Fortuna 3 ,

7 : Catullus, gedichten over hartstocht en frustratie


1. Opdracht (Cat. I) 1) :
Aan wie geef ik het aardige nieuwe boekje dat onlangs met droge puimsteen is gepolijst 2? Aan jou, Cornelius 3: want jij had de gewoonte te vinden dat mijn niemendalletjes iets voorstelden, (ook) toen al, toen jij het durfde als enige van de Italiërs de hele wereldgeschiedenis uiteen te zetten in drie geleerde, Juppiter, en met veel inspanning geschreven boekrollen 4. En daarom is het van jou, dit boekje, wat het ook is en wat het waard is; en moge dit, o beschermvrouwe 5, duurzaam meer dan één eeuw blijven voortduren.

2. Het musje (Cat. II) :
Het musje 6, lieveling van mijn meisje, met wie zij gewoon is te spelen, die zij gewoonlijk op haar schoot houdt, aan wie zij gewoonlijk het topje van haar vinger geeft, terwijl hij pikt, en wiens felle beten zij gewoonlijk uitlokt, wanneer mijn liefde, terwijl ze straalt, graag een spel wil spelen dat haar dierbaar is en dat een kleine troost is voor haar pijn, naar ik geloof, om dan haar hevige hartstocht tot bedaren te brengen: kon ik maar net als je meesteres met jou spelen en de droeve zorgen van mijn geest verlichten 7.

3. Het musje is dood (Cat. III) :
Treurt, goden van de liefde 8 en alle mensen die ook maar enigszins innemend zijn: het musje van mijn meisje is dood 9, het musje, de lieveling van mijn meisje, dat zij meer liefhad dan haar eigen ogen. Want het was honingzoet en kende zijn meesteres net zo goed als een meisje haar moeder kent, en het bewoog zich niet van haar schoot, maar terwijl het in het rond hipte, nu eens hierheen, dan weer daarheen, tjilpte het voortdurend naar zijn enige meesteres; het gaat nu langs de weg vol duisternis daarheen, vanwaar ze zeggen dat niemand terugkeert.
Maar laat het jou slecht vergaan, slechte duisternis van de Orcus 10, jij die alles wat mooi is, verslindt: je hebt van mij het zo mooie musje weggenomen.
O misdaad! O ongelukkig musje! Nu zijn door jouw toedoen de lieve gezwollen ogen van mijn meisje door het huilen rood 11.

4. Carpe diem 12 (Cat. V) :
Laten we van het leven genieten, mijn Lesbia 13, en laten we liefhebben en laten we alle praatjes van de al te strenge oude mannen één cent waard achten!
Zonnen kunnen ondergaan en terugkeren: wanneer 14 (voor ons) het korte licht eenmaal is ondergegaan, moet er door ons één onafgebroken nacht geslapen worden.
Geef mij duizend kussen, daarna honderd, daarna een tweede duizend, daarna een tweede honderd, daarna zonder onderbreking een andere duizend, daarna 15 honderd.
Vervolgens, wanneer wij vele duizenden kussen gegeven zullen hebben, zullen wij deze in de war gooien, opdat wij niet weten of opdat niet een kwaadaardig persoon met zijn boze oog het kan gadeslaan, wanneer hij weet hoeveel kussen het er zijn 16.

5. Zelfbeklag (Cat. VIII) :
Ongelukkige Catullus, laat jij ophouden dwaas te zijn en laat jij datgene waarvan je ziet dat het verloren is gegaan als verloren beschouwen 17.
Eens schitterden voor jou stralend witte zonnen, toen jij voortdurend ging waarheen het meisje jou leidde, dat door ons 18 bemind werd zoveel als geen ander bemind zal worden. Toen daar die vele vrolijke dingen gebeurden, die jij wilde en het meisje heel graag wilde 19, schitterden echt stralend witte zonnen voor jou 20.
Nu 21 wil zij niet meer: ook jij, jezelf niet beheersend, moet niet willen en loop haar niet achterna die wegvlucht, en leef niet ongelukkig, maar verdraag (het) vastberaden, volhard.
Vaarwel, meisje. Catullus volhardt al, en hij zal niet naar jou terugverlangen en niet zal hij jou vragen, wanneer jij niet wilt. Maar jíj zult verdriet hebben, wanneer jij niet gevraagd zult worden. Rampzalige, arme jij, welk leven staat jou te wachten? Wie zal nu naar jou toegaan? In wiens ogen zul jij mooi schijnen? Wie zul jij nu beminnen? Van wie zal men zeggen dat jij bent (Van wie zul jij gezegd worden te zijn)? Wie zul jij kussen? In wiens lippen zul jij bijten? Maar jij, Catullus, volhard vastbesloten 22.

6. De dichter en zijn werk (Cat. XVI) :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.

7. Oost west, thuis best (Cat. XXXI) :
Oogappel van schiereilanden, Sirmio 23, en van eilanden, die de beide Neptunussen 24 ook maar op de heldere meren en op de uitgestrekte zee dragen, hoe graag en hoe blij bezoek ik jou, terwijl ik zelf nauwelijks kan geloven Thynië 25.en de Bithynische velden 26 verlaten te hebben en jou in veiligheid te zien 27.
Wat is gelukkiger dan dat zorgen weggenomen zijn, wanneer de geest zijn last aflegt, en wij 28, vermoeid van inspanning in den vreemde, bij onze huiselijke haard komen, en wij ons op het bed, waarnaar verlangd is, te ruste leggen?
Dit is wat op zichzelf al opweegt tegen de zo grote inspanningen. Gegroet, o bekoorlijk Sirmio, en verheug je over je meester die zich verheugt, en jullie, o Lydische 29 wateren van het meer, lacht alwat er thuis aan gelach is.

8. Zo vader, zo zoon (Cat. XXXIII) :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.

9. Hoerenkast (Cat. XXXVII) :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.

10. Onweerstaanbare ogen (Cat. XLVIII) :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.

11. Scherts en wijn (Cat. L) :
Gisteren, Licinius 30, speelden wij onbezorgd veel op mijn schrijfplankjes, zoals we hadden afgesproken verfijnd (frivool) te zijn: terwijl ieder van ons gedichtjes schreef, speelde hij nu eens met dit, dan weer met dat metrum 31, terwijl hij op de ander reageerde in scherts en in dronkenschap.
En zo ging ik daarvandaan weg, aangestoken door jouw charme, Licinius, en humor, zodat noch het eten mij, ongelukkige, smaakte, noch de slaap mijn ogen rustig bedekte , maar ik, opgewonden door het hele bed 32 lag te woelen, verlangend om het licht te zien, om met jou te spreken en samen met jou te zijn.
Maar later, toen mijn ledematen 33 uitgeput door inspanning halfdood op mijn kleine bed lagen, heb ik dit gedicht, lieve jongen, voor jou gemaakt, opdat jij hieruit mijn pijn zou leren kennen. Wees nu niet arrogant en, we smeken je, veracht onze smeekbede niet, mijn oogappel, opdat Nemesis 34 van jou geen straf opeist. Ze is een gewelddadige godin: pas ervoor op om haar te kwetsen.

12. Een navolging van Sappho 35 (Cat. LI) :
Hij 36 schijnt mij gelijk te zijn aan een god, hij, als het geoorloofd is om te zeggen, schijnt de goden te overtreffen, die, terwijl hij tegenover (jou) zit, jou herhaaldelijk ziet en hoort
zoet lachen 37, hetgeen 38 aan mij, ongelukkige, al mijn zinnen ontrukt: want zodra ik jou, Lesbia, gezien heb, blijft er voor mij niets over 39 ... 40,
maar mijn tong is verlamd, een allesdoordringend vuur stroomt neer diep in mijn ledematen, mijn oren suizen van hun eigen geluid, (en) 41 mijn ogen worden bedekt door een dubbele nacht 42.
Het nietsdoen, Catullus, is funest voor je: door nietsdoen ben je overmoedig en ben je al te uitgelaten: nietsdoen 43 heeft vroeger zowel koningen als welvarende steden te gronde gericht 44.

13. Op heterdaad betrapt (Cat. LVI) :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.

14. Aan lager wal geraakt (Cat. LVIII) :
Caelius 45, mijn Lesbia, die Lesbia, (je weet wel,) die Lesbia 46, die Catullus als enige meer dan zichzelf en al zijn naasten heeft liefgehad, trekt nu op viersprongen en in steegjes de kleinzonen van de edele Remus 47 af.

15. Hartenkreet (Cat. LX) :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.

16. Loze belofte (Cat. LXX) :
Mijn vrouw 48 zegt dat zij met niemand liever wil trouwen dan met mij, zelfs niet als Jupiter zelf haar zou vragen.
Dat zegt ze 49: maar wat een vrouw zegt tegen haar hartstochtelijke minnaar 50, moet men in de wind en in het snelstromende water schrijven.

17. Hartstocht of genegenheid? (Cat. LXXII) :
Jij zei eens dat jij alleen Catullus kende, Lesbia, en dat jij Jupiter niet liever wilde bezitten liever dan mij. Ik heb jou toen niet alleen maar liefgehad zoals het gewone volk zijn vriendin, maar zoals een vader zijn kinderen en schoonzonen liefheeft.
(Maar) Nu 51 ken ik jou: en daarom, hoewel ik feller van liefde brand, ben jij voor mij toch van veel minder waarde en onbeduidender. Hoe is het mogelijk, zeg je? Omdat een dergelijk onrecht iemand die verliefd is dwingt méér te beminnen, maar minder genegen te zijn.

18. Gebed (Cat. LXXVI) :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.

19. Het bewijs van haar liefde (Cat. LXXXIII) :
Wanneer haar man 52 aanwezig is, zegt Lesbia zeer veel slechte dingen tegen mij: dit is voor die dwaas de grootste vreugde.
Stommeling, heb je dan niets door? Als zij zou zwijgen omdat ze ons 53 vergeten was, was ze genezen: maar nu ze keft en scheldt, denkt ze niet alleen aan mij, maar wat veel sterker is, ze is boos. Dat betekent: ze brandt en zo praat ze 54.

20. Haat en liefde (Cat. LXXXV) :
Ik haat en ik heb lief. Waarom ik dit 55doe, vraag je misschien.
Ik weet het niet, maar ik voel het gebeuren 56 en ik word (erdoor) gekweld.

21. Ware schoonheid (Cat. LXXXVI) :
Quintia is mooi in de ogen van velen, (maar) 57 in mijn ogen is ze stralend, lang, (en) rijzig 58. Elk van deze eigenschappen afzonderlijk geef ik zo toe, (maar) dat woord ‘formosa’ als geheel ontken ik: want geen verleidelijkheid, geen greintje smaak is in zo’n groot lichaam.
Lesbia is ‘formosa’, die niet alleen als geheel zeer mooi is, maar ook aan allen tezamen alle charmes heeft ontstolen.

22. Ware liefde (Cat. LXXXVII) :
Geen vrouw kan zeggen dat ze echt zoveel bemind is als mijn Lesbia bemind is door mij.
Geen trouw was ooit in enig verbond zo groot als in de liefde voor jou van mijn kant gevonden is.

23. Bij het graf van zijn broer (Cat. CI) :
Wordt niet gevraagd op de toetsen.



[1]De Romeinse I staat voor: gedicht nr. 1 uit de officiële Catullus-edities.
N.B.: de gedichten staan niet in chronologische volgorde, noch in de officiële Catullus-edities noch in Fortuna 3!
Overigens zijn de titels van de gedichtjes verzonnen door de makers van Fortuna 3; in de officiële Catullus-edities hebben de gedichtjes alleen maar een (Romeins) nummer.
[2]Libellum ... expolitum : hyperbaton;
het gladschuren met puimsteen van onder- en bovenkant van een boekrol gebeurde als laatste handeling, dus: de boekrol („het boekje”) is pas uitgegeven.
Hoewel de gedichtjes dus niet in chronologische volgorde staan, moet dit wel degelijk het allereerste gedichtje zijn.
[3]Bedoeld wordt Cornelius Nepos (± 100 – 24 v.C.), Romeins geschiedschrijver („Chronica” en „De viris illustribus” en vriend van Catullus.
[4]Van deze „Chronica” is helaas niets overgebleven; van Nepos’ andere werk, „De viris illustribus”, zijn alleen de delen over niet-Romeinse bevelhebbers overgebleven (zie hoofdstuk 8, Fortuna 3).
[5]Erato, te herkennen aan de snaarinstrumenten, is de Muze van de lyrische poëzie.
De negen Muzen zijn volgens de gangbare versie dochters van Zeus en Mnèmosynè (volgens anderen van Gaia en Ouranos), en begeleidsters van hun halfbroer Apollo; zij waren beschermvrouwen van de kunsten en wetenschappen; een tempel ter ere van (een van) de Muzen heette een Mouseion (Museum).
[6]Het word passer wordt meestal vertaald als musje, maar kan ook bot (=een sort vis), struisvogel of wellicht zelfs penis betekenen.
[7]Deze laatste zinnen bewijzen dat Catullus’ relatie niet over rozen ging, hetgeen wordt onderstreept door de alliteratie van de k-klanken in vss. 2 t/m 8.
[8]Veneres Cupidinesque : lett.: „Venussen en Cupido’s”, oftewel: „goden van de liefde”.
[9]Ervan uitgaande dat de passer inderdaad penis betekent, staat de dood natuurlijk voor: impotentie.
[10]Orcus is een van de vele benamingen voor de Onderwereld.
[11]Turgiduli ... ocelli : prolepsis.
[12]De volledige uitdrukking luidt: Carpe diem quam minimum credula postero (Pluk de dag en vertrouw zo weinig mogelijk op de volgende) en komt uit Ode I.11 van Q. Horatius Flaccus (zie hoofdstuk 15, Fortuna 3).
[13]Lesbia, de minnares van Catullus, is waarschijnlijk een pseudoniem voor Clodia, de zus van volkstribuun Publius Clodius en echtgenote van praetor Q. Metellus Celer (zie Fortuna 3, p. 69).
Het pseudoniem Lesbia is een eerbetoon aan de Griekse dichteres Sappho, die leefde op het eiland Lesbos.
[14](Adversatief) asyndeton.
[15]Dein ... dein / deinde ... deinde : anafoor en parallellie.
[16]Wanneer iemand met het boze oog weet hoeveel kussen het exact waren, heeft die persoon een bepaalde macht over Catulllus en Lesbia.
[17]Zoals al vaker gezegd: de gedichtjes staan noch in Fortuna 3 noch in de officiële Catullus-edities in chronologische volgorde; carmen VIII behandelt Catullus’ gevoelens nadat zijn relatie met Lesbia spaak was gelopen.
[18]Nobis : dativus auctoris, die normaliter alleen voorkomt bij het gerundivum (om de handelende persoon aan te geven), maar in poëzie ook bij het passivum.
[19]Nec ... nolebat : litotes.
[20]Fulsere vere candidi tibi soles : vgl. vs. 3 : Fulsere quondam candidi tibi soles: de vrijwel letterlijke herhaling maakt van de vss. 3 t/m 8 een ringcompositie, waarin de periode van vroeger, toen het nog goed ging tussen Catullus en Lesbia, wordt beschreven.
[21](Adversatief) asyndeton om de antithese tussen vroeger (vss. 3-8) en nu (vss. 9-12) aan te duiden.
[22]Dat klinkt heel stoer, maar Catullus heeft het er maar knap moeilijk mee! Dat blijkt o.m. uit het diverse malen herhalen van de aansporing om te volharden en de verzekering dát hij al volhardt, en vooral ook uit de alliteratie van k-klanken in vss. 14-18.
[23]Sirmio is een plaatsje aan het Gardameer (Noord-Italië), waar Catullus een villa had.
[24]Uterque Neptunus : Neptunus als god van de zee én Neptunus als god van de meren en rivieren.
[25]Thynië is de kuststreek van Bithynië (zie volgende noot).
[26]Bithynië is een streek in het noordwesten van het huidige Turkije, ruwweg omvattend de tegenwoordige provincies Kocaeli, Yalova, Sakarya, Düzce, Zonguldak, Bolu, Karabük, Bartın, Kastamonu en Çankırı.
[27]Catullus is zeker blij dat hij weer veilig in Sirmio is! In 57/56 v.C. was Catullus een jaar lang in Bithynië geweest als kleine ambtenaar; bij die gelegenheid bezocht hij het graf van zijn broer in de buurt van Troje.
[28]Pluralis maiestatis of poëtisch meervoud.
[29]Het Gardameer ligt in het noorden van de invloedssfeer van de Etrusken; men geloofde dat de Etrusken oorspronkelijk vanuit Klein-Azië (Lydië) naar Noord-Italië waren gekomen.
[30]Gaius Licinius Calvus (82 - ± 47 v.C.), Romeins dichter en redenaar, was een vriend van Catullus.
[31]Ieder verschillend genre poëzie heeft een verschillend metrum; zo is het metrum van een epos altijd een dactylische hexameter, het bekendste metrum.
[32]Toto ... lecto : hyperbaton.
[33]Membra : pars pro toto.
[34]Nemesis : de godin van de wraak.
[35]Sappho was een Griekse lyrische dichteres op het eiland Lesbos rond 600 v.C.; zij was daar de leidster van een soort literaire kring van meisjes; de sfeer van intimiteit tussen Sappho en die meisjes in haar gedichten bezorgde haar de naam de vrouwenliefde aan te hangen, maar volgens andere bronnen was zij getrouwd. Ze zal dus waarschijnlijk biseksueel zijn geweest.
In de oudheid en later werden haar gedichten alom geprezen, ook door Catullus, die – zoals we weten – zijn geliefde Clodia het pseudoniem Lesbia gaf.
De eerste twaalf versregels van Catullus’ gedicht nr. 51 zijn een bewerking van fragment 31 van Sappho.
[36]Waarschijnlijk is dit gedicht chronologisch het eerste gedicht over Lesbia: hij ziet haar op een feestje, waar zij alleen maar aandacht heeft voor haar minnaar van dat moment, mogelijk de op blz. 69 van Fortuna 3 genoemde Marcus Caelius Rufus, tevens een vriend van Catullus. De in het gedicht bedoelde man is zeker niet Lesbia’ echtgenoot, voor wie Catullus alleen maar minachtende bewoordingen over heeft (vgl. Catullus LXXXIII). Dat het om een van zijn eerste gedichten gaat, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Catullus hier nog Sappho covert: hij staat zelf nog aan het begin van zijn schrijverscarrière.
[37]Te ... ridentem : Accusativus cum participio (a.c.p.) en hyperbaton.
[38]Het antecedent van quod is de hele zin qui ... ridentem, of mogelijk zelfs ille mi ... ridentem.
[39]Est super : tmesis.
[40]Versregel 8 is niet overgeleverd in de diverse Catullus-handschriften; naar analogie van Sappho’s fr. 31 kunnen we concluderen dat er iets heeft gestaan als „het is niet meer mogelijk dat ik spreek”.
[41]Asyndeton.
[42]Gemina ... nocte is een enallagè (ook wel genaamd hypallagè): grammaticaal gezien hoort het bijvoeglijk naamwoord bij nocte (de -a van gemina is lang, dus: ablativus), maar inhoudelijk gezien natuurlijk bij lumina.
Gemina … nocte is een hyperbaton en lumina een metafoor voor „ogen”.
[43]Otium ... otio ... otium : anafoor.
[44]De vierde strofe heeft Catullus níet gekopieerd van Sappho; volgens sommigen is dit een overschrijffout (iemand heeft deze laatste strofe van een ander gedicht erbij geschreven), volgens anderen zou het mogelijk zijn dat Catullus gebruik heeft gemaakt van een kopie waarop alleen de eerste drie strofen van het Sappho-gedicht stonden (de gedichten van Sappho waren, vermoedelijk ook al in de oudheid, alleen fragmentarisch bewaard gebleven), maar het is natuurlijk ook heel goed mogelijk dat Catullus in de laatste strofe een soort van eigen inbreng wilde hebben; per slot van rekening spreekt hij zichzelf wel vaker vermanend toe, bijvoorbeeld in Catullus VIII: door de anafoor van otium in vss. 13 t/m 15 wordt het belang dat Catullus aan deze vermaning hecht, natuurlijk nog eens extra onderstreept.
[45]Waarschijnlijk Marcus Caelius Rufus, een vriend van Catullus en vroegere minnaar van Lesbia.
[46]Lesbia illa ... illa Lesbia : chiasme, net als de nadrukkelijke, drievoudige herhaling van de naam Lesbia bedoeld om zijn hartstocht voor haar te benadrukken.
[47]Magnanimi Remi nepotes : spottend bedoeld: voordat Remus nakomelingen kon verwekken, werd hij al vermoord door zijn broer Romulus. De Romeinen waren zo trots op hun stamboom, waarin Romulus (en dus diens vader, de god Mars) en Aeneas (en dus diens moeder, de godin Venus) voorkwamen, dat Catullus het niet kan nalaten om deze trots te knakken.
Ook hier is sprake van een enallagè / hypallagè : magnanimi hoort grammaticaal gezien bij Remi (gen. e.v.), maar inhoudelijk gezien eerder bij nepotes (acc. m.v.); ook dit gegeven draagt bij tot het spottende karakter van deze laatste zin: de handeling die Lesbia met hen verricht, is zeker niet iets om trots op te zijn!
[48]Mulier mea : uit de vergelijkbare vss. 1 en 2 van Catullus LXXII blijkt dat het om Lesbia gaat. Maar mulier betekent: getrouwde vrouw, terwijl Catullus en Lesbia natuurlijk nooit met elkaar getrouwd zijn. Het gebruik van dit woord tekent de dweperige manier waarop Catullus van Lesbia houdt; bovendien maakt dit zinspelen op vrouw, trouw en trouwen het contrast met vss. 3 en 4 des te groter.
[49]Dicit : dit woord leidt het aprosdokèton in, een onverwachte wending, die vaak toe te schrijven is aan een andere uitleg van een bepaald woord of bepaalde woorden.
[50]Cupido … amanti : hyperbaton; op deze manier komt cupido zo dicht mogelijk bij die mulier te staan, zodat het in één oogwenk duidelijk wordt waarnaar de amans zo begerig is.
[51](Adversatief) asyndeton, dat de antithese tussen vss. 1-4 en vss. 5-8 inluidt. (Hier geen aprosdokèton, zoals in het vorige gedicht, omdat de wending hier niet toe te schrijven is aan het anders uitleggen van een of meer woorden).
[52]Quintus Metellus Celer.
[53]Nostri : pluralis maiestatis.
[54]Oftewel: waar het hart van vol is, loopt de mond van over!
[55]Id : enkelvoud, omdat het liefhebben en haten als één gevoelsbeweging wordt gezien.
[56]Fieri : voor dit passivum is gekozen, om aan te geven dat Catullus er geen enkele invloed op heeft.
[57](Adversatief) asyndeton.
[58]Candida, longa, recta : asyndeton en trikolon.



Naar de vragen bij de Catullus-teksten uit dit hoofdstuk.
Naar de indexpagina van Fortuna 3.
Naar de Situs Latinus.
Naar de Situs Classicus.



Online =
Nu online =
Max online =