WAT DITMAAL DE REVUE PASSEERT

HET LEVEN VAN KARL MAY


anoniem 1

WAARDE lezer, weet ge, wie men een „greenhorn” noemt? Hij, die nog jong en onervaren, de wijde wereld ingaat en die langzaam en voorzichtig zijn voelhorens moet uitsteken, wil hij geen kans lopen, zich duchtig te stoten of uitgelachen te worden. Een „greenhorn” loopt, wanneer hij van iemand een oorvijg krijgt, onmiddellijk naar de vrederechter, in plaats van zoals een Yankee zou doen, de kerel op de plaats neer te schieten. Een „greenhorn” ziet de sporen van een kalkoen voor berenklauwen aan en een sportjacht voor een Mississippi-steamer.

„Waarde lezer,” zeggen wij nu op onze beurt, „roepen die woorden geen vage herinneringen bij U op? Strijkt u nu met duim en middelvinger over de wenkbrauwen terwijl u zich afvraagt, waar, wanneer heb ik dat toch ook weer gelezen of gehoord? Als dat zo is, dan bestaat er tussen U en ons een zekere verbondenheid. Dan hebt U, net als wij, in Uw leven vele uren lang rode oren van opwinding gehad, dan hebben Uw ouders ook steeds dreigender gezegd „Gá je nu nog naar bed of hoe zit ’t?” en misschien hebt u zelfs, als wij, met een zaklantaarn onder de dekens gelegen om nog even verder te smullen van dat onsterfelijke boek waaraan wij de voorgaande regels hebben ontleend: Winnetou, het opperhoofd der Apachen, door Dr Karl May. Wij willen het gerust bekennen: toen, wij eens in een krantenartikel lazen, dat Karl May zijn werk in de gevangenis had geschreven en dat hij zijn talent had misbruikt om minder nette lectuur te produceren, toen speet het ons, dat wij het artikel ooit onder ogen hadden gekregen. Wij hadden het gevoel, dat onze jeugdhelden, Winnetou, Old Shatterhand, Old Surehand, Kara ben Nemsi, Hadschi Halef Omar, Matavase en al die anderen een beetje ontluisterd waren. Later hoorden wij dit artikel weer tegenspreken, maar wie Karl May precies was en wat hij in werkelijkheid heeft gedaan, weten wij pas sedert enkele weken. Toen waren twee van onze beste medewerkers namelijk klaar met hun maandenlange studie over het leven van Karl May en legden zij ons het artikel voor, dat U in deze REVUE op de bladzijden 22 t/m 27 kunt vinden. Zelden hebben wij zoveel mensen nodig gehad om één reportage te maken. Tientallen relaties in Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Engeland stelden boeken, documenten, foto’s en ander materiaal, soms belangeloos, tot onze beschikking. Hun allen zeggen wij daarvoor hartelijk dank. Natuurlijk sturen wij het geleende materiaal zo spoedig mogelijk aan de eigenaars terug, behalve enkele boeken, die wij van een der Nederlandse uitgevers van Karl May’s Reisavonturen” hebben gekregen, want die is de halve redactie weer aan het lezen!

[...]



KARL MAY

Links: De blokhut „Villa Berenvet”, waarin een deel van het Karl May Museum is ondergebracht.



Hij is vergeleken met Homerus 2, uitgekreten voor huichelaar en oplichter, en hij heeft onze jongensdromen bevolkt met helden als Old Shatterhand, Winnetou en Kara Ben Nemsi.





Indiaanse totempaal, door
Karl May zelf
uit Amerika
meegebracht.

De matglazen deur van het redactielokaal sloeg met zo’n felle klap dicht, dat de jongste bediende snel een eindje opschoof uit vrees de brokken op zijn hoofd te krijgen. De ratelende schrijfmachines van de journalisten zwegen abrupt en verwonderd. Iedereen keek verbaasd naar de grimmige figuur van de chef-redacteur, die wijdbeens en met gekruiste armen bij de ingang stond en zijn ondergeschikten dreigend aanstaarde. Bliksemsnel raadpleegden de verraste aanwezigen hun geweten; was er misschien in de tekst van een hunner een enkel onbeduidend zinnetje geslopen, dat door de een of andere hooggeplaatste fanatiekeling als ondermijnend voor het grootduitse moreel was ontmaskerd? De jongste bediende had weer heel andere kopzorgen. Onopvallend moffelde hij het spannende boek weg, waarin hij juist zo prinsheerlijk had zitten lezen. Nu zou het wel even duren voor hij te weten kwam, of de nimmer falende vuistslag van Old Shatterhand de verraderlijke Zwarte Mustang inderdaad geruisloos naar de aarde had gezonden.
„Mijne heren,” stelde de chef bijtend vast, „het komt me voor dat hier één man te veel zit!” Hij boog zich met een ruk over het bureau van een der journalisten en schreeuwde: „Jij dacht zeker dat ik nog wel een dagje extra met vakantie zou blijven, en dat je je dus wel kon permitteren om mijn opdracht rustig naast je neer te leggen, hè?” De aangesprokene zuchtte een beetje moedeloos. „U bedoelt waarschijnlijk die grootscheepse herdenking bij het grafmonument van Karl May, nietwaar?”
„Mijnheer is zeer scherpzinnig!” beet de chef hem sarcastisch toe. „Inderdaad! Waarom ben jij niet in Radebeul, zoals ik je voor mijn vertrek heb opgedragen?”
„Omdat die hele vertoning rond zijn honderdste geboortedag niet is doorgegaan,” zei de journalist nuchter. „Op het laatste nippertje ontdekte iemand dat pal naast hem een Jood 3 begraven lag. Of nee – een halfjood, om precies te zijn. In ieder geval achtte men die lap grond toen zo besmet, dat de autoriteiten de complete plechtigheid maar afgelastten.” Vol ironie voegde hij er halfluid aan toe: „En dat alles om de Duitser te eren, die zijn leven lang voor de gelijkstelling van alle rassen heeft gevochten!”
„Zwijg!” bulderde de chef. Daarover heb jij je geen oordeel aan te matigen, verstaan?” Hij beende nijdig het vertrek uit, terwijl zijn redacteuren hem schouderophalend nakeken. Het volgend ogenblik dansten hun vingers weer in een automatisch ritme over de toetsen. „Het Duitse opperbevel heeft in het afgelopen jaar weer aanzienlijke successen kunnen melden ... Door zich eensgezind om zijn Führer te scharen zal het zegevierende Germaanse volk wellicht reeds in 1943 de beslissende overwinning op zijn wankelende vijanden kunnen bevechten ......”
Karl May, een der bekendste schrijvers die de wereldliteratuur ooit heeft opgeleverd, is altijd een felomstreden figuur geweest, gevierd en verguisd tijdens zijn leven zowel als na zijn dood, uitgekreten voor een ondermijner van de waanzinnige grootgermaanse superioriteitsgedachte en na de oorlog weer beschuldigd van nationaal-socialistische neigingen, omdat Hitler toevallig zo van zijn boeken smulde. Zijn gefantaseerde helden, zoals Old Shatterhand, Winnetou, Old Firehand en Kara Ben Nemsi bezorgden zijn werk alleen in de Duitse taal een oplage van dertien miljoen; het werd vertaald in het Nederlands, Frans, Tsjechisch, Zweeds, Hongaars, Engels, Slowaaks, Roemeens, Pools, Sloveens, Kroatisch, Servisch, Italiaans, Litaus, Portugees, Deens, Spaans, Fins, Noors, Georgisch, Bulgaars, Hebreeuws, Indonesisch en Esperanto, het werd zelfs in Brailleschrift uitgegeven ...... En toch zijn er altijd vele lieden geweest, die het als broodschrijverij betitelden, waardeloos in elkaar gedraaid leesvoer, dat men hoogstens aan kinderen in handen zou kunnen geven als het niet zo’n demoraliserende invloed had!
Die mening is eigenlijk het noodlot van de levenslang met zichzelf worstelende auteur Karl May geweest. Zijn vierenzestig boeken over het wanhopig voor zijn bestaan kampende indianenras, over het soms wrede, maar telkens weer verrassende kleurige oosten zijn nooit als jongenslectuur bedoeld geweest. Het waren bijna stuk voor stuk brandende smeekbeden om rechtvaardigheid en begrip onder de volken met verschillende gelaatskleur en gewoonten. Die hogere opzet kwam ook wel duidelijk tot uiting in zijn testament, waarin hij een deel van zijn vermogen bestemde voor de oprichting van een Karl May-stichting, waarvan het kapitaal in 1938 al tot 300.000 rijksmark was aangegroeid. Het wordt gebruikt voor de ondersteuning van behoeftige kunstenaars; bovendien bepaalde May, dat, zodra het fonds over meer dan een miljoen zal beschikken, met dit geld ook de universitaire deuren geopend moeten worden voor begaafde jongelui, die hun studie zelf niet betalen kunnen.




Klara May, de vrouw van de grote schrijver, in diens zeer uitgebreide bibliotheek.



Kara Ben Nemsi, zoals een tekenaar hem zag. Deze Held van Avondland liet May het Oosten bereizen.


Zijn tweede echtgenote, Klara May, heeft na zijn overlijden heel alleen de stormen, die in de publieke opinie over hem woedden, moeten trotseren. Zij moest de laag bij de grondse laster verdragen over het monument, dat zij op zijn graf had laten plaatsen, en waarvan deze of gene speurneus ontdekt had, dat het tijdens het leven van „de opschepper” al bestond. Ja, inderdaad! Het was een van de persoonlijke bezittingen van Klara, die het vóór haar huwelijk al voor een andere gelegenheid had laten vervaardigen… 4 Zij ondervond, van de andere kant, ook dikwijls de grootste waardering van kanten, waarvan zij het eigenlijk niet had durven vermoeden. Tijdens een pelgrimstocht langs de plaatsen, die zij tweeëntwintig jaar tevoren samen met haar man had bezocht, werd zij in 1930 plotseling op het Witte Huis ontboden, waar de Amerikaanse president Hoover haar persoonlijk ontving! 5
Karl May heeft op het denken van zijn tijd, dat vooral de indiaan nog altijd bestempelde tot een minderwaardig, wild wezen zonder veel bestaansrecht, een ontzaglijke invloed uitgeoefend. Maar het geheim daarvan lag niet alleen in het karakter van zijn werk. Het wortelde heel diep in zijn eigen karakter, in zijn eigen leven met zijn wervelstroom van ervaringen, die hem bijna had meegesleept en verpletterd. Dat is het geheim dat Karl May zijn hele leven lang met zich mee moest dragen, en dat men op het laatste ogenblik genadeloos als wapen tegen hem in stelling bracht om mèt zijn persoon ook zijn levenswerk te vernietigen ......



Old Shatterhand, door Karl May geschapen, zoals hij op talloze prentbriefkaarten door de wereld is gereisd.



Een der weinige portretten, die er van de grote schrijver bestaan. Hij hield er niet van te worden gefotografeerd.


De omstandigheden, waaronder Karl Friedrich May op 25 februari 1842 te Hohenstein- Ernstthal 6 in het Saksische Ertsgebergte ter wereld kwam, waren allesbehalve gunstig. Hij was het zevende kind in een straatarm weversgezin, waarvan de moeder veertien kinderen het levenslicht schonk – al doofde dat voor de meeste wichtjes al weer heel gauw door het gebrek aan hygiëne en goede voeding. Vijf bleven er over, plus twee oude grootmoeders, die allemaal al vroeg aan het handschoenenmaken werden gezet om vader May te helpen bij zijn schier onmogelijke taak dat grote gezin in leven te houden. Moeder zelf sloofde zich in haar moeizaam vrijgemaakte ogenblikken bovendien nog af als vroedvrouw, en kookte na haar thuiskomst de zorgvuldig getelde aardappelen, het enige bestanddeel van het avondmaal, met schil en rotte plekken om toch maar niets verloren te laten gaan. Soms was er groot feest in het gezin May. Dan bleek papa namelijk een grijpstuiver extra verdiend te hebben, en dan kwam er zowaar één hele haring op tafel, waarlangs de negen huisgenoten genietend elk stukje ongeschilde aardappel streken voordat ze het met glinsterende ogen in hun mond staken. Die dag hadden de May’s dan aardappelen met vis gegeten ...... En ook kwam het wel voor, dat moeder precies de drie pfennig overgespaard had, die nodig waren om wat suiker te mengen door het slootwater, dat men elke dag als koffie dronk. Of ze kocht er een paar kadetjes voor om op de zondagsdis voor te schotelen, voor iedere huisgenoot één kadetje, hoe ouder en beschimmelder hoe beter, want dat scheelde allemaal weer in de prijs! De kleine Karl was aan die sobere maaltijden zozeer gewend, dat hij later, toen hij toch al lang in goede doen verkeerde, de voorkeur blééf geven aan droog brood en zwarte koffie, tot grote radeloosheid van zijn echtgenote, die het zo onbeleefd vond om aan zijn zijde uitgebreid te zitten lunchen. Maar in de eerste jaren van zijn jeugd kan Karl onmogelijk veel van die karige hap genoten hebben, omdat zijn huisgenoten hem elk stuk droog brood uit zijn mond keken. „Parasiet!” scholden zij hem. „Werken zul je nooit kunnen, maar de boel opeten wel!” 7 De arme kleine Karl hoorde hun hatelijke opmerkingen en schreide – schreide uit zijn blinde oogjes, waarop kwakzalvers hun dure smeerseltjes kliederden zonder ook maar enig idee te hebben van de aard van de oogziekte ......
De enige die zich wat van het blinde kind aantrok, was een van de twee grootmoeders. Terwijl zij ijverig de ene handschoen na de andere in elkaar naaide, zat hij op haar schoot, en luisterde naar de oude, geheimzinnige sprookjes, die zij in haar onuitputtelijke geheugen bewaarde, romantische verhalen over dappere helden en edelmoedige ridders – geïdealiseerde gestalten uit een droomwereld die nooit bestaan heeft, maar die voor de ademloos luisterende Karl werkelijkheid werden en de kiem vormden van zijn later zo beroemde scheppingen Old Shatterhand en Winnetou.
Eindelijk drong het tot zijn ouders door, dat een echte arts misschien toch wel iets meer voor de ogen van hun ongelukkige kind zou kunnen doen dan de gewetenloze geldjagers, die zijn genezing tot dusver op de lange baan hielden. Dat redde zijn gezichtsvermogen nog net voor het te laat was. Na een jarenlange behandeling kreeg de kleine jongen het licht terug!



In opdracht van het Karl May Museum te Radebeul, werd deze kopie van een originele Amerikaanse blokhut vervaardigd.




Rechts: Standbeeld van een Dakota-indiaan in het Karl May Museum. De kleding 8 werd door Dakota-indianen gemaakt.




Boven: Dr. Karl May tijdens het scheppen van zijn fantasie-wereld.
Onder: Vele Duitse tekenaars putten inspiratie uit May’s boeken.





Indianen klagen bij zijn graf.




Vele Indianen die deze eeuw in Europa waren, maakten een pelgrimstocht naar het museum, dat hun grote voorvechter in herinnering brengt.



Op datzelfde moment werd hij de weerloze prooi van zijn vader. Deze berooide wever verwachtte zelf niets meer van het leven, maar in zijn zoon wilde hij zich schadeloos stellen voor alles wat hem had ontbroken. Met een teugelloze eerzucht en zonder enig onderscheidingsvermogen dwong hij Karl vanaf zijn zevende jaar alles te lezen wat hij maar voor een krats op de markt kon bemachtigen – aardrijkskundige en volkenkundige boeken, studies over muziekleer, dikwijls totaal verouderde standaardwerken over filosofie, leerboeken van de Franse, Engelse en Latijnse taal. Met geweld desnoods probeerde hij van Karl een universeel genie te maken, die overal van op de hoogte was; hij begroef zijn arme zoon zelfs onder een verbijsterende stapel pornografie 9 en begreep maar niet, dat hij hiermee juist het tegenovergestelde bereikte van hetgeen hij wilde: Karl groeide niet uit tot een genie, maar tot een wanhopig gespleten persoonlijkheid, die niet meer in staat was uit te maken wat nu eigenlijk waar was en onwaar, goed of slecht ... Gelukkig kwam aan die wetenschappelijke terreur een eind, toen vader May de aandacht van een welgestelde stadgenoot 10 op de intelligentie van zijn zoon wist te vestigen en deze de jonge Karl in 1857 toestond zijn baantje als kegeljongen op te geven en op zijn kosten aan de kweekschool van Waldenburg te gaan studeren.



Schilderij van de laatste grote slag die de Indianen wonnen, die bij Little Big Horn.




Het opperhoofd der Sioux Grote Slang 11 hield in januari 1928 een herdenkingsrede bij het graf van „zijn blanke vader” ...



Een Indiaan zei bij het graf van May: „Als hij honderd jaar eerder had geleefd, was de geschiedenis van mijn volk anders geweest.”







Links: Indianen-opperhoofd in half-moderne kleding.

Boven: Een uitmuntend diorama in ’t Karl May Museum heeft talloze bezoekers de „Terugkeer der Krijgers van het Slagveld” laten zien.


Kerstmis 1859 – een noodlottige datum in het leven van de jonge May. Een van zijn zusjes zoekt haar toevlucht tot hem om haar hart uit te storten: vader is al weer weken zonder werk en dit jaar zal men het grote feest zelfs zonder die ene haring moeten vieren...... 12
Vol medelijden verzamelt hij kaarsvet op school.
Zielsgelukkig smelt het zusje daaruit een primitieve kaars, om tenminste nog wat feestelijk licht over het droge brood te laten schijnen. Prompt wordt Karl van diefstal beschuldigd en voorgoed van school verwijderd. Het ministerie van onderwijs bezorgt hem weliswaar een soortgelijke plaats op een school te Plauen, maar het kwaad heeft zijn werk al gedaan. Karl May, de verwarde denker, die geen onderscheid kan maken tussen de nuchtere werkelijkheid en het edele ridderschap uit de sprookjes van zijn grootmoeder, voelt zich terecht verongelijkt en neemt het besluit de harde maatschappij met alle denkbare middelen ten bate van de onschuldig verdrukten te gaan bestrijden......
In 1861 verlaat hij Plauen met een voortreffelijk getuigschrift en krijgt direct een aanstelling als onderwijzer. Dan duikt voor de tweede maal het kerstfeest in zijn leven op als een ongeluksdag. Met de hoop een paar dagen te kunnen pronken, leent Karl ongevraagd van een kamergenoot 13 een horloge en een meerschuimen pijp, maar als dan bij zijn thuiskomst blijkt, dat zijn vader juist zijn pijp heeft gebroken en zich onmogelijk de aanschaf van een nieuwe kan permitteren, geeft hij hem in een vlaag van onnadenkende goedhartigheid het geleende exemplaar. Direct na zijn terugkeer wordt Karl gearresteerd 14 en voor zes weken achter de tralies gesloten.
Vanaf dat ogenblik ging het met de verbitterde, pas negentienjarige jongen bergafwaarts. Drie jaar later wordt hij opnieuw gegrepen, omdat hij onder valse namen verschillende rijke lieden geld afgetroggeld had. Ditmaal kwam het hem op ruim vier jaar tuchthuisstraf te staan. Wegens goed gedrag werd hem het laatste jaar kwijtgescholden, maar in 1870 greep de politie hem opnieuw in de kraag en wordt hij op beschuldiging van brandstichting voor de tweede maal naar het tuchthuis getransporteerd. Karl, die aan de misdaad part nog deel schijnt gehad te hebben, ontvluchtte echter met behulp van een ongeladen revolver, werd een half jaar later desondanks ontdekt en zag opnieuw vier jaar lang de zon niet meer ......
In 1874 slofte ’n vervallen gestalte door de nog verlaten straten van Waldheim. Plotseling draaide hij zich met een ruk om; met brandende ogen zag hij op naar de grauwe, troosteloze gevel van het tuchthuis achter hem, en zijn hese stem schreeuwde door de morgenvroegte: „Nooit zul je me nog daar binnen zien, versta je?”



In het Karl May Museum komen dagelijks vele brieven uit alle werelddelen van jongens die foto’s vragen en beloven, zoveel mogelijk Winnetou na te volgen.



Vele voorwerpen waarover talloze jongens, meisjes en volwassenen voor de eerste maal over hadden gelezen in Karl May’s Reisavonturen, konden zij zelf gaan zien in het grote museum te Radebeul.





Nooit heeft Karl May groter bewonderaar gehad dan Patty Frank, die desnoods bereid was geweest voor niets te werken als conservator van ’t Karl May Museum.

De snelle opgang van Karl May naar de top der wereldberoemdheid was begonnen. In de gevangenis had hij al enkele eenvoudige volksvertellingen op papier gezet; nu kwam hij in contact met enkele uitgeverijen, een relatie die onherstelbaar in stukken brak, toen een van zijn broodheren 15 het er al te duidelijk op aanlegde de veelbelovende schrijver aan zijn dochter te koppelen!
In een tijdschrift te Stuttgart, „Gute Kameraden16 geheten, verschenen plotseling de eerste reisverhalen. Karl May maakte enkele reizen naar het nabije en verre oosten en twee grote tochten door heel Amerika, de laatste in 1908 met zijn echtgenote 17. Zijn tweede echtgenote, wel te verstaan. Want zijn eerste huwelijk was genadeloos op de klippen gelopen ...... Toen de opbrengst van zijn boeken namelijk bepaald veelbelovend begon op te lopen, werd Karl, die een zeer hartstochtelijke natuur had, wanhopig verliefd op de mooie, maar volmaakt onbenullige barbiersdochter Emma Pollmer. Zij greep haar kans met beide handen en begon vanaf haar eerste huwelijksdag het leven van haar man te ringeloren. Zijn persoon interesseerde haar niet het minst, alleen zijn geld was belangrijk. Zo haalde zij hem over onder een schuilnaam een onbetekenend, maar goed-betalend feuilleton te schrijven, „Waldröschen”, een soort betere keukenmeidenroman, waarin de uitgever achteraf zonder medeweten van de auteur zoveel wijzigingen aanbracht, dat het als ’n kwalijk brok prikkellectuur de wereld inging. In 1903 kwam ’t verlossende einde van deze onverkwikkelijke echtverbintenis. Karl en Emma gingen uit elkaar; nog datzelfde jaar trouwde hij de weduwe van zijn beste vriend, Klara PIöhn, die de ruim zestigjarige nog ’n paar gelukkige jaren kon schenken. In 1880 zagen zijn eerste reisverhalen in boekvorm het licht.
Maar Karl May bracht de wereld pas definitief aan zijn voeten met de avonturen van Old Shatterhand en zijn indiaanse vriend Winnetou. Langzamerhand was er een sterke overeenkomst tussen al zijn verhalen gegroeid, hoe sterk de intrige ook uit elkaar liep; de nobele held kwam er na zijn overwinning op zijn verraderlijke tegenstanders maar hoogst zelden toe hen eigenhandig te bestraffen. Dat was het laatste overblijfsel van de oude Karl May, de man die zo huiverig was voor straf, dat hij zelf zijn handen er niet aan wilde bevuilen. Hij bleek de ellende van zijn kinderjaren nog lang niet vergeten; dat verklaart wellicht ook zijn soms onverwacht grote milddadigheid, die hem wel eens in moeilijkheden bracht! Eens drukte hij in Gartow een kind, dat er hongerig uitzag, een geldstuk in de hand; maar de kleine bazuinde het nieuws van dit meevallertje zo rond, dat de autoriteiten argwaan gingen koesteren en twee wachtmeesters de schrijver mee naar het bureau namen om zijn papieren te controleren. Daar waren ze gauw mee klaar, want May had ze thuis laten liggen ...... Hij kreeg zijn vrijheid pas terug, toen de politie van Radebeul telegrafeerde: „Karl May hier woonachtig. Doet veel aan liefdadigheid!”





Een krijger van de stam der Comanchen, die bij Karl May nooit de sympathiekste rol te vervullen kregen.



Een zeldzaam en kostbaar stuk van het museum is deze Schoschonen-hoofdman in originele klederdracht 18.



May’s geboortehuis in de sinds 1932 genoemde Karl May-strasse in Hohenstein-Ernstthal.


Aan het eind van de tachtiger jaren was de Karl May-verering tot ongelofelijke hoogte gestegen. In de rond die tijd uitgegeven auteurs-lexicon werd zijn naam echter angstvallig verzwegen – zijn boeken vol primitieve, maar klinkklare eergevoelens en rechtvaardigheidsdrang pasten immers zo slecht in de schrijversmode van die tijd, die de woorden naturalisme en symboliek als hoogste gebod aanschouwde. Maar de grote massa van het volk las die lexicon niet eens; zij had slechts belangstelling voor de toen reeds een miljoen exemplaren tellende oplage van haar meest gevierde schrijver.
In zijn villa „Shatterhand” in Radebeul, waar May tot zijn dood zou wonen, ontving hij ontelbare brieven van bewonderaars; vorstelijke bezoekers aarzelden niet zijn gast te zijn en verschillende malen waagden Indianen de overtocht om hun oude vriend nog eens te kunnen zien, die strijdbare, van mensenliefde bruisende Karl, die zo ontzaglijk veel had gedaan voor de erkenning van de roodhuid als een gelijkwaardig en dikwijls zelfs beter mens. De meest dramatische ontmoeting was wel die tussen Karl May, de Indianenvriend, en Buffalo Bill 19, de Indianendoder, die met zijn wild-west-circus door de wereld reisde en daarbij tweemaal Dresden aandeed. Het gesprek tussen deze twee zo verschillende mannen kon onmogelijk tot een overeenstemming leiden. Nadat hij Buffalo Bill had opgezocht 20, liet May niets meer van zich horen. De door de Amerikaan verwachte uitnodiging om de villa „Shatterhand” met een tegenbezoek te vereren, bleef uit .. .. ..



Originele scalpen. Het scalperen was een gewoonte der blanken, die de Indianen overnamen.


Toen kwam de slag, die de eens zo produktieve schrijver als een machteloze, verbeten zwijgende man achterliet. Op het hoogtepunt van zijn roem openden zijn kleingeestige tegenstanders de aanval. Het eerst in 1898 in de „Frankfurter Zeitung”, dan in de „Kölnische Volkszeitung” en tenslotte in elk vod papier dat van mening was er genoeg eigen inzicht op na te houden om zich een krant te kunnen noemen. „Is Karl May een kunstenaar of een ordinaire broodschrijver?” vroeg de een zich voorzichtig af. Anderen ontdekten, dat de held van de jeugd een groot deel van zijn leven in de cel had doorgebracht en schreeuwden hun verontwaardiging uit over het feit, dat zovele ouders hun kinderen de geestesprodukten van een boef in handen gaven. „Hij is nooit in Amerika geweest!” klonk het elders triomfantelijk. „Anders had hij kunnen weten, dat die of die top niet duizend, maar twaalfhonderd meter hoog is!” Alsof dat op de nooit geëvenaarde sfeerschildering in de werken van May ook maar de geringste waarde afdingt!
Doch meestal klonken de verwijten heel wat minder onschuldig. Onverwachts kwam aan het licht wie eigenlijk de schrijver was geweest van de beruchte flodderroman „Waldröschen”. Karl May werd op straat als „vuilschrijver” nagejouwd, en natuurlijk wilde niemand geloven, dat de smerige passages er pas achteraf door de uitgever waren ingelast 21. May deed deze maatschappij ’n proces aan, dat hij zonder moeite won, maar waarmee zijn reputatie niet meer hersteld kon worden. Het was het eerste proces in een lange reeks, die hem tot zijn dood zouden kwellen, ofschoon hij ze allemaal won. Men kwam met al zijn vroegere veroordelingen op de proppen; Men kloof al zijn werk af in de hoop er een opruiende of zedenodermijnende passage in aan te treffen. Natuurlijk mislukte dat. Juist de boeken van May hebben zich altijd gekenmerkt door de volstrekte afwezigheid van elk erotisch element! Toen sleepte men zijn huwelijksleven erbij. Zijn eerste vrouw leende zich voor de schandelijkste roddelcampagne 22, die een gescheiden vrouw ooit heeft gedaan. De massa, die hem enkele jaren tevoren nog zo bejubeld had, vrat zich nu ongans aan de intimiteiten van de mislukte verhouding tussen Karl May en Emma Pollmer ......
Toen het zover was gekomen, had de officiële kritiek zich natuurlijk al lang teruggetrokken. Maar de kleine knoeiers wroetten door; na elk verloren proces betaalden ze een flinke boete, maar de opbrengst van hun kwalijke publikaties vergoedde dat ruimschoots – en bovendien smaakten ze het genoegen de eens zo vruchtbare schrijver in een moedeloos nietsdoen te zien storten. In 1898 was de schrijver Karl May eigenlijk al gestorven, al leefde de gebroken mens May nog jarenlang teruggetrokken in zijn villa te Radebeul. Daar richtte hij met behulp van zijn vele souvenirs, waaronder een lugubere verzameling van scalpen, het thans nog bestaande Karl May-museum in. Zo trok hij zich terug in een vereenzaamde, uitzichtloze wereld, bijna even zwart als die waarin hij leefde toen de kwakzalverij aan zijn blinde ogen dokterde ......
Acht dagen voor zijn dood in 1912 verscheurde hij, zeventig jaar oud, nog eenmaal zijn zelfverkozen afzondering. In een grotendeels geïmproviseerde redevoering te Wenen, beukte hij zijn streven naar een betere wereld als een majestueuze rechtvaardiging van alles, wat hij in zijn veelbewogen leven had gedaan, in de hersens van zijn doodstil luisterend auditorium. Nauwelijks was hij uitgesproken of er barstte een onbeschrijfelijke geestdrift los. Verschillende leden van de keizerlijke familie kwamen hem ontroerd de hand drukken, en een menigte van drieduizend opgewonden mensen omstuwde hem, toen hij, slechts met moeite beschermd door een aantal studenten, het podium trachtte te verlaten. Men probeerde hem door een nooddeur weg te smokkelen, maar zelfs de politie kon niet verhinderen, dat een enthousiaste mensenzee buiten hem nog twee uur lang in haar midden hield ......



Toen het financiële succes van zijn boeken hem daartoe in staat stelde, ging Karl May in Radebeul een villa bewonen die hij „Old Shatterhand” noemde.



De graftombe van May in Radebeul.


Het was een geweldige triomf na al die jaren van zinloze haat en vernedering. Maar de opwinding was te groot geweest. Op 22 maart stortte zijn gezondheid definitief in Elkaar – dat was zijn trouwdag, en er ging een huivering door zijn bewonderaars, toen men zich het gedicht herinnerde, dat May bij zijn huwelijk had gemaakt: „De sterfdag is onze bruiloftsdag ...” 23
Om acht uur ’s avonds, terwijl alleen zijn vrouw aan zijn bed zat, sloot hij voorgoed de ogen. Zijn laatste woorden klonken als een zegekreet: „Victorie, grote victorie! Ik zie alles rozenrood!”
Misschien kan men niet meejuichen met degenen die beweren, dat deze Karl May de grote Homerus naar de kroon heeft gestoken. Maar met dat al blijft hij toch een van de heel weinigen, van wie dat ooit door iemand is gezegd ......


  [1]In: Revue nr. 30, 28 juli 1956.
  [2]Homerus (Grieks Ὅμηρος, * ± 850/800 v.C. (?) , † ± 800/750 v.C. (?)) was de bekendste Griekse dichter, zelfs van de hele wereldliteratuur, aan wie twee epen, de „Ilias” en de „Odyssee”, en enkele kleinere werken worden toegeschreven.
In Nederland was dr(s.) F. C. de Rooy (voluit: dr. Ferdinand Carel de Rooy, * 9 juni 1919 , † 4 maart 1998), in het dagelijks leven leraar Frans te Zwolle, later Rijswijk/Z.H. en in zijn vrije tijd dé Karl May-kenner van Nederland de eerste die met deze mooie vergelijking kwam („Old Shatterhand - Kara Ben-Nemsi - ook voor U! De boodschap van Karl May, de idealist uit het Avondland”, Tilburg 1955, p. 177). Of er in Duitsland mensen hem voorgingen, is (mij) niet bekend.
  [3]Bedoeld wordt Richard Plöhn (voluit: Richard Alexander Plöhn, * 22 juni 1853 , † 14 februari 1901), fabrikant van verbandstoffen in Radebeul en een vriend van Karl May. Zijn weduwe, Klara Plöhn-Beibler, zou in 1903 Karl Mays tweede echtgenote worden; als „dank” voor het feit dat Richard Plöhn het grootste deel van het gezamenlijk grafmonument te Radebeul had betaald, liet zij Plöhns stoffelijke resten in 1942 uit het graf verwijderen en in Tolkewitz cremeren, omdat hij volgens de Neurenberger rassenwetten een „halfjood” was ...
Volgens de „officiële” lezing kwam zij tot deze verschrikkelijke daad uit angst dat de feestelijkheden rondom Karl Mays honderdste verjaardag op 25 februari 1942 geen doorgang zouden vinden, hetgeen ten eerste natuurlijk geen geldig argument mag zijn voor deze schanddaad en ten tweede kan deze argumentatie ook niet kloppen, want de kisten met de stoffelijke resten van Richard Plöhn en nota bene van Klara’s eigen moeder werden pas op 28 april 1942 uit het graf in Radebeul gehaald en op dezelfde dag gecremeerd in Tolkewitz, waarna de beide urnen op 13 mei 1942 op het urnengrafveld Tolkewitz werden bijgezet. Zoals de betreffende journalist het hier verwoordt, kon hij de spijker wel eens aardig op de kop hebben geslagen: het is inderdaad waarschijnlijker dat de officiële genodigden aan de herdenkingsplechtigheid op 25 februari 1942 inderdaad afzegden en dat de boze vrouw – die dus letterlijk over lijken ging! – daarna pas uit boosheid hierover én om dergelijke afzeggingen in de toekomst te voorkomen, tot haar gruwelijke daad is gekomen? Een dergelijke gang van zaken wordt ook in een artikel uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 6 augustus 1968 geschilderd.
  [4]Die „andere gelegenheid” was het overlijden van Klara’s eerste man, Richard Plöhn (voluit: Richard Alexander Plöhn, * 22 juni 1853 , † 14 februari 1901). Tijdens een gezamenlijke reis naar o.a. Griekenland hadden de toenmalige echtparen Karl en Emma May resp. Richard en Klara Plöhn op de Akropolis van Athene afgesproken dat zij met hun vieren begraven zouden worden in een gemeenschappelijk graf op de begraafplaats Radebeul-Ost. Het grafmonument, ontworpen door de Radebeuler architect Paul Friedrich Ziller (* 30 mei 1846 , † 11 maart 1931), is een kleine kopie van de Nikètempel (448-427 v.C.) op de Akropolis. Paul Zillers oudere broer, Ernst Moritz Theodor Ziller (Grieks: Ἐρνέστος Τσίλλερ, * 22 juni 1837 , † 4 november 1923), die zowat in zijn eentje heel Athene – vanaf 1833 de Griekse hoofdstad – heeft volgebouwd met neoclassistische bouwwerken, ontwierp het grafmonument van de beroemde archeoloog Heinrich Schliemann (voluit: Johann Ludwig Heinrich Julius Schliemann, * 6 januari 1822 , † 26 december 1890): eveneens een kleine kopie van de Nikètempel, maar op een hoog podium en met gek genoeg Dorische zuilen in plaats van Ionische, zoals de originele tempel en het graf van Karl May hebben.
Zo gezegd, zo nog niet gedaan. Plöhn was dus in 1901 gestorven en kwam als eerste in het Radebeuler grafmonument te liggen; weduwe Klara Plöhn zorgde ervoor dat Mays eerste echtgenote, Emma, werd „kaltgestellt” en in een scheiding toestemde. Nog geen twee maanden na de scheiding trouwen Karl en Klara May; Emma stierf in 1917 in een sanatorium in Arnsdorf bij Dresden en kwam terecht in een inmiddels geruimd graf op het terrein van dit sanatorium. Niet geheel volgens de oorspronkelijke afspraak werd Klara’s moeder Wilhelmine Beibler-Höhne (* 31 juli 1837 , † 27 juni 1909) in 1909 bijgezet in het grafmonument, net als Karl May zelf, drie jaar later. In 1942 zette Klara May de kroon op haar schanddaden door de stoffelijke resten van haar eerste man én haar bloedeigen moeder uit het monument te laten halen en in Tolkewitz te laten cremeren (zie noot 3). Klara zelf stierf op 31 december 1944 en werd in de eerste dagen van 1945 in het monument begraven, dat sindsdien dus twee van de oorspronkelijk bedoelde vier overledenen herbergt.
  [5]Ach ja, Klara May heeft altijd een minstens net zo levendige fantasie gehad als haar tweede man, al wendde die zijn fantasie tenminste nog aan om er interessante boeken mee te schrijven. Zij beschrijft deze uit haar duim gezogen ontmoeting met de toenmalige Amerikaanse president op pagina 177 van haar fabelboekje „Mit Karl May durch Amerika”.
Herbert Hoover (voluit: Herbert Clark Hoover, * 10 augustus 1874 , † 20 oktober 1964) was van 1929 tot 1933 de 31e president van de Verenigde Staten namens de Republikeinse Partij.
  [6]De stad Hohenstein-Ernstthal bestaat pas vanaf 1 januari 1898 door de samenvoeging van Hohenstein en Ernstthal; Karl May werd op 25 februari 1842 geboren in Ernstthal.
  [7]Toegegeven, het gezin May was straatarm, zoals Karl ook in zijn autobiografie „Mein Leben und Streben” aangeeft; het feit dat de broodjes beschimmeld waren of dat zijn familieleden hem voor parasiet zouden hebben uitgescholden, is echter iets overdreven en daarvoor ontbreekt elke bron.
  [8]Alleen het scalphemd – uit de collectie van Karl May zelf – is origineel; de rest van de kleding (ook van de andere levensgrote indianenfiguren in „Villa Bärenfett”) is, net als de figuren zelf, van de hand van de Duitse beeldhouwer Vittorio Güttner (* 24 april 1869 , † 5 december 1935) en de Duitse schilder en graficus Wilhelm Emil „Elk” Eber (* 18 april 1892 , † 12 augustus 1941).
  [9]Nou, nou, nou: dat is wel érg overdreven! Karl werkte in 1854/1855 als kegeljongen in de Hohensteiner „Schankwirtschaft Engelhardt”, waaraan behalve de kegelbaan ook een leesbibliotheek verbonden was. Daar las Karl May roverromans, maar inderdaad ook pornografische werkjes. Dat vader Heinrich August May niet ingreep en de jongen niet verbood zulke boekjes te lezen, is één ding, maar dat is nog heel wat anders dan de jongen doelbewust „bedelven onder pornografie”!
[10]De gulle sponsor was geen „welgestelde stadgenoot”, maar Mays toenmalige landsheer, Heinrich Gottlob Otto Ernst, Graf von Schönburg-Hinterglauchau (* 14 september , † 12 maart 1881); hij gaf Karl May tussen de 15 en 20 daalders per jaar om in zijn studiekosten te voorzien. Uiteraard was het niet Karl Mays vader die de aandacht van dit heerschap wist te trekken, maar het betrof een aanvraag door de Ernstthaler dominee Carl Hermann Schmidt (* 19 februari 1826 , † 26 december 1901).
[11]Op 17 januari 1928 ensceneerde circusdirecteur Hans Stosch-Sarrasani (sr.) (geboren als Hans Erdmann Franz Stosch, * 2 april 1873 , † 21 september 1934) een grote „indianenhuldiging” voor het graf van Karl May, waarbij Susetscha Tanka (Grote Slang, naar eigen zeggen een Sioux-opperhoofd, maar vooral artiest bij Sarrasani) een rede hield in het Lakota, waarvan de Duitse vertaling als volgt luidt: Du großer toter Freund! ... Du hast unserem sterbenden Volk im Herzen der Jugend aller Nationen ein bleibendes Denkmal errichtet. Wir möchten Dir Totempfähle in jedem Indianerdorf aufstellen. In jedem Wigwam sollte Dein Bild hängen, denn nie hat der rote Mann einen besseren Freund gehabt als Dich ....
Vooral die „wigwam” doet ’t ’m! 😂
Vooruit, nog één keer dan: een wigwam (verbastering van het Algonkin-woord wiigwaas of wiigiwaam, hetgeen „berkenbast” betekent) is een koepelvormige of kegelvormige „hut”, bedekt met rietmatten of boombast, meestal met berkenbast. Ze werden van oudsher in het oosten van de Verenigde Staten en Canada gebruikt; ze zijn koepelvormig, bieden plaats aan één familie en doen denken aan een hut van hoogstens 2 à 3 meter. De koepelvorm ontstaat door een frame van buigzame stokken te maken, een net-verplaatsbare constructie.
De naam tipi komt uit het Lakota en is een kegelvormige tent die, in tegenstelling tot een wigwam, niet met boomschors maar met dierenhuiden of canvas is bedekt, snel kan worden afgebroken en opgezet en makkelijk te paard te vervoeren is. Dit type indianentent werd van oudsher door de nomadische prairie-indianen op de Great Plains gebruikt. Het frame bestaat uit rechte stokken van ceder- of vurenhout, de bedekking uit canvas of dierenhuiden, net als de binnenvoering en de deur. Bovenin zat een rookgat dat met lijnen open en dicht kon worden gemaakt.
[12]Aardige vondst, sluit goed aan bij dat eerdere verhaal over de haring en de aardappelen, maar het ging erom dat het gezin May het die Kerst zonder lichtjes in de kerstboom moest stellen. Met verzameld kaarsvet begin je niet veel tegen de honger!
[13]Bedoeld wordt Julius Hermann Scheunpflug (* 10 juli 1820 , † ?), boekhouder bij de fabrieken van Claus en/of Solbrig in Altchemnitz en kamergenoot van Karl May; eigenaar van het uitgeleende zakhorloge en de meerschuimen pijp.
[14]De arrestatie vindt plaats op Kerstavond of Eerste Kerstdag, dus niet na Mays terugkeer naar Chemnitz.
[15]Ik neem aan dat Heinrich Gotthold Münchmeyer (* 29 juni 1836 , † 6 april 1892), uitgever en colportageboekhandelaar in Dresden, bedoeld wordt.
Van maart 1875 tot december 1876 was Karl May aan deze uitgever verbonden en redigeerde hij de tijdschriften Der Beobachter an der Elbe (dat van 1874 tot 1875 bestond), Deutsches Familienblatt. Wochenschrift für Geist und Gemüth zur Unterhaltung für Jedermann (1875-1877; hierin publiceerde May zijn eerste indianenverhalen), Schacht und Hütte. Blätter zur Unterhaltung und Belehrung für Berg- Hütten- und Maschinenarbeiter (1875-1876) en Feierstunden am häuslichen Heerde. Belletristisches Unterhaltungs-Blatt für alle Stände (1876-1877; hierin publiceerde May zijn eerste verhalen over de Oriënt). Deze Münchmeyer wilde Karl May echter niet aan een van zijn vier dochters (op dat moment 16, 14, 12 resp. 3 jaar oud!) koppelen, maar aan zijn schoonzus: Minna Hulda Ey (* 23 februari 1843 , † 1918), de ongetrouwde zus van Ida Pauline Münchmeyer-Ey (* 14 juni 1840 , † 17 mei 1928), die bij haar zus en zwager inwoonde; nadat Karl May haar (in 1876) had afgewezen („Karl May und Minna Ey: Die werden niemals zwei”), gaf hij zijn baan bij Münchmeyer op en trouwde vier jaar later met Emma Pollmer. Minna troostte zichzelf door in augustus 1879 te trouwen met de Dresdner meubelfabrikant Friedrich Carl Horst Tittel (* 1826 , † 1897).
Jaren later, tussen 1882 en 1887, schreef Karl May zijn vijf grote colportageromans voor Verlag H. G. Münchmeyer: „Waldröschen oder die Rächerjagd rund um die Erde” (december 1882-augustus 1884; 2.612 pagina’s), „Die Liebe des Ulanen – ein packender Fortsetzungsroman über den deutsch-französischen Krieg 1870/71” (september 1883-oktober 1885; 1.724 pagina’s), „Der verlorne Sohn oder Der Fürst des Elends. Roman aus der Criminal-Geschichte” (augustus 1884-juli 1886; 2411 pagina’s), „Deutsche Herzen – Deutsche Helden” (december 1885-januari 1888; 2.610 pagina’s) en „Der Weg zum Glück – Höchst interessante Begebenheiten aus dem Leben und Wirken des Königs Ludwig II. von Baiern” (juli 1886-augustus 1888; 2.616 pagina’s).
[16]Der gute Kamerad.
[17]Karl May maakte welgeteld één reis naar het Midden- en Verre Oosten (1899/1900), aanvankelijk alleen, later in het gezelschap van zijn vrouw Emma en het bevriende echtpaar Plöhn, en één naar het oosten van de Verenigde Staten, inderdaad in 1908 en inderdaad samen met zijn tweede vrouw.
[18]Zie noot 8.
[19]Buffalo Bill” was de bijnaam van William Frederick Cody (* 26 februari 1846 , † 10 januari 1917), een van de kleurrijkste figuren uit het Wilde Westen. Hij kreeg de bijnaam „Buffalo Bill” toen hij een baan aannam om de werkers aan de Kansas Pacific Spoorweg te voorzien van bizonvlees. Daarnaast had hij nog talloze andere baantjes, zoals huidenjager (trapper), stierenvanger, goudzoeker in Colorado, ruiter in de Pony Express in 1860, gids bij kolonisten-karavanen, menner van postkoetsen, soldaat in de Amerikaanse Burgeroorlog en hotelmanager, maar het beroemdst werd hij door zijn Wild West Show.
[20]Zeg maar gerust: Nadat Karl May door zijn o zo lieve tweede echtgenote Klara was gedwongen om Buffalo Bill, aan wie hij een enorme hekel had, op te zoeken …
[21]Door (medewerkers van) Heinrich Gotthold Münchmeyer (vgl. noot 15). Na diens dood werd de uitgeverij in 1899 overgenomen door een zekere Adalbert Fischer (voluit: Johannes Adalbert Fischer, * 3 december 1855 , † 7 april 1907), uitgever te Dresden, met als enig doel om Karl Mays colportageromans opnieuw uit te geven, nu met enkele toegevoegde passages, afbeeldingen en – wat nog veel belangrijker was – onder Mays echte naam.
[22]We kunnen haar dat niet al te kwalijk nemen; wie zou niet verbitterd zijn om op een dergelijke manier aan de kant geschoven te worden door Mays latere tweede vrouw? Maar bovenal was ook zij een misleid slachtoffer van Rudolf Lebius (* 4 januari 1868 , † 4 april 1946), een Duitse journalist van het dubieuze soort, uitgever, vakbondsleider en antisemitisch politicus; nadat zijn poging om Karl May af te persen mislukt waren, werd hij diens vuigste tegenstander.
[23]Het gaat om het gedicht „Komm, Liebling, komm, wir wollen scheiden gehen”, dat Karl May op 15 december 1902 in Riva aan het Gardameer dichtte; op dag van koekoeksjong Klara’s grootste triomf, 30 maart 1902, nam zij het gedicht onder de titel „Karl für mich” over in haar dagboek. Het gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in Karl-May-Jahrbuch 1919 (pp. 249-251), maar nu onder de titel „Karl May an Klara May – 2. Am Hochzeitstag”. In 1956 werd het gedicht onder de titel „2. Am Hochzeitstag” opgenomen in „Lichte Höhen” (=Gesammelte Werke, Band 49; pp. 414/415; in de geheel herzien heruitgave van dit deel uit 1998 is het gedicht, tezamen met andere gedichten uit Mays nagelaten geschriften, verdwenen).
De tekst luidt als volgt:
Komm, Liebling, komm, wir wollen scheiden gehen
   Die Erde hat es uns so leicht gemacht
Ich kann nicht trauernd vor dem Abschied stehen,
   Wenn er so froh in deinen Augen lacht.
Wir wollen Hand in Hand uns niederlegen;
   Zwei Särge, doch ein Grab, so soll es sein,
Und über uns des ewgen Vaters Segen,
   Doch nie und nimmermehr ein Leichenstein!

Und rollt die Erde auf die Särge nieder,
   So lächeln wir beglückt einander zu.
Man singt uns zwar vielleicht dann Sterbelieder,
   Doch die Gestorbnen sind nicht ich und du.
Wir haben ja nur das zurückgegeben,
   Was von der Erde uns geliehen war,
Und stehen beide als vereintes Leben
   Bei unsern Sängern, wenn auch unsichtbar.

Die letzte Stunde naht, Am Firmamente
   Wird Licht um Licht vom Vater aufgestellt.
Er ladet uns zur stillen Jahreswende,
   Zum neuen Sein dort in der andern Welt.
Schau auf! Du sollst in meinen Sternen lesen,
   Was in den deinen längst geschrieben lag:
Wir sind auf Erden nur verlobt gewesen;
   Der Todestag ist unser Hochzeitstag!
Letzter Morgen in Riva. Montag 15/12. 2


Merkwaardig is inderdaad vs. 24: Der Todestag ist unser Hochzeitstag! (May trouwde voor de tweede maal op 30 maart 1903 en hij stierf op 30 maart 1912). Maar ook vss. 19-20 zijn akelig voorspellend: Er ladet uns zur stillen Jahreswende, | Zum neuen Sein dort in der andern Welt: Klara May stierf op 31 december 1944, kort voor middernacht, dus: zur Jahreswende.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website