Willem W. Waterman - boekfanaten in de ban van een weerbarstige bohémien 1
Daan Dijksman


Vijftig jaar geleden werd Bob Evers geschapen en van zijn avonturen zijn inmiddels vijf miljoen exemplaren verkocht. Boekfanaten in de ban van een weerbarstige bohémien - W. van den Hout, alias Willy van der Heide, alias WILLEM W. WATERMAN

          Voorboden van een knalfeest waren het niet. Noch het tijdstip (zaterdagochtend vroeg) noch de locatie (een industrieterrein in Apeldoorn, alwaar het schoonmetselwerk in de bedrijfskantine weleens bepalend zou kunnen zijn voor de sfeer) leken veel relatie te hebben met het thema van de festiviteiten. Slechts de voor het bedrijf opgestelde ‘tomaatrode Saab’ vormde een verwijzing naar het verschijnsel Bob Evers waarom het die dag zou gaan. Het voertuig speelt een rol in een nieuwe Bob Evers. De schepper van de jongensboekenheld, ‘Willy van der Heide’ (in 1913 geboren als W.H.M. van den Hout, maar beter bekend onder nog een ander pseudoniem, Willem W. Waterman) mag ons al achteneenhalf jaar zijn ontvallen, er is in de persoon van de uit Meppel afkomstige Peter de Zwaan een andere broodschrijver aangetreden, die naast zijn arbeid als chef-kunstredactie van het dagblad Tubantia met regelmaat nieuwe avonturen door Bob Evers, Jan Prins en Arie Roos vervaardigt. Bob Evers is zodoende slechts voor bepaalde generaties louter jeugdsentiment geworden, namelijk voor hen die in de jaren vijftig en zestig opgroeiden. Verschijnselen als het bestaan van een Bob Evers Genootschap en een Bob Evers Nieuwsbrief dragen bij aan dat beeld van Bob Evers als jeugdsentiment.
          Voor de bijeenkomst werd reclame gemaakt onder het motto ‘Gejubel om een jubileum’, een verwijzing naar al die komisch bedoelde alliteratie in de Bob Evers-titels (Trammelant op Trinidad, Tumult in een toeristenhotel, Heibel in Honoloeloe, Een dollarjacht in een D-trein, Pyjamarel in Panama, Stampij om een schuiftrompet - ja, stampij abusievelijk met lange ij - om er maar een paar te noemen).
          Herdacht werd niet alleen dat het vijftig jaar geleden was dat Willy van der Heide de naamgever van de serie introduceerde. In 1943 verscheen in het blad Jeugd een feuilleton onder de titel De Avonturen van drie jongens in de Stille Zuidzee, en één van die jongens was Rob Evers, een Amsterdamse Rederszoon. Rob zou in later jaren worden omgesmeed tot Bob Evers, een Fabrikantenzoon uit het Amerikaanse Pittsburgh. Hij werd de naamgever van de titel, maar als karakter in de serie bleef hij nogal vlak en leek hij vooral bedoeld als menselijk decor voor Arie Roos (de dikke avonturier met rood haar en sproeten, die door het leven gaat onder het motto ‘geen zorgen voor de dag van morgen’) en Jan Prins (diens bedachtzame, zuinige tegenpool).
          Behalve om die herinnering aan 1943 was het uitgeverij De Eekhoorn verder natuurlijk vooral begonnen om de viering van het vijfmiljoenste Bob Evers-exemplaar. De gezamenlijke aanleiding voor die Bob Evers-toogdag maakte de bijeenkomst tot een evenement voor de jeugd tussen 7 en 77. Echte bejaarden waren er overigens nauwelijks, de gemiddelde ‘oude’ Bob Evers-Fan is een jaar of veertig, vijftig. Dat gold ook voor de 52-jarige neuroloog met wie we in de kantine in gesprek raakten en die vooral was gekomen om zijn serie gebonden Evers-boeken te completeren. Maar er was ook een jongetje dat luisterde naar de naam Bob Evers, overigens eerder omdat zijn vader Evers heet en Bob een leuke naam vond dan om de jongensboekenheld te laten voortleven. Maar het had toch wel wat toen de uitgever onze conversatie even moest onderbreken ‘om Bob Evers gedag te zwaaien’.

          De voorzitter van het in 1972 opgerichte Bob Evers Genootschap, dat overigens slechts bestuur en ereleden kent, moest zich wegens de afstand tussen Lucca, Toscane, waar hij woont en Apeldoorn verontschuldigen, maar schrijver Geerten Meijsing had wel een onderhoudende toespraak gestuurd en die werd nu voorgedragen door het erelid Ton Kleppe, van beroep accountant, maar dat terzijde. Hij sprak over de niet meer te achterhalen statuten en benadrukte ‘de ondersteunende functie’ van het Genootschap: „We komen minstens één keer in de tien jaar bijeen, maar we blijven alert!” Hij had in zijn betoog een aantal typische voorbeelden van Bob Evers-kunde verwerkt. Zo was daar het thema bondage. „In welk avontuur doen Jan en Arie de grootste moeite om vastgebonden te blijven, terwijl Bob hen steeds wil bevrijden; en noem tenminste twee ontsnappingspogingen van de helden. Om even te helpen noem ik er vast één: Jan Prins die zich met behulp van een elektrisch straalkacheltje weet los te maken in de ruimte boven de kroepoek-Chinees in de Binnen Bantammerstraat in Amsterdam in Een vliegtuigsmokkel met verrassingen.” Hier paste al gelijk een correctie: bedoelde de Genootschapsvoorzitter niet de Bethaniëndwarsstraat in plaats van de Binnen Bantammer?



Links: Willem Waterman in 1978.
Onder: Marie José van den Hout (Watermans zuster) en Paul van den Hout (Watermans zoon) op de Bob Evers-toogdag. Foto’s: Ronald Hoeben.







          Veel Bob Evers-weetjes - en vooral ook niet meer dan dat - kunnen thans worden opgezocht in het door John Beringen voor adepten vervaardigde boekje Het verschijnsel Bob Evers (Uitgeverij Warung Bambu T.Z., Breda). Het is een nogal kritiekloos werkje, waaruit onvoldoende blijkt dat de Bob Evers-kunde een onafhankelijke wetenschap is.
          Aan de onafhankelijkheid hechtte de feestredenaar op afstand, Geerten Meijsing, dus wel: „Ten slotte is er nog een kwestie die mij als filoloog aan het hart gaat. Er mag en moet niet geknoeid worden aan het taalgebruik van de oude Bob Evers-boeken, om ze te ‘moderniseren’. Anathema! Geheel uit den boze! Wanneer men de heruitgave bekijkt van de eerste drie delen in een Omnibus, dan kan men aan het zetsel precies zien op welke plaatsen dingen achteraf veranderd zijn: telkens wanneer het, in minder optimistische bewoordingen, over negers gaat. Door die zaken weg te moffelen, wordt het alleen maar erger. Waterman (de naam waaronder de auteur ‘Willy van der Heide’ zich opvallend door Amsterdam en Den Haag bewoog, red.) schaamde zich niet voor wat hij schreef; laat de man nog enigszins in zijn werk, in zijn gekkigheden van stijl en neigingen aanwezig blijven.”
          En daarmee was hij bij de figuur Waterman beland, die nu eenmaal oneindig veel interessanter is dan zijn jongensboekenhelden. (Hoezeer hun met lach of ik schiet-humor gekruide avonturen de jonge jaren vijftig-lezer op de Veluwe ook lieten wegdromen, naar verre oorden waar het vooral bepaald niet kneuterig was, waar er geen sprake was van een ouderlijk gezag of een knellend schoolregime, en dubbeltjes en kwartjes nu eens geen rol speelden.)

          Begin jaren zeventig was Meijsing met revolver-journalist en -uitgever Peter J. Muller (Candy, De Nieuwe) in gesprek gekomen over Waterman. Muller had de succesauteur leren kennen als Joke Raviera, die teksten leverde voor Candy. Die omstandigheid was ingegeven doordat Waterman halverwege deel 33 van de Bob Evers-serie met schrijven was gestopt na een hooglopend conflict met zijn uitgever. Toen deze op pockets wilde overgaan, had Waterman daar geen brood in gezien en voor ongeveer een ton2 zijn aandeel in de Bob Evers-rechten verpatst, om daar uiteraard later spijt van te krijgen. Watermans financiële handel en wandel is altijd net zo’n bron van mystificatie gebleven als diens oorlogsverleden en zijn wederwaardigheden naderhand: om de belasting te omzeilen, richtte hij een kerkgenootschap op, waarover zijn derde (en laatste) echtgenote het bewind voerde.
          Maar hoe dan ook: Muller had Meijsing, met wie hij het Bob Evers Genootschap zou oprichten, ‘een bandje laten horen waarop de schrijver met bulderende stem woeste zeemansballaden zong’.
          „Men kan begrijpen hoe geïntrigeerd wij waren door de schrijver van deze boeken, de schrijver van wie alleen een onduidelijk, half op de rug genomen fotoportret beschikbaar was, waarop hij met een kromme pijp in zijn mond (één van zijn 34 pijpen, red.), gehuld in een lambskin hes, in een gebogen houding zit te typen op een idioot kleine portable voor het raam op welks kozijn een namaak scheepslantaarn staat. Hij draagt een bril en heeft een soort kepie of kalotje op zijn hoofd. ( - ) Niemand kon ons wat meer over de schrijver vertellen; brieven aan de uitgeverij bleven onbeantwoord, of we kregen een formeel stencil terug, waarin geen feitelijke gegevens werden losgelaten.”
          De Willem W. Waterman-kunde was nog niet tot ontplooiing gekomen: de schaarse interviews dateren van later. Zo herinneren we ons nog een klassiek verhaal in de Haagse Post (Willem W. Waterman en het moreel verval) van de hand van Eelke de Jong. Behalve over Watermans oorlogsverleden gaat het stuk ook erg over drank, verval en de lucht van aanloop-katten (tijdens het vraaggesprek ontdoet de geïnterviewde zich al converserende klaterend van een mix van cola en wodka in de wasbak). Hij vertelde Eelke de Jong zijn Evers-werk ‘als een vak-trick’ te beschouwen. Hij hoefde niet naar Trinidad of Honoloeloe om zo’n decor te kunnen beschrijven. „Hemingway zei eens: ‘All foreign countries look exactly like the movies.’ Daar had-ie gelijk in.”
          Meijsings eerste afspraak met de schrijver was niet minder vintage-Waterman. Bij de woonboot die hij tijdelijk had betrokken, hing een briefje waarvan bij lezing in een keer zonneklaar werd wie van dit proza het copyright bezat: „Willen Bezoekers, Bestellers, Belangstellenden, Bezetenen, Bedouinen of wie ook die mij niet thuis treffen alsjeblieft een briefje, hoe summier ook, in de bus doen? Goedwillende buren verstrekken de meest verbijsterende signalementen, waar ik echter nachten van wakker lig. Wat dacht u van: ‘Keurige heer met snor en dame met paardestaart’? Zoek dat maar uit. Briefjes plus potlood aan touwtje in de bus. Willem.”
          Meysing vat samen: „Willy van der Heide, berucht als Willem W. Waterman, was een kleurrijker persoonlijkheid dan wij in onze stoutste dromen hadden kunnen vermoeden, veel wilder dan de boeken, turbulenter dan alle boeven en jongenskarakters van die reeks tezamen, met behoud van de krankzinnige charme en aantrekkelijkheid van beide categorieën.”
          De laatste keer dat Meijsing Waterman ontmoette, gedurende een week in Bellagio aan het Como-meer, was tevens de enige waarbij zijn collega-schrijver niet dronk maar at. „Op mijn verzoek zou het nieuwe deel aan het Como-meer spelen en zouden de jongens (net als Meijsing, red.) in een Cicroen DS rijden - met zijn hydraulisch veersysteem aanleiding voor eindeloze grappen over het gewicht van massa Arie Roos.”
          De broodschrijver ‘bonkte op de handslagmachine, het tafeltje wankelde en klapperde regen de muur en hij schreeuwde enthousiast de teksten uit die hij, aus einem Guss, opschreef’. Tot een tweede bezoek aan Italië kwam het niet meer: „Een half jaar later kreeg ik via infame krante-berichten te horen dat hij dood was.”

          Op de in het kader van de Bob Evers-dag gehouden ruilbeurs gaat de belangstelling van de meeste aanwezigen - niet verrassend - uit naar die Bob Evers-delen die nog aan hun complete works ontbreken. Geldzucht is de meeste aanbieders vreemd: voor een tientje was er al een Bob Evers in jaren vijftig-uitvoering met hebzucht opwekkend stofomslag te bekomen.
          Voor al dat werk dat meer met Willem W. Waterman (alias Victor Valstar, alias Sylvia Sillevis, alias nog van alles) dan met Willy van der Heide van doen heeft, bestaat wat minder belangstelling. Zo bemachtigen we voor een luttel bedrag het uit het begin van de oorlogsjaren stammende De kruistocht van generaal Taillehaeck (Proloog en Een strijd om Nederland, gebonden boeken waarin de schrijver op soms aanstootgevende wijze zijn credo in relatie tot Arnold Meijers Zwart Front verwoordt. Waterman zou zijn activiteiten als propagandachef van Zwart Front staken na de Duitse inval in de Sovjet-Unie, om daarna bij het soms moeilijk als zodanig te herkennen nazi-propaganda-blad De Gil een hoofdrol te gaan spelen.

De Gil, augustus 1944: Watermans creatieve explosies kwamen hem op tien jaar journalistieke ontzegging en drie jaar voorarrest te staan.

          Nadat de Duitsers het hadden opgegeven het Nederlandse volk echt warm te maken voor de nazi-ideologie was het aan de makers van het in hoge oplagen verspreide De Gil om met propaganda tussen de regels door de schade nog zoveel mogelijk te beperken. Het periodiek combineerde Angelsaksische humor, waarmee Waterman als kenner van het vooroorlogse Esquire vertrouwd was, met een nogal perfide boodschap. Enerzijds werd er geschimpt op NSB’ers (voor wie Waterman de term ‘labbekakken’ zou hebben gemunt, zoals hij ook het begrip Dolle Dinsdag zou hebben verzonnen), anderzijds poogde men de gedachte ingang te doen vinden dat het met ons land ook nooit veel kon worden na een Engels-Amerikaanse overwinning. Watermans creatieve explosie zou hem later op tien jaar journalistieke ontzegging en drie jaar voorarrest komen te staan.
          Zelf is hij tot zijn laatste snik, bezeten als hij was van complottheorieën, blijven volhouden een nooit meer te ontrafelen dubbelspel te hebben gespeeld. Hij had tenslotte weliswaar drie jaar gezeten, maar was toch nooit veroordeeld?
          Ook zijn in 1944 gepubliceerde Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? dat, los van het publikatietijdstip, niet ongeestige verhalen van alledaagse waanzin bevat, kunnen we voor een tientje in onze zak steken.
          En dan is er nog - op een heel ander vlak, maar daarom niet minder een constante in Watermans werk - De Roof van de Sabijnse maagden. Watermans alliteratie-adagium staat hier in dienst van humoristisch bedoelde edel-porno: ‘Priapus pijpt in dit preuts paradijs’; voorts is er sprake van een zekere overkill inzake ‘haar giganteske gat’.
          Ter overname of ruil aangeboden exemplaren van Geerten Meijsings De grachtengordel, waarin Waterman onder diens ‘eigen naam’ tot leven komt, vallen nergens te ontwaren. Meijsings hoofdpersoon schetst Waterman als ‘een voorbeeldige schrijversfiguur, met alle tragische aspecten van een bijna theatrale heroïek’:
„Taxi’s, publieke telefoons, geld lenen en met geld smijten, kroegen terroriseren en op de korst mogelijke termijn vrouwen versieren, in al deze uiterlijke kenmerken die een romantische versie van het schrijversleven gestalte leken te geven, had Waterman ongeëvenaarde hoogten bereikt. Onmatigheid moest wel een schrijversdeugd zijn - hoe kon je anders je eigen grenzen overschrijden?
          „Waterman placht een kwartier lang te extemporeren over zijn simpele behoefte aan een karaf water, gewoon kraanwater, niets bijzonders, leidingwater was in orde, bubbeltjes niet nodig, liever niet zelfs, vooral geen Spa, zuiver water, de waterleidingsduinen van A, voldeden prima prima, gekoeld hoefde ook niet, nooit geen ijsblokjes af dergelijke onzin die alles verdunnen, gewoon een glas water, et cetera, om dan razend snel, op het laatste moment, eraan toe te voegen: ‘Met een scheutje whisky.’
          „Maar water of whisky, dronken of nuchter blijven, beide met het oog op een optimale conditie, daar zat het ’m niet in. Het punt was veeleer dat al die broodschrijverij in de onderste regionen van de branche hem een fabuleuze techniek had opgeleverd. ( - ) Daarbij bezat bij voorbeeld Waterman een angstaanjagend geheugen voor alle plots, karakters, en dialogen van zelfs de meest obscure romans uit het Engelse taalgebied ( - ). Een verhaal van Poe, Melville of Stevenson kon Waterman zonder enige moeite en met veel verve, in bijna letterlijke bewoordingen navertellen. Hij was geïnteresseerd in de technische oplossingen van deze schrijvers, hoe ze het deden, en kon zijn ongeletterd kroegpubliek gemakkelijk een halve dag geboeid houden met een weerlegging van The Philosophy af Composition."”

Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen (1944) -
‘Daar hield hij zich eindelijk een beetje in.’


          Aan het ‘gejubel om een jubileum’ werd ook bijgedragen door de aanwezigheid van Watermans zuster, Marie José van den Hout, die het autobiografisch geschrift Gelukkig gisteren hoopt te publiceren3 en Paul van den Hout, een zoon van Waterman. De laatste, die wat snor betreft nogal wat weg heeft van zijn vader, pleegt nog regelmatig plaats te nemen aan Watermans vaste tafel in diens stamcafé De Oude Wester. Daar vertaalt hij. Momenteel heeft hij Vikram Seth’s roman in sonnetten The Golden Gate onder handen.
          Paul van den Hout heeft zijn vader nauwelijks in diens ouderrol gekend: „Mijn ouders zijn in ‘48 officieel gescheiden, maar waren al midden in de oorlog uit elkaar, ik zal toen een jaar of vier geweest zijn.” Maar hij heeft wel last gehad van de beruchtheid van zijn vader: „Ik heb nooit overwogen om naar zo’n club van kinderen van foute ouders te gaan, maar leuk was anders. Vooral mijn stiefvader vond Willem schofterig en er werd thuis alleen gesproken over ‘die Van het Hout’. Ik vind hem overigens geen schoft. Er was bij hem sprake van een grote verscheurdheid. Het is misschien wat zwaar uitgedrukt, maar het zat tegen het schizofrene aan. Dat zei een oom van me, een psychiater, trouwens ook. Die hanteerde het beeld van een wagen op drie wielen. Dat gaat een tijdje goed, dan valt-ie om en ontspoort. Bij een kopje thee kon hij als hij niet dronk heel introvert en aardig zijn. Maar hij was doodsbang voor het tonen van emoties, ik heb als kind hooguit een keer een hand van hem op mijn schouder gehad, enfin, daar zal dat zuipen ook wel mee te maken hebben gehad.
          „Hij heeft vreselijke dingen geschreven, over dikke zwetende spekjodinnen enzo en ik heb hem ook in mijn latere jaren nog over joden en negers tekeer horen gaan op een manier dat ik tegen de barkeeper zei: zet hem er maar rustig uit als je er genoeg van hebt. Hij was een onvolwassen padvinder, in die zin heeft-ie nooit iets geleerd, ook niet van die oorlog. Hij voelde zich alleen maar verschrikkelijk gegriefd door de afrekening. Dat heeft zeker bijgedragen aan zijn paranoïde gedrag. Niks kon normaal, alles was avontuur. Dat moet hem ook in dat gedoe van De Gil hebben aangetrokken.
          „Ik ben eigenlijk niet zo geïnteresseerd in dat nogal kinderachtige Bob Evers-gedoe. Willem kon - en dat is een uitspraak van mijn moeder, waarmee ik het wel eens ben - geen mens van vlees en bloed neerzetten; het bleef bij wat contouren en wat conversatie. In dat Bob Evers-deel (uit 1950, red.) De jacht op het koperen kanon4 beschrijft hij een storm en dat doet hij wel knap, maar verder heb ik de pest aan dat toontje van hem, dat oubollige, dat gechargeerde, hoewel het hem wel typeert. Ik hoor hem nog schreeuwen: wij Van den Houts weten wat humor is.
          „Ik heb hem toen gezegd dat hij niet in staat was tot ironie, of understatement en alleen de humor van de hyperbool beheerste. ‘Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen’ is wèl geestig, daar hield hij zich eindelijk een beetje in. En hij is natuurlijk wel een uitmuntend verteller. Maar die verzen over die Sabijnse maagden gaan weer mank aan die vreselijke overkill.
          „Ja, als je kritiek had, werd hij woedend. Ik heb hem wel staande op café-tafels horen verkondigen dat hij de grootste schrijver van Nederland was. Ach, de hele wereld was nu eenmaal een complot, slechts te doorgronden door een meesterbrein zoals waarover hij beschikte.
          „Hij is in het harnas gestorven aan wat een verwaarloosd hartinfarct geweest moet zijn. Eerst wilde hij geen dokter laten komen en toen die hem na dagen liet opnemen, gedroeg hij zich ook op een manier die zijn dood eerder zal hebben bespoedigd. Die ambulancebroeders wilden hem op een brancard naar beneden vervoeren, maar dat is natuurlijk niks voor een Van den Hout, die het sterven naast een kanon als de ideale dood beschouwde. Hij heeft zich tree voor tree op zijn billen al die trappen af geroetsjt.”



[1]Artikel uit „HP|De Tijd” (Den Haag, 8 oktober 1993).
[2]Ongeveer 30.000 gulden (verklaring van Chiel Stenvert in 2013).
[3]Hetgeen in 2005 eindelijk gebeurde. Zie ook de website Gelukkig Gisteren.
[4]Bedoeld zal wel Nummer Negen seint New York zijn.