„Who the hell are you?” vroeg de man in burger



Kidnappers



     In de eerste maanden van 1938 bekroop Philip Raack een onverklaarbare onrust.... Het gevolg van die onrust was, dat hij in het begin van Maart met Sonja in zijn motorjacht „De Albatros”, den Atlantischen Oceaan overstak en in Amerika belandde. Hij had in Amerika verschillende oude bekenden, waarbij ook een hooge piet bij de politie in New York, die hij eens een grooten dienst had kunnen bewijzen, toen twee Amerikaansche gangsters naar Nederland waren overgestoken om eens te kijken in hoeverre zij hier de bloemetjes buiten konden zetten. Het was uitsluitend aan Philip Raack te danken geweest, dat zij konden worden gearresteerd en naar Amerika teruggebracht. Philip had hen zelf vervoerd in het vooronder van zijn jacht en de dank van den New Yorkschen politieman, die een dergelijk succes juist broodnoodig had, in verband met zijn zwakke positie, was groot geweest.
     Hij had Philip dure eeden laten zweren, dat hij te eeniger tijd in Amerika zou terugkomen, en daarop weer dure eeden, dat Philip dan spoorslags naar het bureau der New Yorksche politie zou komen om hem de hand te schudden.
     Die gang naar het politiebureau was een der eerste bezigheden van Philip, toen hij in New York arriveerde in het midden van Maart. Tot zijn teleurstelling was de man in kwestie, Commissioner O’Connor, niet aanwezig. Hij was voor een zaak over het smokkelen van morphine den dag te voren met twee man van de federale politie naar Californië gevlogen en men verwachtte hem niet terug binnen twee dagen.
     Philip stond weer op straat met een pijnlijken nek van het omhoog kijken naar de wolkenkrabbers. Hij liep een beetje met zijn ziel onder zijn arm. Sonja was met de „Albatros” doorgevaren naar Miami, omdat zij eindelijk, na een winter in Holland, eens wat echte heete zon wilde zien, zooals ze zei....
     Philip nam een kamer in het Waldorf Astoria en dineerde in de reusachtige eetzaal, alleen aan een tafeltje, temidden van duizenden menschen, die hij nooit eerder had gezien en waarvan hij hoopte het meerendeel nooit terug te zien ook. Nu is het nergens eenzamer voor een mensch dan in een vreemde stad, temidden van tienduizenden vroolijke menschen waarvan men er niet één kent.... Het is veel eenzamer, het gevoel van verlatenheid is veel grooter dan wanneer men alleen op een onbewoond eiland zit. Juist zooals duisternis, waarin in de verte één klein lichtje pinkt, veel dichter is dan absolute duisternis zonder eenig licht.
     Maar juist toen Philip, met zijn lange beenen onder het tafeltje gestoken, de hoop opgaf en zich met een zucht wilde neerleggen bij het sombere vooruitzicht een nacht op zijn veel te heete hotelkamer door te brengen, doodmoederziel alleen, zonder avonturen in het verschiet, op dat oogenblik zat hij met een schok overeind. Hij herinnerde zich iets.... Hij herinnerde zich het adres van een jonge, mooie weduwe, die hij een jaar geleden in een bar in Amsterdam had ontmoet. Een jonge Amerikaansche weduwe met één kind, dat toen een jaar of drie, vier oud was en met haar aan een. tafeltje had gezeten.
     Philip had enkele prettige dagen met haar doorgebracht en was toen uit haar gezichtskring verdwenen, omdat er een ingewikkelde politiezaak opdook. Maar niet dan na de meest dringende invitaties te hebben ontvangen, als hij ooit weer in de United States kwam, vooral bij haar aan te komen, op elk gewenscht oogenblik van den dag of nacht. En woonde zij niet....
     Philip trok zijn portefeuille te voorschijn en liep met zijn nagel langs het alfabetisch adressenregister. Haar naam was Evans. Dat wist hij heel zeker. Het register sloeg open bij de „E”.... Evans. Marion Evans. „Half Way House”, Rochester.
     Philip stopte zijn portefeuille weer weg en roerde peinzend in den kop voortreffelijke koffie, die zijn kelner hem juist had gebracht. Rochester.... Uit ziin linkerbinnenzak trok hij een kaart van Noord-Amerika. Hij vond Rochester aan den Zuidelijken oever van het Ontario-meer. Hij schatte den afstand van New York tusschen de vier- en vijfhonderd kilometer.
     En toen ontwaakte Philip’s avonturiersbloed eerst recht. Hij had er een vreeselijken hekel aan, dien nacht alleen in het gigantische Waldorf Astoria te blijven.... Het lawaai van het groote orkest aan het einde van de eetzaal dreunde door zijn hoofd. Het gonzend gepraat van honderden menschen deed hem verlangend denken aan een langen, rechten autoweg met boven hem de sterren en af en toe een vuurrood Neon-sein, dat een benzinepomp aanwees.
     Hij keek op zijn horloge. Het was kwart over negen. Philip betaalde snel, stond op en ging op zoek naar een garage. Daar huurde hij een open tourauto, een twoseater Cadillac van twee jaar oud model. Philip was verliefd op den wagen op het oogenblik, dat hij hem zag. De eigenaar was eerst niet bijster happig om hem te verhuren, maar toen Philip hem den dubbelen kilometerprijs bood, bezweek hij en begon de tank te vullen.
     Philip zelf controleerde den stand van water en olie en zelfs de spanning van de banden. Hij liet den motor stationnair loopen en luisterde met genoegen naar het rustige zoeven van de twaalf cylinders. De motor was prachtig uitgebalanceerd, niet het geringste schokje.... zelfs geen trilling.
     Toen hij de garage verliet, reed Philip even langs zijn hotel om een klein koffertje te vullen met een paar pyjama’s een tandenborstel en wat andere kleinigheden en ook een zwaren Parabellum met een doos patronen. Hij floot een rustig en vroolijk lied tusschen zijn tanden, toen hij op het gaspedaal drukte en de kussens van den open wagen in zijn rug voelde toen de auto optrok.

* * *

     Zijn tocht was een heerlijke tocht, maar verliep zonder veel avonturen De auto was in eerste klas conditie, en liep zonder moeite honderd kilometer over den breeden rechten weg. Honderd kilometer per uur rijden in zulk een wagen geeft een gevoel of men heel langzaam en rustig wordt voortgewiegd....
     Het bleek Philip alras, dat hij op een waanzinnig vroeg uur in Rochester zou aankomen, als hij zoo bleef voortrijden.... tusschen drie en vier uur in den ochtend. Dat kon natuurlijk niet. Of liever gezegd, - het kon wèl, maar hij had een vaag idee dat de jonge en charmante weduwe Evans het wel eens gek zou kunnen vinden als een man, dien zij misschien al zoo ongeveer vergeten was, haar om vier uur ’s morgens uit haar bed zou laten halen door den butler of den tuinman of wie er verder in huis was om de bel te beantwoorden.
     Philip besloot onderweg maar wat tijd stuk te slaan. Langzaam rijden vond hij zonde. Het was nieuwe maan, dus er was van het landsehap geen steek te zien. Om kwart over één uur stopte hij in Albany. Hij neusde wat rond, parkeerde zijn wagen en ging een dancing binnen. Het was er een heidensch kabaal. Aan elk eind van de groote zaal speelde een negerband. Meestal om de beurt, maar ook wel eens tegelijkertijd. De helft van de honderden dansers was zoo dronken als tollen en de andere helft sloeg wartaal uit. Philip bracht een half uur door met links en rechts mee helpen wartaal uit te slaan, maar voor een nuchter mensch was dat een te vermoeiende bezigheid.
     Hij klom op een barkruk en dronk een glas whisky, en was daarna een kwartier bezig met de attenties af te weren van een juffrouw met rood haar en groene oogen, en daarna van een dikke juffrouw met peroxyde-blonde haren, en ten laatste van een keurig gekleed jongmensch, dat na tien minuten gesprek poogde hem te interesseeren voor een oliebron in Texas.
     Philip was wantrouwend ten opzichte van in bars aangeboden oliebronnen in Texas en ook wantrouwig ten opzichte van de juffrouwen. Hij voelde zich eenigszins teleurgesteld. Hij had verwacht minstens twee schietpartijen en één politie-inval mee te maken, maar toen niets van dat alles gebeurde, legde hij een bankbiljet op de bar en klom weer achter het stuur van zijn wagen.
     Om drie uur stopte hij bij een roadhouse. Het was van verre te zien aan zijn veelkleurige electrische lampen en toen hij wat dichterbij kwam, hoorde hij luide muziek. Het roadhouse vertoonde een merkwaardige gelijkenis met de dancing in Albany, vijftig kilometer achter hem. Alleen lag dit restaurant aan den weg, volkomen verlaten. Er was geen huis of boerderij in den verren omtrek te bespeuren. Alle ramen en deuren stonden dan ook wijd open, zoodat de negermuziek wijd en zijd den stillen nacht inspoot. Het publiek bestond voor een zeer groot gedeelte uit jongens en meisjes van tusschen de zeventien en vijfentwintig jaar. Zij waren blijkbaar allen in auto’s gekomen, want voor en naast het restaurant stond een vloot van wagens kris kras door elkaar geparkeerd. In sommige van de auto’s zag Philip, toen hij aan kwam rijden, inééngestrengelde paartje zitten. Het meerendeel van de paartjes prefereerde echter blijkbaar den tuin en het bosch àchter het roadhouse, want door de open ramen en deuren was het een permanente gaande-en-komende-man-en-vrouw.
     Ook dit was niet bepaald in overeenstemming met Philip’s intense behoefte aan avontuur. Hij at twee Hamburgers, dronk een geïmporteerden Hollandschen borrel en voelde zich langzamerhand zeer triest worden. Niets ter wereld is triester dan in een dancing of een bar te zitten met in het rond tallooze vroolijke jonge paren, die in en uit auto’s kruipen en in en uit tuinen dartelen.... en zelf alleen te zijn. Philip hield het dan ook niet lang uit. Hij wierp een laatsten verlangenden blik op een blonde met honingkleurig haar, die danste in de armen van een jongeman met beschadigde ooren en een gebroken neus, die Philip nijdig aankeek.. en ging naar buiten, naar zijn auto. Nauwelijks zat hij achter het stuur, of het begon te regenen.
     „Vervloekt!” zei Philip, kroop achter het stuurwiel vandaan en ging den kap van den twoseater opzetten. Zijn klokje wees precies vijf voor vier toen hij wegreed. De regen viel harder en harder met de minuut, hetgeen hem noodzaakte zijn vaart op den onbekenden weg aanmerkelijk te matigen, temeer daar hij al twee keer had meegemaakt, dat een auto met een lichtelijk beneveld paar aan boord zig-zag over den weg zeulde.
     Hij legde nog eenmaal aan bij een klein cafétje langs den weg naast een benzinepomp, waar hij tankte. Hij had een heel gesprek met een paar chauffeurs van zware overland-transportauto’s, die koffie stonden te drinken aan de toonbank en elkaar hun laatste avonturen meedeelden.
     De gesprekken van die chauffeurs vond hij wel zoo leuk als de verwarde tooneelen in de twee danstenten achter hem. Hij bood een paar ronden koffie aan en eenmaal Duitsche biefstuk met uien. In ruil daarvoor leerde hij een nieuwe manier om een auto op een regenachtigen dag op een gladden weg uit een slip te halen, twee nieuwe spelen met gewone dobbelsteenen, de beslist eenig goede manier om een agent, die een bon maakte voor te hard rijden, om te koopen en zeventien adressen van kleine café’s, die in Rochester den heelen nacht door open waren en muziek hadden.
     Met zijn maag klokkend van de heete koffie, maar in het beste humeur kwam Philip naar buiten. Het was nog steeds stikdonker. De regen ruischte neer. Het was half zes op zijn klokje. Niets belette hem nu om in ééns door naar Rochester te rijden. Daar zou hij op een wel vroeg, maar niet onzedelijk vroeg uur in den ochtend aankomen....

* * *

     Het was kwart over tien, toen Philip’s lange slanke Cadillac door een groote ijzeren poort zwaaide en de dik met grof grint bezaaide oprijlaan van Half Way House over schoot. Het was een groot ouderwetsch huis met een monumentale poort met kolommen ernaast, gebouwd in geen bepaalden stijl, of liever een mengeling van Renaissance en Grieksch en Schotsche-kasteel-stijl uit den tijd Tudor. Maar het was onmiskenbaar een groot huis. De weduwe moest er goed bij zitten!
     De regen kwam nog steeds in rechte, dikke stralen naar beneden en trommelde hard op den strakken kap van den auto. Het geluid leek op de roffels van vele trommen. Het was een donkere dag....
     Van achter bijna elk raam in het groote huis kwam licht. Dat was een vreemd gezicht. Nog vreemder was, dat de heele oprijlaan vol stond met groote zwarte auto’s. Er stonden ook enkele motorfietsen. Twee agenten in uniform en één man in burger stoven op het portier van Philip’s auto af, toen hij stopte.
     „Who the hell are you?” vroeg de man in burger.
     „Ja wie zou ik wel zijn? Raad eens!” zei Philip.
     Dit grapje scheen niet in beste aarde te vallen. De man in burger sloeg zijn regenjas open en liet een insigne zien.
     „Federale politie,” grauwde hij, „wie bent u?”
     „Philip Raack, from Amsterdam, Holland,” zei Philip Raack. „Wat is hier aan het handje? Heeft iemand de vorken en messen gestolen?”
     „Iemand heeft het kind van mevrouw Evans gekidnapt,” zei de politieman, „dus houd op met flauwe grapjes. Wat kom je hier doen?”
     Philip’s grijns verdween plotseling van zijn gezicht. Hij herinnerde zich het kind van Marion Evans. Het was een leuke blonde jongen van een jaar of vier...
     „Wel vervloekt!” zei Philip en legde uit, dat hij een volkomen onschuldige bezoeker was, die mevrouw Evans destijds „in Hol1and” had ontmoet en haar nu opzocht. Zij lieten hem na vijf minuten gaan.
     Philip zette zijn wagen onder de boomen aan den kant van de oprijlaan en liep de trappen van het huis op. De hall was leeg. Philip trok zijn lichte overjas uit, stopte de handschoenen nonchalant in een zijzak en hing het heele geval over den stoel. Daarna opende hij zijn koffertje, haalde den Parabellum er uit, keek snel het magazijn na, schoof den parabellum in zijn eenen broekzak en de doos patronen in den binnenzak van zijn colbertjas. Toen hoorde hij voetstappen op de trap. Marion Evans kwam naar beneden, op den voet gevolgd door twee agenten in uniform en rijbroeken.
     „Dag Marion!” zei Philip zacht.
     Zij stond enkele seconden stofstijf op de vijfde trede van onderen, en de handen van beide agenten schoten naar hun revolverholsters. Philip had de tegenwoordigheid van geest om zijn handen niet in zijn zakken te steken. Had hij het wel gedaan, dan had hij een redelijke kans geloopen op een paar kogels. In kidnapgevallen schiet de Amerikaansche politie graag éérst! Daarná gaan ze wel vragen stellen.
     „Philip,” fluisterde ze, alsof ze een zucht van verlichting slaakte. Zij liep snel de vijf treden af, viel in zijn armen en snikte, snikte, zonder ophouden. Philip streelde haar kastanjebruine, zachte, maar ietwat opwindend geurende haren.


... viel zij in zijn armen en snikte, zonder ophouden...

     „Philip!” zei ze, „ik heb den heelen dag aan jou gedacht.... ik wilde zoo graag, dat je hier zou zijn.... Maar ik dacht dat je zoo vreeselijk ver weg was in Holland.... Help mij. Om ’s hemelswil, help mij! De politie snapt er geen steek van!”
     De twee agenten stonden onbeweeglijk op de trap en lieten geen oog van Philip af.
     „Wat is er gebeurd?” vroeg Philip. Hij leidde haar naar een bank in de hall en zette haar naast zich neer. Zij legde haar hoof d tegen zijn borst en een rilling liep over haar rug.
     „Ik was gisterenmiddag bij den kapper,” vertelde ze, „in Rochester. Redvers, de butler had zijn vrijen middag. Ze moeten door de achterdeur, door de keuken zijn binnengekomen. Julie was juist bezig om Johnny zijn bad te geven. Ze sloegen haar op het hoofd met het een of ander.... Ze moeten Johnny meegenomen hebben. Philip.... Hij.... hij....” Zij slikte een paar keer alsof zij met haar tranen vocht. „Johnny had niet eens zijn kleertjes aan. Zij pakten hem zoo uit het bad en sloegen hem een deken om en namen hem mee.... Mijn Johnny!”....
     Toen begon ze luidop te huilen, met lange diepe snikken. Philip zweeg en hield haar in zijn armen. De federale rechercheur, die buiten had gestaan, stond nu voor hen in de hall. Hij keek somber op Philip neer.
     „Was er geen briefje afgegeven?” vroeg Philip.
     „Niets,” zei zij kortaf.
     De twee agenten stonden nog steeds op de trap en staarden naar Philip met Marion in zijn armen. Philip werd langzaam nijdig. „Zou één van jullie niet een dokter gaan halen?” vroeg hij.
     „Er is den heelen nacht een dokter bij haar geweest,” zei de rechercheur, „huilen is goed voor haar. Dat lucht op. Ze heeft nog niet gehuild.”
     Philip zei niets meer, maar stond op en nam Marion in zijn armen of zij een klein meisje was. Hij liep naar de trap en zwijgend gingen de beide agenten opzij om hem door te laten. De trap was breed genoeg. Zij kwamen achter hem aan naar boven.
     „Waar is je zitkamer?” vroeg Philip aan Marion.
     „Tweede deur links,” zei ze, haar arm over zijn schouder, „laat maar.... ik kan wel loopen.”
     Philip zette haar voorzichtig neer en ging haar zitkamer binnen.
     Zij zakte neer in een donkerrooden fauteuil en Philip ging op de leuning zitten.
     „Wanneer is het gebeurd?” vroeg hij.
     „Gisterenmiddag....” zei Marion, „Gisterenmiddag om half vijf. Nu is het elf uur in den morgen. Ik heb nog niets gehoord. Niets..”
     „Is het om geld te doen?” vroeg Philip.
     „Waarom anders?” vroeg Marion. Haar vingers scheurden langzaam het kanten zakdoekje in reepjes. „Waarom anders? Kinderen stelen is een bron van inkomsten in dit vervloekte land. En de politie kan er niets aan doen. Niets! Wat hebben ze kunnen doen aan de baby van Lindbergh? De kleine Charley Lindbergh? Maanden later is het kind gevonden, dood..”
     Zij wierp plotseling haar hoofd weer in haar handen en rilde.
     Philip legde een kalmeerende hand op haar schouder. „En de politie,” zei ze dan bitter, „wat doet de politie? Met tientallen loopen ze hier rond. Den heelen nacht zijn ze bezig geweest. De kamers beneden zitten vol met reporters. Van de eene krant zijn ze nog brutaler dan van de andere. Ze vragen je stapelgek. Ze schreeuwen tegen iedereen. Ze rijden met auto’s af en aan. Maar ze bereiken niets voor mij, niets! Philip.... toen ik daarjuist zei, dat ik den heelen nacht aan jou had gedacht, was dat ook zoo. Ik had zoo’n gevoel, dat jij een weg zou weten als je hier was.... En nu ben je hier!”
     Philip stond op van de stoelleuning en liep de kamer rond. „Mijn hemel” zei hij, „wat kàn ik doen? Ik ken hier niemand, weet hier heg noch steg.... Ik ben hier wildvreemd. Zeg mij wáár het kind is en ik zal het er vandaan halen, dat bezweer ik je. Maar niemand wéét immers waar het kind is?”
     „Niemand weet waar Johnny is,” fluisterde Marion, met roode oogen in de verte starend, „niemand weet waar Johnny is. Waarschijnlijk is Johnny al dood. Doode kinderen zijn niet lastig en praten niet.”
     Philip ijsbeerde geagiteerd de kamer rond met de handen op zijn rug. Er werd op de deur geklopt. Philip deed open. Er kwam een kleine man binnen met een kort grijs baardje en in zijn hand een zwarte tasch. „Ik ben de dokter,” zei hij met een sterk Fransch accent.
     Philip ging opzij, verliet de kamer, sloot de deur achter zich.... en stond van gezicht tot gezicht met een rechercheur.
     „Zoo,” zei de rechercheur, „en zou u me eens willen vertellen wat u hier komt doen op dit uur in den morgen?”
     „Ik kom een oude bekende van me opzoeken, mevrouw Evans.”
     „O,” zei de rechercheur, „een oude bekende, hè?”
     „Inderdaad ja. Een oude bekende. Iets op tegen?”
     De twee mannen staarden elkaar eenigen tijd strak in de oogen.
     „Zoo,” zei de rechercheur, „u bent geen Amerikaan, hè?”
     „Nee,” antwoordde Philip, „vandaag niet”.
     De ander liep een beetje rood aan en klemde zijn kaken opeen.
     „Zoo,” zei hij „een grapjas. Als jij grappig wilt zijn, kunnen wij het ook. Gesnapt? Je hebt er geen idee van hoe grappig wij kunnen zijn, als we daar zin in hebben. Jouw verschijning hier is maar een verdachte figuur. Snap je dat?”
     „Nee” zei Philip.
     „Kom op, waar zit je achteraan?.... Mevrouw Evans heeft nogal wat geld, hè?”
     „Blijkbaar,” zei Philip, op zijn laconieken toon voortgaande.
     „Hoe bedoel je dat?”
     Philip maakte een gebaar met zijn hand, het huis en al wat er omheen lag aanduidend. „Dat is nogal duidelijk, niet? Het moet een behoorlijke sloot geld kosten om een huis als dit te bewonen. Overigens zou ik willen, dat u uw neus niet in strikte privé-aangelegenheden stak. Als je zulk een overmaat van energie wilt ontplooien, waarom ga je dan mevrouw Evans’ gestolen kind niet zoeken inplaats van mij hier een stel idiote en onbeschofte vragen te stellen?”
     Na deze opmerking had Philip - althans voorloopig - het pleit gewonnen. De rechercheur liep donkerrood aan, staarde Philip enkele tellen lang driftig aan, draaide dan op zijn hakken om en stampte de trap af. De deur ging open en de dokter kwam naar buiten.
     „Hoe gaat het met mevrouw Evans?” vroeg Philip.
     De dokter streelde zijn grijze korte baardje. „Goed. Goed. Geen reden tot ongerustheid. Ik heb haar iets gegeven om haar zenuwen te kalmeeren. Ze ligt nu in bed en slaapt. Zoolang mogelijk laten slapen. Ze heeft geweldige behoefte juist aan rust en slaap.... Zij zal in de toekomst reservekracht noodig hebben.”
     Hij zei de laatste woorden met een scheeven en veelbeteekenenden blik zijdelings omhoog naar Philip, die een vol hoofd boven hem uitstak.
     „Hoe bedoelt U?” vroeg Philip. „Bedoelt u, dat u gelooft, dat.. dat mevrouw Evans’ kind niet meer wordt teruggevonden?”
     De dokter keek schichtig om naar de deur van de kamer, waardoor hij juist was naar buiten gekomen, en ging enkele passen verder de gang in staan. Hij liet zijn stem zakken tot een dof gefluister.
     „Wat denkt ù nu eigenlijk? U bent een vreemdeling hier, nietwaar? Mevrouw Evans vertelde mij dat zij u in Holland goed heeft gekend.”
     Philip knikte en haalde een pakje sigaretten te voorschijn. Hij bood den dokter er een aan, maar deze weigerde met een abrupt wuiven van zijn hand.
     „Het is natuurlijk om geld te doen,” zei hij, „geld moeten ze hebben. Kinderen stelen is in dit, zoogenaamde „beschaafde” land een beroep en een methode om aan geld te komen, juist zooals alcohol smokkelen en chantage het vroeger waren.... Geld, geld en nog eens geld, daar draait hier alles om. De ouders zitten altijd in een positie, die voor hen is om krankzinnig te worden. Enkele dagen na het stelen van het kind ontvangen zij een briefje, hoeveel geld de kidnappers moeten hebben en waar het moet worden gedeponeerd. Er staat altijd bij, dat het kind wordt vermoord als de politie of iemand anders dan de persoon, die wordt aangewezen om het geld te deponeeren zich ermee bemoeit. De politie is in dit land altijd onmachtig geweest om de daders te vinden. De heele Amerikaansche politiemacht heeft maanden lang gezocht naar de kidnappers van de baby van Lindbergh. Zij zijn niet gevonden. Wat doen de ouders in zulk een geval? Wat zou U doen?.... Als de politie de daders vindt en ontdekt, waar zij het kind verborgen houden en de gangsters krijgen er de lucht van, vermoorden zij het kind. opdat het hen later niet zal kunnen herkennen en tegen hen getuigen. En dan gaan ze er van door. De ouders hebben niet de geringste hoop, dat de autoriteiten hun kind levend voor hen zullen kunnen terughalen. Wat doen zij dàn? Wat zou elke vader of moeder doen? Zij betalen. Zij sturen de aangewezen persoon met de gevraagde hoeveelheid geld geheel alleen naar de aangewezen plaats.... en laten hem het geld overhandigen. En wat dan?.... Wat dan, vraag ik U?”
     De oude Fransche dokter trok in woede aan zijn korte baardje. „Als de schoften het geld in handen hebben.... Waarom zouden ze dan het kind terugbrengen met de kans, dat het gaat praten of hen ooit herkent en de politie aanwijzingen kan geven. Bovendien is het een groot risico extra het kind terug te bezorgen. Het is veel veiliger en gemakkelijker het te vermoorden ergens in een bosch en het lijkje eenvoudig te laten liggen. Dat is ook met de kleine Charles Lindbergh gebeurd.... Ik twijfel er geen oogenblik aan, of morgen in den loop van den dag stellen de kidnappers zich met mevrouw Evans in verbinding door middel van een anoniem briefje of door middel van iemand, dien zij daarvoor uitzoeken. En dan betáált mevrouw Evans. Vaders en moeders geven zelfs hun laatste cent om het leven van hun kinderen te redden.... Maar als zij het geld gestort heeft, komt het kind nog niet terug. Beslist niet! Daarom zei ik, jonge man, dat zij reservekracht noodig heeft. Goeden morgen. Pas goed op haar.” Hij snelde de trap af met korte en lichte stapjes.
     Philip stond enkele seconden stil boven aan de trap en volgde hem dan naar beneden. Op het oogenblik, dat hij op de derde trede van onderen stond, ontploften er voor hem een serie verblindende lichten.... de verslaggevers, die in een kamer beneden verzameld waren geweest, waren naar buiten gekomen, namen geen enkel risico, maar lieten meteen hun fotografen met flitslampen foto’s nemen van dien forsch uitzienden man, die de trap af kwam.
     Het volgende oogenblik hadden zij hem van alle zijden omringd. Zij vroegen hem het hemd van het lijf. Het gaf niets, of Philip al verzekerde, dat hij hoegenaamd niets van de zaak afwist.... de verslaggevers hadden weinig nieuws kunnen krijgen en alles wat er in en om het huis gebeurde, was kopij voor hen. Toen zij van den rechercheur gehoord hadden, dat Philip een oude bekende van Marion was, uit Holland, oordeelden zij, dat daar genoeg kopij in zat voor minstens één kolom. Het duurde een vol kwartier voor Philip hen van zich af kon schudden.
     Toen hij buiten kwam, stond zijn auto midden tusschen juist gearriveerde groote en nog grootere auto’s in. Sommige daarvan hadden roode lampen aan voor- en achterkant: politiewagens.
     Het regende, dat het goot. Er was geen wind, maar de lucht was dik en grijs en scheen vlak boven de toppen van de boomen in de oprijlaan te hangen. Het water droop van den rand van Philip’s hoed. Hij vond eindelijk iemand, die een politieauto uit den weg kon zetten, en daarna manoeuvreerde hij voorzichtig tusschen de andere auto’s uit, de oprijlaan af en sloeg de richting in naar Rochester-stad.

* * *

     Philip moest onder deze omstandigheden wel een hotel gaan zoeken. Het was mogelijk, dat Marion hem alsnog zou verzoeken, bij haar te logeeren, maar tot dusver had zij dat niet gevraagd en Philip wist ook niet, of zij het onder deze omstandigheden zou doen. Hij vond een groot hotel en stopte er. Het regende elke minuut harder. Philip rende van zijn auto naar de ingang van het hotel in gestrekten draf. Hij liet zich inschrijven, kocht een paar boeken aan het lectuurstalletje in de hall, liep naar zijn kamer en ging op bed liggen lezen. Hij voelde zich vrij belabberd. De wetenschap, dat een stel schoften het eenige kind van een jonge weduwe stelen, dat de politie van de Vereenigde Staten niet bij machte is te achterhalen wie die streek hebben uitgehaald; de wetenschap voorts, dat er een groote kans is, dat die schoften, als zij zouden gepakt worden, door omkooperijen en politiek geknoei ongestraft konden blijven; en bovenal, dat er negentig procent kans was, losgeld of geen losgeld, dat het kind niet levend zou terugkomen maar laaghartig werd vermoord, al deze feiten waren voldoende om iederen man het bloed onder de nagels vandaan te halen.
     Philip trachtte zijn aandacht bij zijn boeken te houden. Hij begon nu eens in het eene, dan weer in het andere. Hij schelde en bestelde whisky-soda en daarna een lichte lunch.... Hij wist maar al te goed, dat hij in dit geval absoluut en volkomen machteloos stond, en juist dit besef maakte hem razend....


Hij begon nu eens in het eene, dan weer in het andere.

     Hij smeet tenslotte zijn boeken opzij, liet zijn bijna onaangeroerde lunch staan en ging naar beneden. In de lounge dronk hij koffie en daarna ging hij in de bar kijken. Het was er leeg om dezen tijd van den dag. Maar de enkele menschen, die er zaten, spraken over het geval, dat de geheele Vereenigde Staten in rep en roer bracht: het kidnappen van het eenige kind van Marion Evans. Philip mengde zich in verschillende gesprekken en iedereen was uitermate vriendelijk, toen zij hoorden, dat hij Hollander was, en iedereen haastte zich ook om hem uit te leggen, dat de politie niets deed of niets kòn doen. De unanieme meening was, dat het kind van mevrouw Evans slechts als lijkje zou worden teruggevonden.
     Philip kreeg er ten slotte genoeg van. Hij kocht de eerste middagedities der kranten aan het stalletje en nam ze mee naar boven. Drie van de kranten hadden, bij gebrek aan nieuws over het kind Evans, uitgebreide verhalen over den knappen vreemdeling uit Holland, die in de ure des gevaars was aangekomen om Marion Evans terzijde te staan. De foto’s van Philip op de trap waren alom aanwezig. Philip zag er op uit als een eerste klas boef.... flitslampen zijn nooit bijster flatteus.
     De verslaggevers hadden getracht uit het gerucht van Philip’s vroegere bekendheid met Marion Evans zooveel mogelijk kopij te halen. Hij werd door de diverse reporters afgeschilderd als Marion’s toekomstige man, als een jeugdliefde, als een van haar hopelooze liefdes en als een fortuinjager, die Marion om haar geld hoopte te kunnen trouwen. Hij smeet de kranten in een hoek van zijn kamer en bestelde een heele flesch whiskey. Hij was te onrustig om kalm te blijven zitten.
     Toen ratelde de telefoon op het tafeltje naast zijn bed. „Hallo?” riep Philip verbaasd.
     Van den anderen kant van de lijn kwam een vreemde gedempte stem. Het was alsof de man, die sprak, zijn stem wilde vermommen door tegen zijn hand te praten.
     „Is dat Philip Raack daar? Spreek ik met Philip Raack?” De stem sprak zijn naam een beetje vreemd uit, maar Philip - korzelig, want hij vermoedde een verslaggever aan de lijn te hebben - bevestigde, dat hijzelf aan het toestel was.
     „Kent u Marion Evans van vroeger?”
     „Is dat jouw zaak?” vroeg Philip, die er nu genoeg van begon te krijgen.


„Is dat jouw zaak?” vroeg Philip, die er nu genoeg van begon te krijgen.

     „Wind je niet op,” zei de gedempte stem, „wat ik ga zeggen is in uw en in Marion Evans’ belang. Ik heb in de krant van vanavond gezien, dat u juist bent aangekornen uit Holland en dat u hier wildvreemd bent. Is dat zoo?”
     „Wildvreemd,” bevestigde Philip kortaf.
     „Ik heb een boodschap voor Marion,” ging de stem verder, „luister goed: het gaat over haar kind. Wij hebben geen zin om briefjes te schrijven. Daar houden we niet van. Breng jij de boodschap over. Luister goed....”
     Philip drukte plotseling de telefoon vast tegen zijn oor en nam een vulpotlood uit zijn binnenzak.... Was het mogelijk dat de gangsters, die het kind gestolen hadden, hem, Philip Raack, hadden uitgekozen om het noodzakelijk contact met de beroofde moeder tot stand te brengen? En waarom ook niet? Als zij in de krant hadden gelezen wat er over Philip werd geschreven, was het heel logisch, dat zij tot de conclusie kwamen, dat hij de ideale man daarvoor was. Hij was in de buurt en in heel dat district van Amerika trouwens, een vreemde. Hij was tevens een oude vertrouwde vriend van Marion. Er hoefde geen vrees te bestaan, dat hij slim zou willen zijn of rare streken uithalen, van hun standpunt bezien.... Het was voor een georganiseerde bende als die, welke het kind gestolen had, natuurlijk een koud kunstje geweest om binnen vijf minuten te weten te komen in welk hotel hij zich had laten inschrijven....
     Die gedachten schoten Philip bliksemsnel door het hoofd, terwijl hij een ouden brief uit zijn binnenzak voor zich neerlegde op het bedtafeltje om er notities op te maken.
     „I’m listening,” zei hij, „shoot!”
     „Luister goed en vergis je niet. Wij maken geen flauwekul. Wij willen vijftigduizend dollar. In kleine biljetten. Goed gehoord? Vijftigduizend dollar; dan zal er niets met het kind gebeuren. Zeg tegen je vriendinnetje, dat zij het geld vanavond om elf uur klaar moet hebben. In contanten. Dat snap je. Ze kan het nog best krijgen vóór elven als het werkelijk noodig is. Dat weten wij.... En denk er aan, dat het vanavond om elf uur er zijn moet, anders gebeuren er minder prettige dingen met het kind. Dan wordt het ons te heet en gaan wij er van tusschen. Gesnapt?”
     „Gesnapt,” zei Philip tusschen opeengeklemde tanden, „maar waar moet dat geld komen en wie moet het brengen?”
     „You,” ging de gedempte stem voort. „Jij brengt het naar je hotel en zorgt dat het precies om elf uur op dezelfde kamer is waar je nu zit. Zorg dat er een auto voor je buiten klaar staat en precies om elf uur krijg je nieuwe instructies over wat je te doen hebt. Gesnapt?”
     „I got it,” zei Philip, maar denk er aan, dat het best mogelijk is, dat mevrouw Evans het geld in contanten niet krijgen kan voor elf uur vanavond.”
     „O yeah?” zei de ander, dan is het vervelend voor haar. Elf uur heb ik gezegd en ik bedoel geen minuut later. Er valt niet te schipperen. Je kunt ons niet aan een lijntje houden en intusschen de politie ons spoor laten zoeken. Daar trappen we niet in. Je hebt alleen maar te zorgen, dat je vanavond om elf uur hier in je kamer terug bent.... Met die vijftigduizend dollar in contanten. In kleine biljetten.
     „Ja maar,” zei Philip.
     Hij hield op. Hij hoorde een klik in de telefoon en even later bromde de zoemtoon in zijn oor. De opbeller had de verbinding verbroken. Philip legde langzaam den hoorn op den haak en zonk op den rand van zijn bed neer. Geheel automatisch, met gedachten die heel ver weg waren, schonk hij een half glas vol met onverdunde whiskey. Hij dronk het glas snel leeg en keek op zijn horloge. Het was zeven uur.
     Toen, plotseling, kwam Philip in beweging. Hij rukte zijn regenjas van den haak, flapte zijn hoed op en stak zijn armen in de mouwen van zijn regenjas, terwijl hij de gang door rende. Hij gleed vijf meter over de tegels van de hall en glipte door de halfgesloten deuren van de lift.... Beneden sprong hij de trappen af, de straat op en in zijn auto zonder links of rechts te kijken. Zijn wagen stond van voren en van achteren tusschen andere geparkeerde wagens, Philip had geen tijd te verliezen. Hij zette zijn wagen iets achteruit, gooide het stuur om en draaide weg uit de enge ruimte, die hem was overgebleven. Zijn voorbumper nam met groot gekrijsch van schurend metaal een stuk achterbumper mee van de auto voor hem, maar stukjes bumper waren geen dingen, die nu een rol van eenig belang speelden. Den weg naar Marion’s huis - Philip’s Cadillac wierp links en rechts door regenplassen nu en dan een golf op als een torpedojager in volle vaart - legde hij af in elf en een halve minuut.... Dat was zonder eenigen twijfel een record voor dat speciale traject voor alle tijden.
     In het midden van de groote hall stond de rechercheur van dien ochtend. Hij praatte met twee agenten in uniform. Hij keek Philip aan met een wantrouwenden blik. In Philip’s hersens ging een waarschuwend rood lichtje aan. Hij was buitenlander.... en de politie was zoo zenuwachtig als Amerikaansche politie maar zijn kon. Als hij werd gearresteerd, al was het maar op verdenking en voor vierentwintig uur, was het lot van Marion’s kind beslist. Philip remde zijn vaart af en stopte voor den rechercheur.
     „Ik kom eens kijken hoe het met mevrouw Evans gaat,” zei hij, „slaapt ze nog?”
     „Yeah,” zei de rechercheur. Dat was alles. Hij beet op een halve zwarte sigaar, die niet brandde, en hij keek Philip aan of hij Al Capone zelf was.
     „Wel, dan zal ik maar doorloopen,” zei Philip, „ik heb een privé-kwestie te bespreken”.
     Hij deed een pas in de richting van de trap, maar de rechercheur stak een ham van een hand uit en pakte hem bij zijn mouw.
     „What ’s the hurry?.... Wat heb je een haast!”
     „Ik heb heelemaal geen haast,” zei Philip.... Hij overwoog in enkele seconden of hij ronduit zou zeggen, dat de gangsters hem, Philip Raack, hadden uitgekozen om als verbindingsman te fungeeren. Zijn gezonde verstand zei hem, dat dàt een zekere sollicitatie was naar op staanden voet te worden gearresteerd.
     „Toe nou, rechercheur, ik ken mevrouw Evans al zoo lang en zoo goed. Ik móet haar even spreken en weten hoe het met haar gaat.”
     De rechercheur keek hem strak aan en bleef kauwen op zijn uitgedroogde sigaar. Zijn oogen waren even uitdrukkingsloos als die van een doode kabeljauw. „Ik zei, dat zij sliep,” zei hij.
     Philip hoorde een zwak geluid bovenaan de trap en keek op. Daar stond Marion in een lichtblauwe kamerjas en mooier dan Philip haar ooit had gezien. Haar oogen stonden donker en droevig in haar bleek gezicht. Philip ontdook den arm van den rechercheur, rende de trap op en hield Marion in zijn armen vóór zij een woord kon zeggen.
     „Ga mee naar binnen,” zei Philip, „ik moet je dringend spreken.”
     Hij nam haar bij een arm, en stuurde haar de zitkamer binnen. De rechercheur staarde naar boven, van zijn plaats beneden aan de trap, maar hij zei niets. Hij keek alleen maar.
     Binnen, in Marion’s zitkamer, draaide Philip de deur op slot. Marion ging op de sofa zitten en keek naar Philip.
     „Wat is er?” vroeg ze.... „is er iets? Er is iets gebeurd.” Philip ging naar haar toe en pakte haar schouders.
     „Er is genoeg gebeurd,” zei Philip, „ik ben opgebeld door de kidnappers. Ik ben de tusschenpersoon”.
     Marion staarde hem enkele tellen lang aan, zonder dat er iets veranderde aan de uitdrukking in haar oogen. Dan stond zij langzaam op.


Marion staarde hem enkele tellen lang aan, zonder dat er iets veranderde in de uitdrukking van haar oogen.

     „Jij?”
     Philip haalde de schouders op: „Beter dan een ander”.
     „Ja”, zei Marion, „Mijn hemel, ja. Maar waarom?”
     „Doet dat wat ter zake? Zij willen vijftigduizend dollar hebben. Vanavond om elf uur”. Hij klapte zijn handen tegen haar schouders in een bemoedigend gebaar. „Je krijgt je jongen terug, Marion!”
     „Vijftigduizend dollar,” zei Marion, „om elf uur?”....
     Haar oogen gingen mechanisch naar het kleine met diamantjes bezette horloge aan haar slanke pols. „Zooveel contant geld heb ik immers niet”.
     „Dat geeft niet. Heb je een bank in Rochester?”
     „De Chase National”.
     „Hoe heet de manager?”
     „Fred Allen,” zei Marion mechanisch.
     Philip bladerde snel in het telefoonboek; dan hield hij er plotseling mee op. „We zullen de politie er toch in moeten mengen, als we doen alsof we dat geld van de bank gaan halen,” bedacht hij plotseling.
     Marion keek hem verschrikt aan.
     „Juist doen alsof? Wil je hun het geld niet écht geven?”
     „Natuurlijk niet,” zei Philip ongeduldig, „dacht je dat ik hun een klein fortuin in de vingers wou drukken?”
     „Maar Philip,” de tranen stonden in Marion’s oogen, „als we hun dat geld niet geven.... Ik wil dat ze dat geld krijgen. Wat kan mij mijn geld schelen als ik er het leven van Johnny mee red? Hoor je, Philip? Ik wil het niet hebben. Ik wil niet de kleinste kans loopen dat er iets misloopt. Die kerels zijn geen.... geen kostschoolmeisjes. Dacht je, dat je ze krantenpapier in hun vingers kon drukken?.... Ik wil niet, hoor je....”
     „Ja maar....” begon Philip, maar zag het nuttelooze van redetwisten in. Hij begon weer in het telefoonboek te bladeren en zocht het nummer op van Fred Allen, manager van het Rochester filiaal van de Chase National Bank. Hij was thuis, iets waarvoor Philip oprecht dankbaar was. Er was een explicatie van volle tien minuten noodig. Daarna zag mijnheer Fred Allen de noodzaak van buitengewone haast in. Hij zei toe, te zullen doen wat hij kon in zoo korten tijd. Philip zei, dat hij binnen een half uur met mevrouw Evans bij hem zou zijn.
     Marion ging naar haar slaapkamer om zich te kleeden en Philip liep op zijn teenen naar de deur, die naar de bovenhall voerde, en rukte die onverwaclit open. De rechercheur, die aan den voet van de trap had gestaan, stond daar.... voorovergebogen in luisterhouding.
     „Luistervinken stinken,” merkte Philip in het voorbijgaan op.
     „Komt u eens even hier,” zei de rechercheur. De rechercheur sloot de deur achter hem. Daarna keerde hij zich tot Philip en keek hem aan door oogen, smal als spleetjes.
     „Wel, wel.... Al in onderhandeling over vijftigduizend dollar, hoor ik?” vroeg hij.
     „Goed gehoord,” zei Philip.
     „Ik vind, dat jij merkwaardig veel weet voor iemand, die gisteren uit Holland gekomen is.”
     „Wij Hollanders weten veel,” zei Philip, „heel wat meer dan jullie, in elk geval”.
     „Dus jij bent de jongen, die als tusschenpersoon zal spelen.... Wel wel. En hoe is de rest van het verhaal? Weet je misschien ook waar het kind van die mevrouw Evans is.... Hè?” Hij schoof zijn kin vooruit tot vlakbij Philip’s gezicht.
     „Stel geen idiote vragen,” zei Philip, pogend den adem van den ander te ontwijken. Toen dat niet ging, stak hij een sigaret op.
     „Ik vroeg of jij misschien ook toevallig wist waar het kind van mevrouw Evans is.”
     „Ik zou me maar kalm houden tot dat kind terug is,” zei Philip; „deze knapen laten zich niet voor het lapje houden. Ze moeten het geld vanavond om elf uur op mijn hotelkamer hebben.”
     „Je schijnt aardig veel van die knapen af te weten, hè?”
     „Ik heb alleen een telefoongesprek met ze gehad.”
     De rechercheur lachte smalend: „O, yeah?”
     Zijn rechterhand schoot omhoog, pakte Philip’s das en gaf er een harden ruk aan, die Philip’s hoofd voorover deed schieten, maar Philip reageerde niet.


Zijn rechterhand schoot omhoog, pakte Philip’s das en gaf er een harden ruk aan.

     „Je vindt jezelf een listige jongen, niet?” vroeg de rechercheur verder.
     Philip stond nog steeds onbeweeglijk en hield zorgvuldig zijn vuisten omlaag. Zoo ver mogelijk omlaag. Dat trucje om een man ertoe te krijgen een politieman te slaan en hem dan in te rekenen was tè oud om op in te gaan bij iemand als Philip.
     Toen ging de deur achter Philip open en Marion kwam naar buiten, met een regenjas aan en een slappen vilthoed op.
     De rechercheur keerde zich naar haar toe: „Luister, mevrouw Evans, deze meneer hier deugt niet. Laat ik u waarschuwen. Hij ligt met de kidnappers onder één deken. Hij is me veel te gauw naar mijn zin in de geschiedenis verwikkeld geraakt. Ik zal hem mee naar het bureau nemen en eens kijken of we hem niet aan het praten kunnen krijgen.”
     Marion keek van Philip naar den rechercheur. „Geen kwestie van,” zei ze, „bent u stapelgek geworden?”
     „O nee”, antwoordde de politieman, „hij wil u alleen maar vijftig mille uitschroeven. Anders niks.”
     „En wat dan nog? Dat moet ik toch weten! Het is mijn geld.”
     De rechercheur haalde een stel handboeien uit zijn broekzak en begon ermee te rinkelen. „Kom mee,” zei hij tegen Philip.
     Toen deed Marion drie passen naar voren. Ze stapte tusschen Philip en den politieman in en haar stem had een metalen klank, dien Philip nooit eerder had gehoord....
     „Luister,” zei ze, „ik beslis wat ik doen zal en niet u. Ik wil mijn kind terug en ik zal hem probeeren terug te krijgen, al kost het de laatste cent die ik heb. Begrepen? En ik heb dezen mijnheer hier noodig om met de kidnappers in contact te komen. Hij heeft tenminste het contact tot stand gebracht. Dat is meer dan die stomme politie van u in vierentwintig uur heeft kunnen doen! Opzij! Laat ons door! Ik heb haast.”
     Op dat oogenblik klonken er voetstappen op de trap. Een korte dikke man met een slappen hoed achter op het hoofd kwam met twee treden tegelijk de trap op rennen. Hij stopte toen hij de drie menschen bovenaan in de gang zag en de glinsterende handboeien.
     „Wat is hier aan het handje?” vroeg hij, „mag ik me voorstellen. Ik ben Hickey, Department of Justice.”
     De rechercheur wees naar Philip met een grooten duim: „Ik neem dezen vogel mee,” zei hij, „hij is me een beetje te snel goed bekend met de onderwereld.”
     Marion Evans duwde den rechercheur opzij en niet zacht ook. „Ik ben mevrouw Evans,” zei zij. Haar oogen flitsten van woede. „Mijn vriend hier, dien ik al jaren ken, is door die gangsters opgezocht en in zijn hotel opgebeld. Zij willen hem als verbindingsman gebruiken omdat hij recht uit Holland komt en hier heelemaal onbekend is. Ze hebben hem gezegd te zorgen, dat het geld er vanavond om elf uur is. En dat geld hééft hij vanavond om elf uur. Begrepen? Als de politie er aanmerkingen op heeft, moet ze eerst maar zorgen, dat zij me een manier aan de hand kan doen om me mijn kind terug te geven. Maar dat kunnen jullie niet.” Philip Raack keek den man van het Departement van Justitie aan. „Kan ik u een oogenblik onder vier oogen spreken, mijnheer Hickey?”
     De ander ging met hem Marions zitkamer binnen. Philip vertelde hem in groote haast wat de verhouding was tusschen hem en mevrouw Evans en voorts, dat hij destijds werk had gedaan samen met den politiecommissaris in New York. Hij vertelde, hoe hij in zijn hotel was opgebeld, en drong aan op de grootste snelheid.
     De dikke man liep in cirkels de kamer rond, terwijl hij sprak. Toen Philip klaar was, stond hij drie seconden stil en knikte dan. „In orde,” zei hij.
     Philip ging de kamer uit zonder verder tijd te verliezen. De rechercheur, die nu twee agenten bij zich had, keek vragend naar Hickey. De kleine man schudde het hoofd. De rechercheur zag er deerlijk teleurgesteld uit, toen Philip samen met Marion de trap af rende en hij daar bleef staan met zijn handboeien.
     Philip hielp Marion door den regen over de plassen en in den wagen. Hickey was hem naar beneden gevolgd. „Ik ga niet mee,” zei hij voor het portier sloot, „je hebt best kans, dat ze ergens op den weg een spion hebben staan om uit te kijken. Good luck.”
     Hij stond den wagen na te kijken, toen die verdween met grommenden motor, groote gudsen water links en rechts opwerpend. Hij zag eruit als een man, die wel goed zou willen, maar zijn heele leven is teleurgesteld door corruptie en alle vertrouwen in de politie verloren heeft.
     De lichten in de bank brandden, toen Philip er stopte. Het was tien minuten voor tien. De manager stond op de stoep te wachten. Hij ging met hen naar binnen.
     „Is het gelukt?” vroeg Philip.
     De ander knikte: „Ik kon de bankkluis niet openen want hier hebben we een tijdslot. Maar een vriend van mij kon wel in zijn safe.” Hij ging zijn privé-bureau in en trok een zeildoeken zak onder zijn schrijftafel uit.
     „Dat is het,” zei hij, de zak op tafel leggend, „zou u deze papieren even willen teekenen, mevrouw Evans?”
     Marion teekende verschillende papieren, die hij voor haar neerlegde. Het teekenen scheen wel volle vijf minuten te duren en Philip keek tweemaal op zijn horloge. Toen alles klaar was, nam Philip den zak op en schoot naar de deur, met Marion op zijn hielen. De manager volgde en wenschte hun „Good Luck.”
     Op de stoep hield Philip in en bleef wachten.... Er stroomde veel verkeer voorbij. Ook een taxi. Philip hield de taxi aan, zette Marion erin en schudde haar de hand.
     „Kalm blijven,” zei hij, „ik zal doen wat ik kan.”
     „Dat wéét ik,” zei Marion. Zij pakte zijn hoofd tusschen de handen en kuste hem op den mond. „Zul je voorzichtig zijn?”
     „Natuurlijk,” zei Philip, „ga nu maar.”
     Toen hij in zijn eigen auto naar het hotel reed, lag er een scheeven trek om zijn mond. Voorzichtig zijn.... Het was één ding om in Holland privé-dectectiefje te spelen, maar het tegen een Amerikaansche bende wanhopige gangsters opnemen was een tweede. De eenige verzekering, die Philip had, was de revolver in zijn broekzak.
     Het was kwart over tien, toen hij in zijn hotel terugkwam. Hij ging recht naar den portier en kreeg van hem een groot stuk bruin pakpapier en een eind solide bindtouw. Daarna ging Philip naar zijn kamer. Hij maakte den zak los boven zijn bed, schudde de pakken bankbiljetten eruit en keek hoe groot die stapel ongeveer was. Daarna pakte hij een paar oude magazines en kranten uit zijn koffer en sneed met een mes zooveel van de kranten en tijdschriften af, tot hij een stapel kreeg, zoowat even groot als de bankbiljetten. Hij pakte het waardelooze papier in, trok de knoopen zoo strak aan als hij kon. Een paar seconden konden zijn leven redden, later op den avond!
     Daarna goot hij een half glas whiskey door zijn keel en ging op het bed zitten wachten, met een sigaret tusschen zijn vingers.
     Vijf voor elf.... Vier voor elf.... twee voor elf.... Om vijftien seconden over elf ratelde de telefoon. Philip nam den hoorn op. Het was dezelfde man als dien middag.
     „Zoo,” zei hij, „heb je de poet?”
     „Ja,” antwoordde Philip, „wat moet ik doen?”
     „Mooi. Neem het mee in je auto. Rijd rechtuit de boulevard af, die langs het hotel loopt. Als je je hotel uitkomt rechtsaf. Gesnapt? Na twee kilometer ongeveer passeer je aan je rechterhand een groote bioscoop. Voor de bioscoop staat een klok. Passeer die klok precies om half twaalf. Als je vroeger bent, wacht je maar. Rijd dan rechtuit dien weg af met een snelheid van vijf-en-twintig kilometer, volgens je snelheidsmeter. Laat je linkerportierraam open. Dat is alles.”
     „Waar moet ik het geld afgeven?” vroeg Philip.
     „Dat hoor je wel.”
     „Hoe weet ik of ik het kind terugkrijg?”
     „Dat komt terug. Wij het geld, jij het kind.”
     „O.K.,” zei Philip, maar hij zei het tusschen zijn tanden.
     De telefoon zoemde weer in zijn oor. De verbinding was verbroken. Philip trok zijn regenjas aan, nam het pak in bruin papier en de canvas-zak met de bankbiljetten in zijn hand. Bij den portier beneden schreef hij op een label naam en adres van Marion Evans en bond den label aan den zak.
     „Morgenvroeg laten bezorgen,” zei hij tegen den portier en gaf hem een dollar om het hem in het geheugen te prenten. Liep de zaak met hem mis, overpeinsde Philip, dan was in elk geval het geld gered. Vijftigduizend dollar is en blijft vijftigduizend dollar.
     De regen buiten was wat minder hevig, maar zij ruischte gestadig naar beneden. Philip legde het pak achterin, in de dickeyseat van den grooten twoseater en bond het stevig vast met het eind overgebleven touw. Hij bond het zoo, dat het niet te zien was, dat het was vastgebonden, maar alsof het was blijven haken achter een stuk gereedschap. Om het echt te maken, gooide Philip een crick en twee moersleutels ernaast. Daarna reed hij in een kalm gangetje den boulevard af. Duizenden menschen liepen haastig langs de trottoirs. Roode, groene en blauwe neonlichten flitsten en werden in honderden kleurschakeeringen weerkaatst in de spiegelruiten van winkels en in het natte asfalt van de straat. Toen hij de bioscoop passeerde met de klok ervoor, was het één minuut over half twaalf. Philip drukte op het gaspedaal tot de snelheidsmetor op vijf-en-twintig stond, en gleed langzaam verder.
     De eerstvolgende twintig minuten gebeurde er totaal niets. Alleen de ruitenwisscher tikte zenuwachttg heen en weer, heen en weer over de verdronken voorruit. Massa’s auto’s kwamen hem tegemoet en passeerden hem in groote vaart, groote stralen water opspuitend. Philip probeerde door in het spiegeltje te loeren, uit te visschen of de politie hem misschien liet volgen buiten zijn weten. Dat kon alles bederven. Maar er waren zooveel auto’s op den weg, dat het hem onmogelijk was iets anders te ontdekken dan een wirwar van koplampen en achterlichtjes.
     De buurt werd nu langzaam verlaten. Niets dan alleenstaande halve en dubbele villa’s en daartusschen verlaten plekken bouwgrond met groote reclameborden die aangaven dat er grond te huur of te koop was. Een enkele benzinepomp kwam nog.... Dan schoot plotseling een groote zwarte gesloten auto dicht langs Philip heen. Iets wits vloog door de lucht en viel op den bodem van zijn wagen.
     Het was een opgevouwen stukje papier met een revolverpatroon er in om het zwaarte en een element van dreiging te geven. Philip vouwde het open en las het bij het licht van het dashboardlampje. Erop stond:
     „Maak een heelen draai en rijd dezen weg terug. Sla dan den derden zijweg rechts in, voorbij het gele reclamebord.”
     Philip remde af, keerde om, en telde de zijwegen. Hij vond het gele reclamebord en draaide de auto dien zijweg in. Het was een volkomen verlaten zandweg vol met kuilen. De Cadillac was prachtig geveerd, maar desondanks bonkte de carosserie op en neer, tot Philip het gevoel kreeg dat hij in een tank zat.
     Hij haalde zijn revolver uit zijn broekzak en legde dien op de leeren kussens van de zitting onder zijn linkerbeen. Hij drukt hem vast met zijn beenen, tuurde in de lichtbaan van zijn koplampen. De weg zag er uit of die nergens heen leidde. Philip reed langzaam een kilometer of zoo verder, doch er gebeurde totaal niets.... Maar dan scheen plotseling uit het spiegeltje het licht van twee koplampen in zijn oogen. Een auto kwam hem achterop. Kwam hem zeer snel achterop zelfs. Ongetwijfeld weer de groote zwarte auto.... De wagen passeerde hem, bonkend en slingerend door de groote kuilen. Een golf modderwater spoot omhoog, een paar vette droppels kwamen door het open portierraam naar binnen en troffen Philips wang. Philip lette er niet op. Er zou nu snel iets gaan gebeuren! De zwarte auto remde af en ging dwars over den smallen weg staan. Philip trapte zijn rempedaal in, slipte weg in den modder en stopte met een halven meter ruimte tusschen zijn voorbumper en de treeplank van de andere auto. Er hadden twee mannen in de zwarte auto gezeten. Zij gooiden de portieren open en stoven op hem af. Philip hield met groote zorg zijn handen op het witte stuurwiel, zoodat de twee kerels ze konden zien. De eerste van de kerels was klein en had zwart sluik haar en een platten neus. Hij stak zijn gezicht, met een pistool, door het open portierraam. Hij rook naar uien.
     „Waar is het geld?”
     „Achter in, in de dickey.” Philip bewoog zijn handen niet van het stuurwiel. De andere kerel stond voor bij het linker voorwiel van den Cadillac, een revolver in de hand. De zwarte man trok zijn gezicht weg en Philip hoorde hem de klep van de dickeyseat openen.
     „Verduiveld, het zit vastgeklemd!”
     „Ik zal even helpen” zei Philip, stak zijn lange beenen naar buiten en dook zijn wagen uit. Het zware portier ging naar voren en benam daardoor even het uitzicht, dat de man bij het voorspatbord op hem had. Philip greep snel zijn revolver van de zitting, keerde zich kalm om, zette het pistool tegen den rug van den man, die over de dickey hing, en trok tweemaal snel af. De knallen waren gedempt.... en het geluid was nauwelijks weggestorven of Philip liet zich in den modder vallen.
     De tweede man schoot. De kogel floot over Philip heen en trof de stalen carosserie van de auto met een krijschend geluid. Daarna liet de tweede gangster zich zakken achter den motorkap van den Cadillac. Philip liet een kreunend geluid hooren en sloeg wat met zijn beenen. De ander bleef stil. Hij was kennelijk aan het overwegen of Philip inderdaad geraakt zou zijn of dat hij zich maar zoo hield. De regen ruischte neer, trommelde op de kappen van de auto’s en verdronk het beetje geluid dat Philip maakte toen hij, zoo snel hij kon, onder den Cadillac doorschoof. Hij zag de beenen van den anderen gangster.... aan weerszijden van het rechtervoorwiel.
     Philip verloor geen seconde, stak zijn hand tusschen de spaken van het wiel door, en vuurde op den knieschijf. De man gaf een gil en viel op den grond. Philip zag hem vallen in den verblindenden lichtbundel van de koplampen, en schoot zijn rechterhand in splinters. Een tweede gil, de revolver vloog weg door den modder.
     Philip stond overeind, zijn regenjas en zijn broekspijpen druipend van den modder, en pakte den gangster in zijn kraag. Het was onnoodig om naar den ander te kijken. Die lag in den modder naast de dickeyseat, met zijn gezicht naar beneden, dood.
     „Waar is het kind?” vroeg Philip.


„Waar is het kind?” vroeg Philip.

     De gangster antwoordde niet. Hij was een lange, magere man met een hazelip en dicht bij elkaar staande kleine oogen.
     „Waar is het kind?” herhaalde Philip tusschen zijn tanden door.
     De ander keek hem aan met een dooden blik in zijn oogen.
     „Ik weet niet waar je het over hebt,” zei hij, „breng me als de donder naar een ziekenhuis. Ik word gek van de pijn.”
     „Je zwijnt dat je nog leeft,” zei Philip, „kom mee!”
     Hij pakte den vent in zijn kraag en trok hem mee naar de treeplank van de Cadillac. Hij nam de gezonde hand van den ander, legde die op de treeplank met een ijzeren greep en sloeg op den vinger van den gangster met de kolf van zijn pistool.
     „Waar is het kind?” vroeg Philip.
     Hij sloeg nog eens en een derde keer. Toen begon de gangster te gillen.
     „Je bent wel langzaam van begrip,” zei Philip, „ik wil weten waar het kind is. Als je niet antwoordt, dan zul je hier sterven, dat bezweer ik je. Langzaam en vervloekt onprettig. Ik zal je niet de kans geven om in een ziekenhuis bij te komen en later door je vrienden en smerige advocaten je straf te ontloopen.”
     De ander wuifde met de hand en noemde een adres. Hij zei ook hoe hij er komen moest.
     „Best,” zei Philip.
     Hij voelde snel den ander z’n kleeren na, of er misschien een tweede revolver of een mes in zat, en duwde hem voorin den Cadillac. Hij sprong achter het stuur, keerde den zwaren wagen met eenige moeite en stoof in volle vaart den modderweg terug.
     De andere gangster lag op zijn buik in de modder; het bloed op zijn regenjas werd door den regen weggespoeld.
     Toen Philip het huis bereikte, dat hij hebben moest, was de man naast hem bewusteloos. Het was een oud huis in een verlaten buurt van Rochester. Niet gek bekeken; de politie had het kind overal vermoed behalve brutaalweg middenin oud-Rochester! Het huis zag er verlaten en onbewoond uit, maar Philip had zijn revolver in de hand toen hij de voordeur opende met den sleutel, dien de gangster hem had gegeven. Het huis was onbewoond. De electriciteitsmeter was niet eens ingeschakeld. Philip doorliep kamer na kamer bij het licht van lucifers en vond de kleerenkast, waarvan de gangster hem had verteld. Toen hij de deur opende, lag daar Johnny. Zij hadden hem vastgebonden in dekens, juist zooals zij hem haden meegenomen. Er was een vuile handdoek om zijn mondje gebonden en zijn gezichtje was gezwollen en rood van het huilen.
     „Kom maar, jongen,” zei Philip, „het feest is afgeloopen. Hij haalde den doek van het mondje, en nam den jongen onder zijn arm mee naar buiten als een bundeltje wasch. Hij sleurde den bewusteloozen gangster eruit en gooide hem achterin de dickey, waar hij bleef hangen met zijn beenen over den rand. Philip zette Johnny, nog in zijn dekens, naast zich neer en reed weg of de duivel hem op de hielen zat.
     Toen hij aankwam, brandden alle lichten in het groote huis van Marion Evans. Philip stoof de groote hall binnen, die nu vol stond met politiemannen en reporters. In het midden stond de rechercheur met Hickey.
     „Opzij, groote kluns,” zei Philip „er ligt iets in mijn auto, dat je gebruiken kunt.”
     Philip had er een satanisch plezier in om den vent op zijn nummer te zetten.
     Marion kwam als een wervelwind de trappen af en nam Johnny in haar armen, met dekens en al. Het was een heel tumult. Fotografen namen foto’s zoo snel ze konden.... de hall was vol van rook en geschreeuw van reporters. Philip ontsnapte ten slotte, samen met Marion en Johnny, naar boven.
     Op het midden van de trap stond de rechercheur, die op het tumult in de hall had staan neerzien. Philip, met zijn eenen arm om Marion heen, had een onbedwingbaren lust om diens das een ruk te geven.... Maar hij liet het na. Hij had al plezier genoeg om het gezicht van den ander.


(Teekeningen Franz Mettes)






Het tijdschrift „DE DRIE-STUIVERS-ROMAN” verschijnt Vrijdags om de 14 dagen onder redactie van Louis Thijssen, Voorburg (Z.H.) - Uitgave der N.V. Nederlandsche Uitgeverij „Opbouw”, Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid, Telefoon 98145, 21511, 21424. - Drukkers: N.V. Ver. Drukkerij Dico, Amsterdam-Zuid (tekstgedeelte) en Drukkerij Verweij, Mijdrecht (omslag).

PRIJS PER NUMMER 15 CENTS.
EERSTE JAARGANG - NUMMER 16 - 6 AUGUSTUS 1943

P 1083/6


Op grond van stilistische kenmerken („Hij schudde het hoofd”, „Hij haalde de schouders op”, „inplaats van”, etc.; daar waar „Thijssens” Philip slechts zei, vroeg en een enkele maal antwoordde, heeft „Van den Houts” Philip meer manieren om zich uit te drukken: deze ried, gromde, grijnsde, gaf te kennen, meende, glimlachte, riep, etc.) moeten we de eerste 16 bladzijden van deze aflevering hoogstwaarschijnlijk toeschrijven aan W.H.M. van den Hout; op grond van soortgelijke stilistische kenmerken („Hij schudde zijn hoofd”, „Hij haalde zijn schouders op”, etc.) is de rest van deze aflevering van „Philip Raack” waarschijnlijk toe te schrijven aan Louis Thijssen (of misschien wel van een van de door Willem in zijn Analyse en weerlegging van beschuldiging inzake W.H.M. van den Hout genoemde onderduikers): let ook op de spelling van whisky (t/m p. 16) en whiskey (v/a p. 16).