Kroniek van de stad: Indianen

Chroniqueur 1

DAT tochtje met de biblio-bus, om reclame te maken voor de kinderboekenweek, is reuze gezellig geworden. U hebt kunnen lezen, dat ze van de bus een rijdende wigwam hadden gemaakt. Onder bloeddorstig gebrul van de Navajo’s en ander uitheems volk, reed de wagen door de stad en overal wekte zijn verschijnen de grootste geestdrift. Het was dan ook een aardig gezicht.
Stel u voor: in het inwendige van de bus hadden de vooruitstrevende jongelui een martelpaal opgericht en daaraan hing kronkelend de bibliothecaresse. De kinderen in indianencostuum, dansten met de tomahawks in de hand opgetogen om het rampzalige wezen heen. Een van de jongelui raadpleegde voortdurend bekende werken over het Indianenleven, die in de bibliobus stonden en bedacht aan de hand van deze lectuur steeds nieuwe martelingen. Staande op een zeepkistje, riep deze jongeman zijn bevelen af. „Hakt die squaw de duimen af, mannen!” Drie kleine kereltjes gingen terstond ijverig aan het werk. „Haal nu de zwarte mieren, broeders!” Terwijl de juffrouw een benauwd gekrijs , liet horen brachten twee knapen, die zich „Witte Aap” en „Blauwe Koos” noemden een jampot aan, waarin enkele duizenden vraatzuchtige mieren rondkropen. Onder het gejubel van het jonge volkje werden de mieren op de juffrouw losgelaten.
Menig voorbijganger bleef staan om het aardige tafereeltje te aanschouwen. In de Van Lawick van Pabststr. stopte de wagen voor het huis van een bestuurslid van de openbare leeszaal. Met veel vertoon begonnen de indiaantjes een totempaal uit de wagen te tillen en na enkele minuten vingen de krijgsdansen aan. Overal stonden de mensen voor hun ramen te kijken. Er werd luid gelachen, toen de indiaantjes het bestuurslid van de leeszaal uit zijn huis sleepten. „Blanke man sterven moeten!” riepen zij. Het bestuurslid deed dapper mee. „Denk om mijn squaw en mijn kleine indiaantjes”, riep hij schertsend. Hij liet zich gewillig meevoeren naar het midden van de straat, waar een kampvuur was ontstoken. Vier indiaantjes hadden zich om dat vuur geschaard en zij zaten dapper aan de vredespijp te trekken. Hier kwam het bestuurslid tegenop. „Dat is géén gezicht, jongens”, zei hij.

Zij lachten hem echter uit en Witte Aap en Blauwe Koos vingen terstond aan, de man te scalperen. Toen de arme man met gapende schedel in de kou stond, dacht hij nog dat het een grapje was en hij liet voortdurend kwinkslagen horen. Uit de bibliobus werden nieuwe indianenboeken te voorschijn gehaald. De martelingen die Karl May heeft bedacht, werden te flauw gevonden. Weldra ontdekten de jongelui de boeken van zekere Hein X de Groot 2, die vooral op het punt van hersenspoeling door Apachen (zij gebruikten, aldus Hein, daarbij bijtende zuren) allerlei wetenswaardigs vermeldden. ’t Bestuurslid moest het hevig ontgelden. Toen zijn gebeente aan het plaveisel werd prijsgegeven voerden de jonge indianen een woeste dans uit, waarna zij een argeloze slagersjongen, die toevallig passeerde, op hun kampvuur roosterden. De vormende invloed van de indianenboeken op de jeugd, werd hiermee wel duidelijk geïllustreerd, want op het punt van martelingen zag men wel degelijk een zekere verfijning ontstaan. Toen de bus in de Geitenkamp verscheen, bleek deze wijk reeds door de bewoners te zijn verlaten De indianen bepaalden zich daarom tot het systematisch in brand steken van de wijk. De bejaarde mevrouw G., die tot het laatst toe gemeend had, dat het een grapje was, werd gevankelijk weggevoerd naar de rijdende wigwam. Men heeft haar niet weergezien.
Al met al een geslaagde actie.


[1]In: Arnhemsch Dagblad, 3 november 1956.
Wie er schuilgaat achter het pseudoniem „Chroniqueur” is (mij) niet bekend.
[2]Hein X de Groot : onbekend.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website