Posthume hulde aan Karl May

Ceka 1

Die middag bleven alle jongens na het luiden van de schoolbel doodstil zitten. Bij mijn weten was dit nooit eerder gebeurd en het zou nadien ook nooit meer plaatsvinden. De schoolbel ging en alle jongens bleven zitten. Nu ik zo’n zinnetje neertik, besef ik dat het ongeloofwaardig klinkt. Maar het was niet anders.
Alleen de meester was even met het voorlezen gestopt, had van zijn boek opgekeken en gezegd: „Wat doen we? ’t Is nog drie bladzijden”.
„Doorlezen meester!” riepen we allemaal door elkaar en Berend Duikmans riep zo iets als „Al waren het ook dertig bladzijden!”
Het was de ban van Karl May die ons gevangen hield. Overal uit de lokalen klonken kreten en gestamp, geschuifel en geren op de gangen en trappen, maar de zesde klas bleef stijf in de banken zitten als een stel ongelooflijk brave Hendrikken.
Als ik het goed heb, was het het slot van Winnetou’s Dood dat die vrijdagmiddag voorgelezen werd. Het laatste uur van de vrijdag hadden de meisjes handwerken in een ander lokaal en voor de jongens was er dan voorlezen. Het verslag van het sterven van de grote Apachenhoofdman ondergingen wij als semi-religieuze gebeurtenis, waarbij wij onder geen beding gestoord wilden worden. Het was al wat schemerig in het lokaal, alleen boven de tafel van de meester brandde de lamp en in de cadans van zijn rustige, vertellende stem gleden onze gedachten en onze dromen mijlen ver weg naar de prairies, van Noord-Amerika, waar Winnetou in de armen van zijn grote vriend Old Shatterhand de laatste adem uitblies met de woorden „Ik ben een Christen, Charlie ...”
Als ik eerlijk moeit zijn, waren die laatste woorden nou niet iets, waar we persé op zaten te wachten. Ik geloof dat ze ons zelfs een beetje teleurstelden. Christen zijn, betekende in onze ogen zondags in het zwart, of in ieder geval met een net pak aan naar de kerk gaan en dat nou net iets wat ons voor een man als Winnetou niks leek. Maar voor de rest waren we diep onder de indruk van het verhaal en zwijgend gingen we, toen het boek uit was, naar huis.
Zo’n herinnering is, denk ik, typerend voor het grote ontzag dat wij hadden voor de Duitse schrijver Karl May. Och, wat is men op die leeftijd? Een gelovige zonder God. De grote denkers en uitvoerders in de wereld waarin je opgroeide, de ouders, de onderwijzers of andere volwassenen waar je je naar richten wil, zijn ontluisterd. Je schikt je nog wel naar hun leiding maar je gelooft er niet meer in.
De vrouw of het meisje speelt op die leeftijd nog geen rol en in dit niemandsland schuift Karl May zijn Winnetou en Old Shatterhand naar voren. Vooral Winnetou! Met zijn „blauwzwarte haren”, zijn „fluwelen tred”, zijn „sierlijke handen” en zijn „ondoorgrondelijke blik” past hij precies op het voetstuk voor de jongens van die leeftijd nog geen standbeeld ontworpen was. Karl May ontwierp zo’n beeld en zo werden zijn boeken dan ook verslonden. De door hem beschreven avonturen waren voor ons echt beleefde geschiedenissen over werkelijk bestaande mensen. Dat Karl May en Old Shatterhand één persoon waren stond voor ons als een paal boven water. Weinig schrijvers zullen zo lang en zo intens vat op de jeugd gehad hebben, als deze mislukte schoolmeester.
En met „mislukte schoolmeester” druk ik mij nog erg zacht uit, want hij heeft nauwelijks voor de klas gestaan en bracht een deel van zijn jonge jaren in de gevangenis door wegens diefstallen.
Karl May werd op 25 februari 1842 te Hohenstein-Ernstthal 2 in het toenmalige koninkrijk Saksen geboren. In zijn autobiografie welke hij aan het eind van zijn leven schreef zegt hij hierover: „Ik ben in armzalige omstandigheden geboren, een lievelingskind van nood, zorg en kommer. Mijn vader was een arme wever, mijn moeder een martelares... Wij waren met ons negenen, vader, moeder, de beide grootmoeders, vier zusters en ik, de enige jongen. Vader en moeder behoorden tot de evangelisch-lutherse gemeente, zij waren diep religieus en vervuld van die aangeboren, niet aangeleerde vroomheid, welke nooit strijdt, maar voor alles aan ieder de eis stelt een goed mens te zijn’.
En zo jammert Karl May pagina’s door in de gebruikelijke Duitse pathetiek. „Grootmoeder van vaderskant was mij alles, ze was mijn vader, mijn moeder, mijn opvoedster, mijn licht en mijn zonneschijn. Alles wat ik naar lichaam en ziel opnam kwam van haar kant... Ze was een dichteres bij de gratie Gods, een sprookjesvertelster...”
Uit het verdere verloop van Karl Mays levensverhaal blijkt duidelijk dat de invloed van de oude grootmoeder bepalend voor zijn leven is geweest. Als enige zoon, een nakomertje, temidden van moeder, zusters en twee grootmoeders werd hij natuurlijk schromelijk verwend, waar nog bij kwam dat hij als klein kind tijdelijk blind werd als gevolg van een ziekte. Hierdoor werd zijn voorstellingsvermogen gescherpt en zijn fantasie aangekweekt.
Later op school kan hij goed meekomen, maar toch bleef hij een beetje een buitenbeentje die in zijn vrije tijd niets liever deed dan lezen.
De uitleenbibliotheek had aan hem een goede klant, doch het waren vrijwel uitsluitend sensatieboeken over edele rovers die in een ontaarde maatschappij recht probeerden te doen die zijn belangstelling hadden. Over omgang met vrienden en het spelen met kinderen lees ik in zijn levensverhaal niets. Ik moet aannemen dat hij zich weinig bemoeide met andere kinderen, erg zijn eigen gang ging en hierdoor de corrigerende werking miste die het contact met andere meebrengt.
Later op de kweekschool wordt hij betrapt op een kleine diefstal. Hij wordt van school verwijderd, maar krijgt later toestemming in een andere plaats zijn studie voort te zetten.
Hij wordt onderwijzer. Het schoolmeesterschap is in die tijd een armoedige baan, geld voor een horloge heeft hij niet en dan volgt zijn tweede diefstal, die van het horloge van zijn kostbaas. Het wordt ondekt en May komt in de gevangenis terecht. Niet voor de laatste keer, want kort na zijn vrijlating wordt hij betrapt op de diefstal van bont wat hem op vier jaar werkinrichting komt te staan. Het zijn vooral die jaren die de jonge onderwijzer gelegenheid geven verder te dromen over helden en schurken en hier ontstaan de figuren als Old Shatterhand en Winnetou.
Uit de inrichting ontslagen, begint zijn glorietijd. Wat duizenden zich dromen en nooit bewaarheid zien worden, lukt deze op alle fronten mislukte onderwijzer. Hij wordt schrijver. Zijn boeken worden uitgegeven, herdruk op herdruk verschijnt en ze wordt in tientallen vertalingen over alle landen verspreid. Nu, een eeuw later, vormen zij de basis voor diverse groot opgezette films en TV-series. Zijn totale oeuvre bestaat uit ruim vijftig delen 3. Naast de Winnetou’s, schiep hij de Kara ben Nemsi’s, de Rodigrande’ en een groot aantal avonturenromans over de Frans-Duitse oorlog van 1870.
Het merkwaardige is, dat de schrijver zijn boeken liet afspelen in landen enwerelddelen die hij op de kaart moest zoeken en landschaps- en natuurbeschrijvingen gaf van gebieden waar hij nooit geweest was.
Als zodanig was hij een kwakzalver, maar van een zo groot formaat, dat hij juist daardoor een grote bewondering verdient. Zijn enorme belezenheid vormde hiertoe de basis, en nog heden ten dage zijn er mensen die er van overtuigd zijn, dat Karl May zijn levenlang prairies, savannas en woestijnen heeft doorkruist als Old Shatterhand of Kara ben Nemsi. In zijn boeken creëerde hij de dappere ridderlijke held. De „Ubermens” die vriend en vijand respect afdwingt en die niet rust voor het onrecht hersteld is en de schurk buitenspel staat.
De man die zich aan kleine diefstallen bezondigde, wordt de onoverwinnelijke Old Shatterhand of de ridderlijke Kara ben Nemsi, de held uit het Avondland.
Het is niet toevallig dat de helden in zijn boeken altijd Duitsers zijn. De Duits sprekende landen vormden in die tijd een geduchte macht, maar uitsluitend binnen Europa. Het pionieren, het ontdekken en koloniseren van vreemde landen werelddelen was een zaak van Engelsen, Nederlanders, Fransen, Spanjaarden en Portugezen. Karl May fantaseerde daarnaast de Duitsers als de pioniers bij uitstek. Ook weer een drang naar compensatie dus.
En om tot het begin van mijn verhaal terug te keren, zijn onderwijzersloopbaan mag dan nog zo mislukt zijn, hij slaagde er jaren na zijn dood nog in ons opgeschoten jongens de schoolbel te doen negeren en rustig te doen „nablijven” tot het verhaal van Winnetou’s dood uit was. Zonder stompen en duwen gingen we de klas uit, trokken zonder gestoei onze jassen aan en gingen diep onder de indruk naar huis, als volwassen mannen die terugkeren van het sterfhuis van een groot en nobel mens.
Een passender posthume hulde had de voormalige schoolmeester Karl May zich niet kunnen wensen.


[1]In: onbekend, 1971 (of later).
Onder de titel „Van helden en schurken” verscheen hetzelfde artikel, in behoorlijk andere bewoordingen en met enkele aperte onjuistheden erin, maar zonder auteursnaam rond diezelfde tijd ook nog in een andere, onbekende bron. Als terminus post quam voor beide artikelen kunnen we 1971 vaststellen, het jaar waarin de in dat andere artikel afgebeelde editie van „In het woeste Koerdistan” van uitgeverij Skarabee in Laren, dat in 1971 verscheen. De meeste van die onjuistheden zijn uit de versie van „Posthume hulde aan Karl May” verwijderd, maar het is onmiskenbaar hetzelfde artikel.
Wie er schuilgaat achter de naam CEKA (onder dit artikel gespeld met hoofdletters), is (mij) onbekend.
[2]De stad Hohenstein-Ernstthal bestaat pas vanaf 1 januari 1898 door de samenvoeging van Hohenstein en Ernstthal; Karl May werd op 25 februari 1842 geboren in Ernstthal.
[3]Sinds 1967 bestaan de Gesammelte Werke uit drieënzeventig delen, waar vanaf 1985 nog enkele delen werden toegevoegd. Inmiddels (2023) is de serie gegroeid tot zesennegentig boeken.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website