Zwarte propaganda : De Gil 1


In de loop van de oorlog keken steeds minder Nederlanders naar het voorspelbare aanbod van kranten en in de kiosken. Van de Duitse en NSB-propaganda werd bijna niemand meer koud of warm. Maar wie eind 1943 toch weer eens zijn blik langs de uitgestalde bladen liet gaan, kon op een verrassing rekenen. Plotseling zag hij daar de eerste aflevering van een hvpermoderne krant, afwijkend en provocerend opgemaakt, een beetje Amerikaans aandoend en met sensationele koppen: ‘Grote Duitse verliezen in het Oosten’ en ‘NSB-gespuis zal worden opgehangen’. Het was de eerste aflevering van het blad De Gil. dat als ondertitel meekreeg: ‘Periodiek verschijnend orgaan voor nuchter Nederland’. Een redactieadres werd niet vermeld, alleen een postbusnummer in Den Haag. Veel mensen meenden aanvankelijk dat ze met een illegaal blad te doen hadden en dat vormde een extra reden om een bezoek aan de kiosk te brengen. De verkoop liep enorm. In totaal veertien nummers werden er bij de gretige kopers afgezet, in een oplage van tussen de 150.000 en 200.000 exemplaren. De meeste lezers hadden al snel door dat De Gil geen illegaal orgaan was, maar een geraffineerd produkt van Duitse propaganda, dat desondanks een welkome afwisseling bood tussen de grauwheid van de andere bladen. De aantrekkingskracht van het blad zat hem in de luchtige opzet, met veel cartoons, komische rubrieken en de vrijmoedige inhoud van de artikelen. De verkapte pro-Duitse verhalen waren daarbij minder in trek dan die waarin de alom gehate NSB werd gehekeld.
De aanvallen op Mussert en de zijnen vormden een bewust onderdeel van de opzet van het blad. Eind 1943 begon het met de nationaal-socialistische zaak al bergafwaarts te lopen: de Duitse legers waren tot de terugtocht gedwongen, de invasie werd ieder moment verwacht, de NSB kreeg geen voet aan de grond terwijl het verzet juist in kracht en omvang toenam. De verwachting dat het Nederlandse volk nog gewonnen kon worden voor de Duitse ideeën bleek een illusie. Het was beter om een andere koers te gaan varen. De Duitse oorlogvoering zou er het meest mee gediend zijn als de nuchtere Nederlanders zoden geloven dat het de voorkeur verdiende om de bestaande situatie maar te laten voortbestaan: Nederland als natie binnen een door Duitsland overheerst verenigd Europa. Op subtiele wijze werd de vraag opgeworpen of Nederland gediend zou zijn met een invasie. De ruziemakers en baantjesjagers in het verzet, de lafaards en intriganten in Londen, de imperialistische Amerikanen: moesten zij het straks voor het zeggen krijgen? Binnen die benadering paste ook de mogelijkheid van bescheiden kritiek op de NSB. Het was een echte propagandatruc. Door de schijn van onafhankelijkheid en zelfstandigheid te wekken en (zelf)kritiek niet te schuwen, konden de wapens tegelijkertijd op subtiele wijze ook op andere doelen worden gericht: de ondergrondse pers, de geallieerden en de regering in Londen. De Gil verscheen met de toestemming van dr. Haagen, de vertegenwoordiger van het Propagandaministerie van Goebbels in Den Haag. De Duitsers verzorgden ook de financiële middelen voor de uitgave. Louis Thijssen, voormaligTelegraaf-redacteur en daarna eindredacteur van de Residentiebode, kreeg de opdracht om onder Duitse supervisie het satirische blad te vervaardigen. Uitgaande van de ‘propaganda met stroop-theorie’, zoals Thijssen het noemde, ging hij aan de slag. Pas het vierde numiner, dat berucht werd door een ongehoord antisemitisch artikel, kreeg een datum, 21 maart 1944. Het illegaleVrij Nederland reageerde op 29 maart fel op De Gil. De inhoud werd omschreven als ‘een dosis “humoristische” (surrogaat, helaas, surrogaat door gebrek aan grondstof geest) anti-geallieerd-plutocratisch-demoliberaal vergif volgens het recept van de allergrofste Amerikaanse reclamemethoden’. De Gil signaleerde dit soort aanvallen in de illegale pers met het grootste plezier omdat daaruit bleek dat het blad als een gevaarlijke tegenstander werd beschouwd. De illegale kranten zonnen daardoor op andere middelen. Studenten van het blad Je Maintiendrai maakten een namaak-Gil die ze op 1 mei 1944 bij veel kiosken deponeerden als extra-uitgave van het blad. ‘Toch Duitse overwinning! Voorlopig op de terugtocht!’ luidde de kop van het hoofdartikel. In de stijl van De Gil werden vervolgens de Duitse legercommuniqués volledig ontkracht. Het blad was binnen enkele uren uitverkocht.
De Gil ging onverstoorbaar verder. Met ingang van het vierde nummer telde het blad een nieuwe medewerker, die zich tot de belangrijkste auteur zou opwerpen, Willem W. Waterman, pseudoniem voor de in 1915 geboren W.H.M. van den Hout. Deze veelschrijver was eerder in zijn carrière propagandaleider geweest bij Zwart Front van Arnold Meijer. Bovendien had hij al wat boeken op zijn naam staan, waarin hij zich uitleefde in het op kolderieke wijze uitdragen van zijn fascistische overtuiging. In zijn in de mobilisatietijd verschenen boek ‘De kruistocht van generaal Taillehaeck’ maakte hij bijvoorbeeld het Nederlandse leger belachelijk.
In De Gil konVan den Hout zich volledig laten gaan. In één adem nam hij zowel de geallieerde propaganda op de hak als de leuzen van de NSB’ers, voor wie hij fraaie woord ‘labbekakken’ verzon. Op 5 september 1944 haalde Van den Hout honend uit naar de honderden NSB’ers die overhaast het land verlieten omdat ze de Duitse nederlaag voor de deur zagen staan. Van den Hout hekelde de bangerikken en bedacht daarbij de niet meer weg te denken uitdrukking ‘Dolle Dinsdag’. Het lag voor de hand dat De Gil in NSB-kringen allerminst populair was, maar protesten bij de Duitse beschermers van het blad haalden niets uit.
In oktober 1944 verdween het blad om onduidelijke redenen, maar Van den Hout was daardoor niet werkloos. Al in de zomer had hij een deel van zijn activiteiten verlegd naar de radio, waar hij het programma ‘De Gil-club’ samenstelde. Dat was een quasi-geallieerde zender waarop Van den Hout met toestemming de verboden jazz-muziek draaide, die hij spottend ‘negermuziek’ noemde. In de teksten tussen de nummers door werden de tegenstellingen binnen het geallieerde kamp en de problemen in bevrijd gebied op soms cabareteske wijze aan de kaak gesteld.
Na de oorlog verbleef Van den Hout drie jaar in een interneringskamp. De Raad voor de Perszuivering verbood hem tien jaar lang het beroep van journalist uit te oefenen. Na zijn lange internering kwam het niet meer tot een proces. Van den Hout beweerde dat hij al die tijd in opdracht van het verzet een dubbelrol had gespeeld. Hij had De Gil zo dwaas willen maken dat de Duitsers er wel mee hadden moèten stoppen. En volgens hem was De Gil-club gebruikt voor het uitzenden van codeboodschappen voor de geallieerden. Of dit sterke verhalen waren na de oorlog niet meer te controleren.
Al tijdens zijn hechtenis was Van den Hout begonnen met wat later een legendarische reeks jongensboeken zou worden: de Bob Evers-serie. Daarin nam de kolder opnieuw een belangrijke plaats in. Ook schreef hij later verhalen in de eerste Nederlandse sex-bladen. Van den Hout bleef tot aan zijn dood in 1985 een buitenissige figuur, net zo buitenissig als De Gil.



[1]Bladzijde 743 uit „Documentaire Nederland en de Tweede Wereldoorlog” (deel 31 : De Propaganda-oorlog, René Kok & drs. Erik Somers (red. & samenst.)), Zwolle , Waanders Uitgevers : 1990.