Uitgever kon Karl May-museum niet missen

Oostduitse autoriteiten maakten voordelige ruil


(Van onze redacteur) 1

BONN, november. – Toen de Yankees zich tegen het eind van de oorlog schietend een weg hadden gebaand door de terugdeinzende fronten van de Nazi-legers, was er van het „Herrenvolk” niets meer over dan een zielig troepje uitgemergelde soldaten en geestelijk gebluste thuisfronters. Het duizendjarige rijk met zijn brallende grootspraak was aan slechts enkele jaren oorlog ter ziele gegaan en had het volk in plaats van roem en macht materiële en geestelijke puinhopen gebracht. De Amerikanen hadden in deze smadelijke ondergang het voornaamste aandeel gehad en het zou helemaal niet zo verwonderlijk zijn als het verslagen volk zijn smaad in een bittere haat had omgezet.

IN BAMBERG DOOK EEN TREIN OP

De na-oorlogse ontwikkeling toonde echter al spoedig een geheel ander beeld, dat niet minder dan sensationeel was. Nauwelijks waren de Duitsers uit hun psychische verdoving ontwaakt of nagenoeg het gehele volk viel ten offer aan de Amerikaanse ziekte. Was de oorzaak het feit dat de Amerikanen hun voormalige vijanden niet overlaadden met vernederingen, maar met levensmiddelen en kapitaal? Of voelden de Duitsers dat zij enkele karaktereigenschappen, vooral de daadkracht met hun overwinnaars gemeen hadden? Hoe het ook zij, vrijwel iedereen bleek in tomeloze bewondering te vallen voor de stoere knapen van overzee, die een onbuigzame wil aan een charmante nonchalance paarden om hun doel te bereiken: de bevrijding van het oude Europa van de Nazi-tirannie.

Alles wat Amerikaans was werd heilig in Duitsland. Men nam levensgewoonten met frapperende snelheid over; danste zich een trauma op ’t ritme van de Amerikaanse jazz, hulde zijn kinderen in cowboypakken en vatte een onverhulde bewondering op voor de grondslagen van de Amerikaanse democratie. Nog heden ten dage zijn er weinig Europeanen te vinden die spontaner hun sympathie en steun aan Amerika geven dan de Duitsers.

EEN VAN DE GELUKKIGSTE ogenblikken, waarvoor men zich thans nog zalig prijst, was de herontdekking van Karl May. Het werd voor de Duitsers zoiets als de betaling van een rekening, de voldoening van een schuld. Men kon het overwinnende en bewonderde volk een persoon aanbieden, die als Duitser een van de boeiendste perioden uit de Amerikaanse ontwikkeling met een pittoreske verve had geschilderd. De uitgever begon Karl May te drukken en de boekenwurmen gingen deze schrijver lezen alsof zijn verhalen over het Wilde Westen nu pas uit de pen waren gevloeid. Jaarlijks groeiden de oplagen en nog het vorige jaar werden er liefst 600.000 peperdure banden en niet al te goedkope pockets aan de Duitse man gebracht.

VERHUIZING

OM DIT GLORIEUZE succes mogelijk te maken had er een gebeurtenis plaats gevonden die in het gedeelde Duitsland bepaald geen sensatie betekende, maar intussen toch wel het voortbestaan van de fel begeerde boeken redde. De voor- en na-oorlogse uitgever was namelijk in het Oostduitse Radebeue gevestigd en aangezien de tegenwoordige machthebbers van dit gebied meer op hebben met Karl Marx dan met Karl May, nam de leiding van de „Ustad-Verlag” 2 het besluit naar het Beierse Bamberg te verhuizen. Hier had zij niet alleen de vrije wind, maar ook de Amerikaanse ziekte mee, zodat de zaken begonnen te floreren zoals de bijna vijftig jaar geleden gestorven May zeker nooit heeft durven dromen.
AAN DE VOORMALIGE GLANS van de uitgeverij Ustad ontbrak slechts één straal. In Radebeul was de zakelijke voorspoed niet in het minst te danken geweest aan de aanwezigheid van de „Villa Shatterhand”. Dit was de romantische benaming van het museum dat aan de nagedachtenis van Karl May was gewijd en waarin behalve zijn werkkamer talrijke voorwerpen te bewonderen vielen, die aan de meer handige dan grote schrijver herinnerden.

TOEN HET GEMIS een smartelijke wond bleek te zijn geworden, zette de gevluchte uitgever zich in verbinding met de communistische autoriteiten in de Oostzone met als gevolg dat er voor de onbaatzuchtige communisten ’n bijzonder profijtelijke ruil tot stand kwam. De uitgever bood hen namelijk aan dat zijn kapitaal, dat hij noodgedwongen achter had moeten laten, wettig eigendom van de Oostduitse staat zou worden indien hij het museum naar West-Duitsland zou mogen halen. De communisten, die zonder meer al blij waren verlost te zijn van deze te veel aan Amerika herinnerende erfenis, hapten gretig toe.
ZO DOOK DEZER DAGEN in het Noordbeierse Bamberg een trein op, die in twee wagons de merkwaardige bezittingen van de tot een mythe geworden schrijver met zich mee voerde. De gelukkige ontvanger constateerde dat alles compleet was: de werkkamer, de zeer uitgebreide bibliotheek, voorwerpen, waarop de met het land volkomen vreemde May zich oriënteerde om zijn verhalen te schrijven, en geschenken die hem door bewonderaars over de gehele wereld waren toegezonden. De uitgever wacht nu nog de taak een geschikte plaats te vinden om het museum zijn oude glorie te hergeven. Maar één dring staat al vast: aan de historische naam „Villa Shatterhand” zal niet worden getornd.

DE VERHEUGENDE MORAAL van deze geschiedenis is tenslotte dat alle partijen tevreden zijn: Oost-Duitsland dat het de herinnering kwijt is; de uitgever dat hij weer beschikt over een permanent propaganda-object; de bewonderaars dat zij Mays bezittingen weer kunnen betasten en last but not least de stad Bamberg, die in de folders waarmee vreemdelingen gepaaid worden, stromen binnen- en buitenlanders kan lokken met de herboren „Villa Shatterhand” 3.


[1]In: Dagblad voor Noord-Limburg, 5 november 1960.
Onder de titel „Karl May verhuisde van oost naar west. En alle partijen zijn dik tevreden” verscheen ditzelfde artikel met enkele wijzigingen op 5 november 1960 ook in het Eindhovens Dagblad; op 29 november 1960 zou het onder de titel „Winnetou en Bleekgezichten beleven renaissance. „Villa Shatterhand” trok door het IJzeren Gordijn” in iets andere bewoordingen ook verschijnen in het Limburgs Dagblad.
[2]In de Duitse Democratische Republiek heette de uitgeverij nog steeds Karl May Verlag, maar die mocht van de communistische onderdrukkers geen boeken van Karl May meer drukken. Daarom richtte Joachim Schmid (* 29 juni 1922 , † 10 januari 2003), de oudste zoon van de directeur van het Karl May Verlag (* 29 augustus 1884 , † 15 juli 1951) in 1950 in Bamberg het Ustad-Verlag op, die in het vrije westen verder kon gaan met het drukken van Karl May-boeken. Die toestand duurde tot 1960, toen er een vergelijk werd gesloten tussen Karl May Verlag en Ustad-Verlag, waarna de uitgeverij in Bamberg verder ging onder de naam Karl May Verlag, met Joachim Schmid, Lothar Schmid (* 10 mei 1928 , † 18 mei 2013) en Roland Schmid (* 15 mei 1930 , † 4 januari 1990) als directeuren. Een verhuizing van Radebeul naar Bamberg van het Ustad-Verlag heeft dus nooit plaatsgevonden.
[3]Villa „Shatterhand” is natuurlijk altijd gewoon in Radebeul blijven staan, ook al had het gebouw lange tijd een geheel andere functie. Het museum in Bamberg heette kortweg Karl-May-Museum, maar heeft nooit de naam Villa „Shatterhand” gevoerd.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website