 september 1877) was een leider van de Oglala, die diverse keren een opstand tegen de U.S. Army leidde, o.a. bij de Fetterman Fight in 1866 (samen met Maȟpíya Lúta (Red Cloud, * 1822 , † 10 december 1909) en de Slag bij Little Bighorn in 1876 (samen met Tȟatȟáŋka Íyotake („Sitting Bull”, * ± 1831 , † 15 december 1890). Zowel zijn stamgenoten als zijn vijanden hadden groot respect voor Tȟašúŋke Witkó.
[21]Éše’he Ôhnéšesêstse (vereenvoudigde spelling: Ishaynishus, in het Engels: Two Moons, * 1847 m † 1917) was een opperhoofd van de Tsėhésenėstsestȯtse – ook wel Tsisinstsistots gespeld en in andere talen verbasterd tot Cheyenne –, die deelnam aan de Slag bij Little Bighorn en andere gevechten tegen het leger van de Verenigde Staten.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website