Boontjes reservaat • John Big Tree

Louis Paul Boon 1

Ik geloof dat geen van ons allen de eer zal hebben, ooit John Big Tree 2 persoonlijk te mogen ontmoeten en hem met een gemeenzaam ‘Hallo John’ naar Amerikaanse geplogenheid een flinke por tegen de schouder te geven. Maar al zien wij hem nooit in levenden lijve, zijn gelaat kennen wij voldoende: hij is immers het opperhoofd der Indianen, wiens neus voorkomt op het 5 cents geldstuk van de States.
Het lijkt wel wat gek dat het alleen maar zijn neus is, maar daar kan hij echt niets aan verhelpen. Toen men het bewuste stuk in massa wou gaan vervaardigen, bleek men in de eerste plaats een Indianenhoofd nodig te hebben als model. Nu was er genoeg gelegenheid om een harde kin langs hier en een vooruitstekend jukbeen langs daar aan te slepen. Maar een Indianenhoofd staat of valt met zijn neus.
Men moest hiervoor dat speciaal gekromde type van scherpe haviksneus vinden, dat in alle werken van Karl May en Fenimore Cooper
3 staat beschreven. Waar was echter de Indiaan met de onvervalste Indianenneus? Men zocht en vond John Big Tree, zittend voor zijn wigwam, en toevallig met de vingers in het ding pulkend dat weldra zo beroemd – en begeerd zou geraken.
Enkele dagen later was het orgaan van de prairiespeurder reeds op duizenden en duizenden exemplaren verspreid, en was het bovendien 5 cent waard. De ene 5 cent bij de andere vormen immers een Amerikaans kapitaal ...
4
Tot dan toe had het echter niemand van de kant van John Big Tree zelf bekeken. Hoe moet ene zich voelen, die op elk geldstuk zijn neus kan weervinden? Begint zo iemand niet op den duur naar zich zelf op te kijken, als naar een legendarisch figuur dat de geschiedenis is ingetreden?
Het bleef echter niet bij die 5 cent. De automobielfabriek Pontiac wou iets als merk en herkenningsteken en had het niet meer zo originele idee eveneens een Indiaan te nemen en beroep te doen op John Big Tree. De autofabriek ging echter verder dan de schatkist: zij wilde niet alleen zijn neus, maar zijn hele hoofd.
In verchroomd metaal kwam hij nu op de kap van de wagen te staan, als standbeeld en meteen als dop voor de waterbak – men wil immers in de USA het nuttige aan het schone paren
5. En vanaf deze dag wist het opperhoofd zijn beeltenis over de hele wereld verspreid: overal waar een Pontiac reed, daar reed ook John Big Tree. Hij was het symbool van alle Indianen, en de grootheid van de States zelf geworden.

Hij is nu 79 jaar. Een vergrijsd monument, een nog levend stuk geschiedenis. Dat hij niet meer aan de ingang van zijn wigwam over de eeuwige jachtvelden aan het dromen zit, is niet zijn schuld. Hij is geldzat. Onlangs nog werd hij voor de rechter gebracht om zo dronken als een Zwitser van een Indiaan een wagen te hebben bestuurd.
Ik weet niet hoe u het voelt, maar het is mij hierdoor of de Amerikaanse 5 cent iets aan waarde verliest. Nationale helden zouden hun standbeeld niet mogen overleven.



[1]In: Het Vrije Volk : democratisch-socialistisch dagblad , 26 maart 1958.
Louis Paul Boon (voluit: Lodewijk Paul Aalbrecht Boon , * 15 maart 1912 , † 10 mei 1979) was een Belgisch schrijver van onder meer poëzie, romans, novellen, pornografie, cursiefjes (Boontjes), kunst- en literaire kritieken. Daarnaast was hij kunstschilder. Zijn bekendste werken zijn de tweedelige roman „De Kapellekensbaan” / „Zomer te Ter-Muren” en de korte roman „Menuet”.
[2]Isaac Johnny John (artiestennaam Chief John Big Tree , * 2 juni 1877 , † 6 juli 1967) was een lid van de Onödowá’ga (door de „bleekgezichten” Seneca genoemd, een van de zes stammen van de Haudenosaunee (Irokezen) en acteur die tussen 1915 en 1950 in 59 films speelde.
[3]James Fenimore Cooper (* 15 september 1789 , † 14 september 1851) was een Amerikaans schrijver, die vooral bekendheid verwierf met zijn zeeverhalen en historische verhalen, de Leatherstocking Tales, met Natty Bumppo in de hoofdrol; een van de beroemdste boeken uit deze reeks, „The Last of the Mohicans” wordt door vriend en vijand beschouwd als zijn meesterwerk.
[4]Chief John Big Tree claimde zelf dat het gedeelte van het bovenste deel van zijn voorhoofd tot aan zijn bovenlip was gebruikt voor de afbeelding op de zogeheten Indian Head nickel (naar de munt-zijde ook wel Buffalo nickel genoemd), maar de ontwerper, James Earle Fraser (4 november 1876 , † 11 oktober 1953), beweerde dat een zekere Ado-ete (* ± 1850 , † 1929) van de ons welbekende Kiowa, die ook „(Chief) Big Tree” werd genoemd, model had gestaan voor dit deel van het gezicht. Over de rest van het portret bestaat meer zekerheid: daarvoor stonden Siŋté Máza („Iron Tail”, een opperhoofd van de Oglala-Lakota , * 1842 , † 29 mei 1916) en Éše’he Ôhnéšesêstse („Two Moons”, ook wel Ishaynishus genoemd , * 1847 , † 1917; hij was een van de Cheyenne-opperhoofden die deel had genomen aan de slag bij Little Bighorn en andere gevechten tegen de United States Army) model.

Kop en munt van de Indian Head nickel oftewel Buffalo nickel, waarvan er tussen 1913 en 1938 op de kop af 1.174.479.399 werden geslagen.

[5]Het automobielbedrijf Pontiac is indirect genoemd naar Obwaandi’eyaag, die door de „bleekgezichten” Pontiac wordt genoemd (* ± 1714/20 , † 20 april 1769), een opperhoofd van de Odawa (Ottawa), dat tussen 1763 en 1766 in de regio rond de Great Lakes oorlog voerde tegen de Britse indringers; naar hem is ook de stad Pontiac in Michigan genoemd, waar de gelijknamige auto’s werden geproduceerd. Van hem zijn geen portretten bekend, zodat men voor het motorkapfiguurtje een andere indiaan moest zoeken.

Twee antieke motorkapemblemen van Pontiac.




Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website