Toen alle Indianen Duits spraken …

De Karl May Stichting subsidieert begaafde mensen zonder geld


anoniem 1


DE laatste woorden van Karl May waren „Ik zie alles rozerood!” Deze woorden kunnen bijna gelden als een profetische uitspraak ten aanzien van de resultaten van vele jaren schrijversarbeid. Karl May heeft zich weten te handhaven, vanaf het keizerrijk tot de Bondsrepubliek ondanks sciencefiction, jazz, beeldverhalen en de Beatles. De verkoopcijfers van zijn boeken bewijzen het. In 1913 hadden de veertig tot dat tijdstip verschenen delen een totale oplage van een miljoen zeshonderdduizend exemplaren bereikt. In 1938 waren de verzamelde werken uitgegroeid tot vierenzestig delen met een totale oplage van meer dan zeven miljoen exemplaren. Nu iets meer dan een halve eeuw na zijn dood omvatten de verzamelde werken zeventig delen die in een oplage van meer dan twintig miljoen exemplaren zijn verschenen. Achter dit succes staat de Karl May Uitgeverij, die dit jaar een halve eeuw oud is 2.

Karl en Klara May, zoals de wereld hen leerde kennen; de weduwe van Karl May overleed in 1944. Het vermogen van de Karl May-Stichting voor behoeftige auteurs werd toen op een miljoen mark geschat en nog altijd zijn de verzamelde werken een goudmijn.


Na de dood van May sloegen zijn weduwe Klara, de uitgever Fehsenfeld 3 en de advokaat dr. Euchar Albrecht Schmidt 4 de handen ineen. Alle lopende processen werden afgesloten; onder de titel Karl Mays verzamelde werken werden alle boeken uitgegeven. De Karl May Uitgeverij kocht bij alle uitgeverijen de rechten terug op de verzamelde werken en kuiste ze van alle min of meer erotische versieringen, die Münchmayer 5 erin had gebracht.
Het was een werk van vijfentwintig jaren; bij de dood van mevrouw May in het jaar 1944 kwamen de rechten aan de Karl May Stichting, waarvan de rente wordt gebruikt om begaafde mensen van beiderlei kunne, die de middelen niet bezitten om zich te bekwamen voor een bestaan waarvoor zij bijzondere aanleg hebben, vooruit te helpen. Het beheer van de stichting werd tot 1945 gevoerd door het Saksische ministerie voor opvoeding en nadien door het bestuur van het district Dresden van de Duitse Democratische Republiek 6. Het vermogen van de Karl May Stichting bedraagt meer dan een miljoen mark. Tijdens de oorlog verschenen de Winnetouboeken in een beperkte oplage en werden ongemeen snel verkocht. Na de oorlog verschenen drie Winnetoudelen in een gezamenlijke oplage van vierhonderdvijftigduizend exemplaren 7; ze waren binnen veertien dagen uitverkocht terwijl in de Tsjechische Volksrepubliek, in Hongarije, in Bulgarije en Tsjecho Slowakije tal 8 van Mays boeken werden vertaald en uitgegeven.

UITGAVEVERBOD

TOEN werd de Duitse socialistische eenheidspartij en de jeugdorganisatie van de partij actief. Men achtte Karl May ongewenst in een land, waar de leerstellingen van Karl Marx 9 werden gepredikt en de Karl May Uitgeverij in Radebeul kreeg geen toestemming meer voor nieuwe uitgaven. In 1950 stichtte Joachim Schmid 10 in Bamberg een uitgeverij, die optrad namens de in Radebeul gevestigde Karl May Stichting. Tien jaar later kwamen Joachims zonen 11 Lothar en Roland tot een overeenstemming met de Duitse Democratische Republiek. De Karl May Stichting verhuisde naar Bamberg, het Karl May Museum bleef in Radebeul. In de bisschops- en brouwersstad Bamberg zetten de gebroeders Schmid nu het werk voort.
Zij hebben grote plannen; voorlopig is in de internationale Club van Bamberg een Karl May Museum ondergebracht. Men vindt hier een kopie van de werkkamer van May en zijn eigen bibliotheek. Over Karl May konden oost en west elkaar blijkbaar wel vinden gezien deze verdeling. Dat neemt niet weg, dat Karl May een der beste zakelijke beleggingen ter wereld is geworden en niet alleen vanwege zijn boeken.
De Bambergse uitgeverij maakt momenteel reklame voor groepsreizen door de Verenigde Staten onder de titel „Op het spoor van Karl May”. De Bambergse uitgeverij bracht het afgelopen jaar een jubileumuitgave uit in twaalf delen tegen vier mark tachtig per deel, die zeer goed wordt verkocht. Maar hoe ijverig deze Bambergers ook zijn, het zal nu moeilijker worden, want na het verstrijken van de vijftigste sterfdag van Karl May zijn de auteursrechten vervallen en mag iedereen die werken uitgeven, dat wil zeggen: zoals zij destijds verschenen zijn. De rechten op de uitgaven zoals de advokaat Schmidt die bewerkte blijven gelden tot het jaar 2002. De tot 1912 verschenen delen zijn echter vrij voor iedereen, zodat men een strijd van May tegen May kan verwachten in de naaste toekomst.

WERKELIJK BESTAAN

HET is merkwaardig hoeveel mensen uit het werkelijke leven voorkomen in Mays boeken. Hij heeft steeds weer in zijn herinnering geput om nieuwe figuren te laten leven. Bij het verschijnen van „Het goud van Winnetou 12 kreeg Karl May brieven van familieleden van zijn schoolvriend Carlio 13 , die zich gekrenkt voelde door de voorstelling. Een andere schoolvriend, Pfefferkorn 14 , die May tot voorbeeld voor de Dikke Jemmy diende, overleed in 1916 in Lawrence. Mevrouw Rosalie Ebersbach uit De Petroleumkoning 15 is dezelfde als de waardin uit „Zur Stadt Glauchau” 16. Kruger-Bey uit „Old Shatterhand als detective” 17 was een persoonlijke vriend van May 18. Aboe Hamsah, de „Vader der Vijfhonderd” 19 uit het land van de Mahdi 20, heeft werkelijk geleefd, evenals de Koerdensheik Jamir uit Perzië 21 uit In het Rijk van de Zilveren Leeuw.
Er heeft zelfs een wereldreiziger David Lindsay
22 bestaan, die weliswaar geen Lord was, maar die toch Australië in alle richtingen heeft doorkruist. De laatstgenoemden heeft Karl May wel uit reisbeschrijvingen genomen, zoals zovele bijzonderheden over landen die hij nooit had bezocht. Soms nam hij daarbij ook de fouten over ….
Men heeft May vaak aangevallen op de edele voorstelling, welke hij van de Rode Man gaf. Juist is dat niet, want hij heeft met even veel ijver helden en schurken met een rode huid beschreven. Tenslotte was men in die tijd, waarin in Amerika algemeen de opvatting werd gehuldigd dat de beste Indiaan een dode Indiaan was, in Europa sentimenteel bewogen door het lot van de Rode man.
Of May zich nu heeft willen opwerpen als kampioen voor de Indianen, dan wel of hij heeft willen profiteren van bestaande sentimenten, is een onbeantwoorde vraag. May heeft altijd de ogen gesloten voor de eeuwige broederstrijd der Indianen; bij hem vonden alle rode mannen elkaar in het machtige prestige van de Edel-Indiaan Winnetou. Misschien hebben Mays boeken wat kunnen bijdragen tot de emancipatie van de Indianen in het Noordamerikaanse volksbestel. In Amerika bestaat tussen Indianen en niet-Indianen geen rassenscheiding zoals tussen negers en blanken. Een ander winstpunt voor May is de houding van een der ongekroonde Koerdensheiks uit Noordwest Irak, die in het begin van deze eeuw een beruchte hater en vervolger van alle niet-Mohammedanen was. Hij leerde May kennen tijdens diens reis, liet zich diens boeken voorlezen en zei: „Als alle ongelovigen zo waren als Kara ben Nemsi zou er vrede zijn tussen het Avondland en het Morgenland!” Deze sheik Ibrahim-Pasja 23 was in de eerste wereldoorlog een aktieve beschermer van Christenen en Joden. En wat is de balans? Destijds tijdens zijn reis naar Amerika maakte Karl May kennis met William Cody, de befaamde Buffalo Bill 24. „Mijn waarde heer May”, zei Buffalo Bill, „U bent een idealist en als alle idealisten zult U altijd ongelijk hebben!” 25


[1]In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 28 januari 1964.
Dit is het negende en laatste in een serie van negen artikelen over Karl May, verschenen tussen 18 en 28 januari 1964.
Het grootste deel van deze aflevering is ontleend aan het artikel „Schriftsteller Karl May, Karl der Deutsche” in Der Spiegel van 12 september 1962 en aan blz. 145 en 160 van „Old Shatterhand - Kara Ben-Nemsi - ook voor U! De boodschap van Karl May, de idealist uit het Avondland” van F. C. de Rooy.
[2]We weten niet of het misschien de bedoeling was om deze serie artikelen in 1963 in het Rotterdamsch Nieuwsblad te plaatsen, maar het blijft een feit dat de Karl-May-Verlag op 1 juli 1913 is opgericht en in 1964 dus geen vijftig, maar eenenvijftig jaar oud was.
[3]Friedrich Ernst Fehsenfeld (* 16 december 1853 , † 16 september 1933) was een uitgever te Freiburg im Breisgau; hij gaf vanaf 1892 Karl Mays Gesammelte Reise-Erzählungen uit en was mede-oprichter van het Karl May Verlag.
[4]Dr. Euchar Albrecht Schmid (* 29 augustus 1884 , † 15 juli 1951) was op 1 juli 1913 samen met Friedrich Ernst Fehsenfeld en Klara May oprichter van het Karl-May-Verlag. Op 28 november 1913 werd vastgelegd dat Schmid tot het einde van de wettelijk bepaalde auteursrechten de enige uitvoerend directeur van de uitgever zou zijn; dat zou dus 1943 zijn, maar voor die tijd werden alle geldende auteursrechten in Duitsland door een wetswijziging verlengd tot vijftig jaar en zo bleef Schmid tot kort voor zijn dood directeur. In 1950 droeg hij de leiding van de uitgeverij over aan zijn oudste zoon, Joachim Schmid (* 29 juni 1922 , † 10 januari 2003). Ook alweer in verband met rechten, maar ook van de politieke spanningen tussen de BRD en de DDR werd Joachim tussen 1950 en 1960 de enige directeur van Verlag Joachim Schmid in Bamberg. In 1960 werd er een verdrag gesloten met de Karl-May-Stiftung in Radebeul en mocht de uitgeverij in Bamberg zich weer Karl-May-Verlag noemen; Joachim bleef daarvan directeur van 1960 tot 1993, maar nu met zijn beide jongere broers Lothar (* 10 mei 1928 , † 18 mei 2013) en Roland (* 15 mei 1930 , † 4 januari 1990). Van 1993 tot 2003 was Lothar de enige directeur, van 2003 tot 2007 was hij dat samen met zijn zoon Bernhard (* 29 maart 1962) en vanaf 2007 is Bernhard – de derde generatie – de enige directeur van de uitgeverij. Een vierde zoon van Dr. Euchard Albrecht Schmid, Wolfgang (* 1922) is in de oorlog aan het oostfront gesneuveld.
[5]Heinrich Gotthold Münchmeyer (* 29 juni 1836 , † 6 april 1892) was uitgever en colportageboekhandelaar in Dresden.
Van maart 1875 tot december 1876 was Karl May aan deze uitgever verbonden en redigeerde hij de tijdschriften Der Beobachter an der Elbe (dat van 1874 tot 1875 bestond), Deutsches Familienblatt. Wochenschrift für Geist und Gemüth zur Unterhaltung für Jedermann (1875-1877; hierin publiceerde May zijn eerste indianenverhalen), Schacht und Hütte. Blätter zur Unterhaltung und Belehrung für Berg- Hütten- und Maschinenarbeiter (1875-1876) en Feierstunden am häuslichen Heerde. Belletristisches Unterhaltungs-Blatt für alle Stände (1876-1877; hierin publiceerde May zijn eerste verhalen over de Oriënt).
Tussen 1882 en 1887 schreef Karl May zijn vijf grote colportageromans voor Verlag H. G. Münchmeyer: „Waldröschen oder die Rächerjagd rund um die Erde” (december 1882-augustus 1884; 2.612 pagina’s), „Die Liebe des Ulanen – ein packender Fortsetzungsroman über den deutsch-französischen Krieg 1870/71” (september 1883-oktober 1885; 1.724 pagina’s), „Der verlorne Sohn oder Der Fürst des Elends. Roman aus der Criminal-Geschichte” (augustus 1884-juli 1886; 2411 pagina’s), „Deutsche Herzen – Deutsche Helden” (december 1885-januari 1888; 2.610 pagina’s) en „Der Weg zum Glück – Höchst interessante Begebenheiten aus dem Leben und Wirken des Königs Ludwig II. von Baiern” (juli 1886-augustus 1888; 2.616 pagina’s).
[6]De deelstaat Saksen werd pas in 1952 door het DDR-regime opgeheven en verdeeld in de districten Dresden, Leipzig en Chemnitz (vanaf 1953 Karl-Marx-Stadt). In het Spiegel-artikel staat nach Kriegsende, hetgeen in het Rotterdamse artikel wat al te rigoureus als „1945” is vertaald.
[7]Het Spiegel-artikel vertelt dat deze Winnetou-uitgave in Polen werd uitgegeven en aldaar 450.000 maal werd verkocht.
[8]Tsjechische Volksrepubliek, in Hongarije, in Bulgarije en Tsjecho Slowakije” lijkt mij half en half dubbelop. In het oorspronkelijke artikel in Der Spiegel was sprake van „in der Tschechoslowakei, in Ungarn und in Bulgarien”: wederom een slechte beurt voor de Rotterdamse vertaler.
[9]Karl Marx (* 5 mei 1818 , † 14 maart 1883) was een Joods-Duitse – vanaf 1849 statenloze – filosoof, econoom, historicus en criticus van kapitalisme en religie. In zijn „Manifest der Kommunistischen Partei” (geschreven samen met zijn handlanger Friedrich Engels, * 28 november 1820 , † 5 augustus 1895) en vooral in „Das Kapital” ontvouwde hij een van de gruwelijkste en verderfelijkste politieke systemen uit de wereldgeschiedenis.
[10]Joachim Schmid (* 29 juni 1922 , † 10 januari 2003) was de oudste zoon van Dr. Euchar Albrecht Schmid (* 29 augustus 1884 , † 15 juli 1951), de eerste directeur van het Karl-May-Verlag, en diens vrouw Katharina Schmid-Barthel (* 1 september , † 29 december 1974). Van 1950 tot 1960 was hij directeur van Verlag Joachim Schmid, vanaf 1960 tot 1993 samen met zijn beide broers Lothar (* 10 mei 1928 , † 18 mei 2013) en Roland (* 15 mei 1930 , † 4 januari 1990) directeur van het Karl-May-Verlag.
[11]Broers!
In het inmiddels overbekende Spiegel-artikel heeft men het over „… die neuen Firmeninhaber, Schmid-Söhne Joachim, Lothar und Roland …”: zelfs iemand wiens vertaalkwaliteiten niet al te best zijn, zou hier toch uit kunnen of zelfs moeten concluderen dat het hier om drie broers gaat.
[12]Sinds 1962 „Winnetou en de goudzoekers” (Karl May Pockets, nr. 8). Hieraan is ook weer heel goed te merken dat de ze alinea uit „Old Shatterhand - Kara Ben-Nemsi - ook voor U! De boodschap van Karl May, de idealist uit het Avondland” van F. C. de Rooy uit 1955 stamt: toen bestonden er natuurlijk nog geen Karl May Pockets.
[13]Als voorbeeld voor „Carpio” – eigenlijke naam volgens Karl May: Hermann Lachner – in „Weihnacht!” (Gesammelte Werke, Band 24) diende waarschijnlijk Friedrich Wilhelm Garbe (* 26 juli 1842 , † 30 juni 1887), een medescholier van Karl May aan de Ernstthaler Volksschule, die de bijnaam „karper” droeg en volgens stadsarchivaris en May-kenner Hans Zesewitz (* 23 december 1888 , † 26 januari 1976) lichtelijk „mesjokke” was. Zijn vader was de wevergezel Karl Heinrich en zijn moeder heette Christiane Friederike Garbe-Rost: de naam Rost kennen we ook uit „Weihnacht!”.
[14]Ferdinand Pfefferkorn (voluit: Ferdinand Carl Ludwig Pfefferkorn, * 5 augustus 1841 , † 8 maart 1916) was ook een schoolvriend van Karl May; hij zat een klas hoger. Hij emigreerde in 1866 definitief naar de Verenigde Staten; na een bezoek aan Duitsland in 1895 werden de banden tussen de echtparen May en Pfefferkorn weer aangehaald en in 1908 bezochten Karl May en zijn tweede vrouw de Pfefferkorns in Lawrence/Mass., waar Ferdinand inmiddels barbier en homeopathisch arts was.
Naar deze Ferdinand Pfefferkorn is vermoedelijk „Dikke Jemmy” benoemd, die we kennen uit „Unter Geiern” en „Der Schatz im Silbersee” (Gesammelte Werke, Band 35 und 36) en daar Jakob Pfefferkorn heet. Een neef van Ferdinand Pfefferkorn, Karl Robert Pfefferkorn (* 1849 , † 1934), een ondernemer in Ernstthal, beweerde echter veeleer zichzelf te herkennen in „Jakob Pfefferkorn”/„Dikke Jemmy” en was daar „not amused” over.
[15]Sinds 1962 „De oliekoning” (Karl May Pockets, nr. 9).
[16]Mogelijk stond de waardin van het Ernstthaler café „Zur Stadt Glauchau”, Christiane Friederike Ebersbach († 1864), model voor de Rosalie Ebersbach uit „De oliekoning”. Het café stond tot 16 juli 1898 aan de Markt 184 (later Neumarkt 17) in Ernstthal; van 1845 tot ± 1860 woonde de familie May links naast dit café (het „Knobloch-Haus”, Markt 183, later Neumarkt 16) en van ± 1860 tot 1888 rechts ervan (het „Selbmann-Haus”, Markt 185, later Neumarkt 18).
[17]Sinds 1962 „Winnetou bij de bedoeïenen” (Karl May Pockets, nr. 11).
[18]Johann Gottlieb Krüger, ook Krüger-Bei genoemd (* 1809 , † na 1881) was vanaf 1839 of 1840 lijfwacht van de bey van Tunis. De kans dat Karl May hem ooit in levenden lijve ontmoet heeft, is verwaarloosbaar klein.
In „Weihnacht!” noemt Karl May een klasgenoot van hem en „Carpio”, genaamd Krüger, die Mays „Weihnachtsmotette” ontvreemdt en aan de muziekleraar overhandigt; maar Karl noemt zichzelf en „Carpio” in het boek „gymnasiasten”, dus in hoeverre we deze gebeurtenis en deze Krüger voor echt moeten houden, is nog maar de vraag. In elk geval zal hij geen vriend van Karl May zijn geweest.
[19]Aboe Hamsah Miah (d.i. „Vader der Vijfhonderd”) was moedir van Fasjodah en heeft inderdaad echt bestaan. Hij komt voor in „Im Lande des Mahdi, Band II” (Gesammelte Werke, Band 17, in Nederland sinds 1962 „In het land van de Mahdi”, Karl May Pockets, nr. 23) en in „Die Sklavenkarawane” (Gesammelte Werke, Band 41, in Nederland sinds 1966 „De slavenkaravaan”, Karl May Pockets, nr. 38).
[20]Muhammad Ahmad ibn as-Sayyid abd Allah (bijgenaamd „al-Mahdi” (d.i. de verwachte rechtgeleide), * 1844 , † 22 juni 1885) was een islamitisch-fundamentalistische opstandeling in de Soedan, die een kortstondig Mahdi-rijk stichtte. Bij Karl May speelt hij een – tamelijk kleine – rol in „Im Lande des Mahdi II” (nu „Im Lande des Mahdi”, Gesammelte Werke, Band 17) en „Im Lande des Mahdi III (nu Im Sudan”, Gesammelte Werke, Band 18) en in het korte verhaal „Ibn el ’amm” (sinds 1963 opgenomen in „Old Firehand”, Gesammelte Werke, Band 71).
[21]Jamir was de sjeik van de Hamawand-Koerden. Hij komt voor in „Im Reiche des silbernen Löwen II” (na bewerking door het Karl-May-Verlag in „Im Reiche des silbernen Löwen I”, nu „Der Löwe der Blutrache” genaamd (Gesammelte Werke, Band 26”)).
[22]David Lindsay (* 20 juni 1856 , † 17 december 1922) was een Australisch ontdekkingsreiziger en landmeter; hij was een fellow van de Royal Geographical Society in Londen. Door in „Freuden und Leiden eines Vielgelesenen” (onder de titel „Old Shatterhand a.D.” tussen 1927 en 1996 in bewerkte vorm opgenomen in de bundel „Das Zauberwasser” (Gesammelte Werke, Band 48) en sinds 1997 onder de oorspronkelijke titel in „Old Shatterhand in der Heimat” (Gesammelte Werke, Band 79)) terloops te vermelden dat „zijn” Sir David Lindsay zich in Australië ophoudt, legt May een pikante link tussen de romanfiguur Sir David Lindsay en de echte David Lindsay, de ontdekkingsreiziger.
[23]Onbekend. Deze Ibrahim-Pasja wordt voor het eerst genoemd door Amand von Ozoróczy (* 13 oktober 1885 , † 8 september 1977) in diens verhandeling „Karl May und der Friede” in Karl-May-Jahrbuch 1928 (pp. 29-114), die stamt uit een tijd waarin men nog geloof hechtte aan Karl Mays vroege reizen naar Amerika en het Midden-Oosten.
[24]Buffalo Bill” was de bijnaam van William Frederick Cody (* 26 februari 1846 , † 10 januari 1917), een van de kleurrijkste figuren uit het Wilde Westen. Hij kreeg de bijnaam „Buffalo Bill” toen hij een baan aannam om de werkers aan de Kansas Pacific Spoorweg te voorzien van bizonvlees. Daarnaast had hij nog talloze andere baantjes, zoals huidenjager (trapper), stierenvanger, goudzoeker in Colorado, ruiter in de Pony Express in 1860, gids bij kolonisten-karavanen, menner van postkoetsen, soldaat in de Amerikaanse Burgeroorlog en hotelmanager, maar het beroemdst werd hij door zijn Wild West Show.
De ontmoeting tussen Karl May en Buffalo Bill vond niet plaats in Amerika, maar in Dresden (1906), waar hij optrad met zijn Wild West Show. Karl May had helemaal geen zin in deze ontmoeting met de indianenvijand en buffel-massa-slachter, maar op aandringen van zijn tweede vrouw Klara vond er na de show toch een korte ontmoeting plaats, waarbij Karl May zich volgens Klara „vloeiend in hun moedertaal” met de indianen van de show zou hebben onderhouden (Klara May, „Karl May und Buffalo Bill” in Karl-May-Jahrbuch 1918, pp. 201-205). Tja.
[25]Volgens Klara May („Karl May und Buffalo Bill” in Karl-May-Jahrbuch 1918, p. 203) zou Buffalo Bill – in het Engels – hebben gezegd: „Sie sind ein Idealist, mein Lieber; nur das Recht des Stärkeren und Schlaueren gilt.”



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website