ZWART EN NATIONAAL FRONT:
LATIJNS GEORIËNTEERD RECHTS-RADICALISME IN NEDERLAND (1922-1946)

Hans Schippers

Amsterdam , Stichting Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis : 1986



blz. 142 : [...]
          Aanvankelijk had het in de bedoeling gelegen om op 2 januari 1940 met de nieuwe beweging van start te gaan, maar om twee redenen was daar van afgezien. Op 23 mei had de Hoge Raad het beroep afgewezen tegen een in mei 1937 uitgesproken veroordeling tot twee weken gevangenisstraf wegens belediging van de toenmalige minister-president Colijn.1 Deze veertien dagen moest hij begin maart uitzitten en dat vond men een weinig gelukkige start voor de leider van een nationale concentratiebeweging. Verder was het zo, dat er door het vrijwel volledig mislukken van de besprekingen met de andere partijen nog wel het een en ander ontbrak aan de bemanning van de departementen.
          In een aantal plaatsen, voornamelijk in het zuiden, westen en midden van het land, organiseerde Meijer nu besloten

blz. 143 : bijeenkomsten in o.a. Utrecht, Amsterdam, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg en Maastricht. Op de vergaderingen zetten Meijer en de als „thesaurier” aangeduide IJmuidense zakenman K.H. Tusenius, een oud NSB’er die al enige jaren sympathisant van Zwart Front was, in „zeer vage termen” de plannen met Nationaal Front uiteen. Daarna deden de twee een beroep op de aanwezigen om de nieuwe beweging financieel te steunen. „Hoofdzaak is geld, geld en nog eens geld. De rest komt vanzelf” zou Meijer volgens een verslag in Volk en Vaderland hebben gezegd. 2
          Al naar gelang de aard van het publiek legde Meijer er in verscheidene bijeenkomsten de nadruk op, dat zijn einddoel het overnemen van de macht in Nederland bleef. De beginselen van zijn beweging waren niet veranderd en zouden ook later niet worden gewijzigd. „De tijdsomstandigheden zijn veranderd en dientengevolge moest in verschillende aangelegenheden ons optreden gewijzigd worden..... Men moet niet met het gewone volk beginnen, maar met het intellectuele kapitaal en tenslotte met het maatschappelijk kapitaal. We moeten zeer geraffineerd te werk gaan”, zo verklaarde Meijer volgens een verslag van de Inlichtingendienst tijdens de vergaderingen. De gewijzigde manier van optreden zou er voor zorgen, dat de nieuwe beweging niet voor ambtenaren werd verboden; een „autoriteit” stond daar borg voor. 3
[...]

blz. 147 : [...]
Op 20 april 1940 werd Nationaal Front dan officieel opgericht. De bijeenkomst waarop dit gebeurde vond plaats in het Haagse Carlton Hotel, dat op korte afstand van het nieuwe hoofdkwartier aan het Bezuidenhout was gelegen. Tijdens de vergadering noemde Meijer nog een aantal namen van nieuwe medewerkers. De bekendste van hen was waarschijnlijk Roelof Stenhuis, de in 1928 na een conflict over de te volgen strategie van de vakbond afgetreden voorzitter van het NVV. Na zijn breuk met de vakbeweging was Stenhuis, evenals Zwertbroek. op zoek gegaan naar een nieuw politiek onderdak.
[...]

blz. 174 : [...]
          Van zeer groot belang voor de propagandamogelijkheden was het toetreden van jhr. C.H.M.J.J. van Nispen tot Sevenaer, directeur van de drukkerij/uitgeverij NV De Residentiebode. Dit bedrijf gaf voor Den Haag en directe omgeving het katholieke dagblad De Residentiebode uit met kopbladen voor Leiden (De Leidsche Courant) en Delft (De Nieuwe Delftse Courant). De oplaag van De Residentiebode was ongeveer: 30.000 met in Den Haag rond 17.000 abonnees. 4 De Haagse krant was al aan het eind van de jaren dertig zoveel sympathie met het fascisme en Hitler-Duitsland gaan tonen dat van de zijde van het episcopaat van bezorgdheid blijk was gegeven. Van Nispen trok zich daar in zoverre iets van aan dat hij de uitgeverij door terugkoop van aandelen weer geheel onder controle bracht. De directeur werd in sterke mate beïnvloed door enkele zeer pro-Duitse medewerkers, zoals de in 1939 wegens malversaties gesuspendeerde priester Th.A.J. de Leeuw, die al vanaf 1937 na een verblijf in Duitsland sympathisant van Zwart Front was.

blz. 175 : Via deze De Leeuw en Alber Kuyle kwam Van Nispen in de loop van juni5 in contact met de leiding van Nationaal Front. Aan het eind van de maand werd een overeenkomst gesloten over een speciale editie voor Nationaal Front van De Residentiebode. Begin juli kreeg Meijer van Schmidt toestemming om zijn eigen krant, het Nederlandsch Dagblad geheten, uit te geven. Het blad werd in een oplaag van aanvankelijk 10.000 en later 8.000 exemplaren bij het bedrijf van Van Nispen gedrukt.6 De redactionele leiding van het Nederlandsch Dagblad kreeg Louis Thijssen, de hoofdredacteur van De Residentiebode, die zich met een tiental collega-journalisten van deze krant eveneens bij Meijers beweging had aangesloten.7
          In de maanden mei en juni kreeg Nationaal Front er enkele honderden nieuwe leden bij, maar na het op straat verschijnen van het Nederlandsch Dagblad en het succesvolle verloop van de eerste openbare vergaderingen, die vanaf 4 juli mochten worden gehouden, nam dit aantal zeer snel toe.
[...]

blz. 222 :           Ondanks de latijns-fascistische inslag van de beweging, het ijveren voor Groot-Nederland en de nationalistische toon werd Nationaal Front in de zomer en het najaar van 1940 in belangrijke mate door de Duitsers gesteund. Waarschijnlijk niet zozeer vanwege de meningen die Meijer verkondigde, maar vooral vanwege de functie die Nationaal Front in het geheel van de bezettingspolitiek kon hebben. Schmidt en zijn medewerkers kunnen hebben gemeend dat Meijers beweging kon optreden als factor van een radicalisering van de NSB (bijvoorbeeld inzake de kwestie van joodse leden) en de Unie. In deze benadering paste de toestemming die Meijer eind augustus kreeg om, weliswaar onder toezicht van de SD,8 de IJzerbedevaart, een jaarlijkse manifestatie van de Vlaamse beweging, bij te wonen.9 De aanwezigheid van de leider van Nationaal Front bij de bijeenkomst in Dixmuide, waar hij van plan was een later door de radio uit te zenden toespraak te houden, zou zeker veel indruk maken op de voorstanders van Groot-Nederland in de Unie, de NSB en andere bewegingen, te meer daar Mussert niet naar de IJzerbedevaart mocht.
          Begin september kreeg Nationaal Front een benzinetoewijzing van 1200 liter per maand voor de zes auto’ s die men toen in bezit had. Dat was een vorm van steun die verder slechts werd verleend aan de NSB, die 4000 liter ontving en de NSNAP-Van Rappard, die een onbekende hoeveelheid mocht afnemen.10 Midden september leek de situatie nog verder te verbeteren. Tijdens een gesprek met Schmidt op 18 september verzocht Meijer „dass auch mal ein Mann seiner Gruppe zum Procureur-General oder Bürgermeister ernannt würde.” De Generalkommissar verklaarde hierop „grundsätzlich damit einverstanden” te zijn. Bij de eerstvolgende voorstellen voor benoemingen zou dit in orde worden gemaakt. 11
          In oktober wist Schmidt in het kader van de protectie-politiek bovendien te voorkomen, dat de uitgave van het Nederlandsch Dagblad zou moeten worden gestaakt. De Residentiebode was namelijk door het partij kiezen voor Nationaal Front in ernstige moeilijkheden gekomen. Een groot aantal lezers beëindigde direct na het bekend worden van de samenwerking hun abonnement. Verder kreeg De Residentiebode te maken met een actie van het met de katholieke vakbeweging verbonden dagblad De Volkskrant, dat een speciale editie voor Den Haag en omgeving ging verspreiden. Colporteurs van deze krant gingen „wijk voor wijk” de abonnees van De Residentiebode af om hen te bewegen voor die krant te bedanken.

blz. 223 : De Residentiebode gaat kapot aan haar nieuwe richting”, kregen de medewerkers van het blad van de zijde van De Volkskrant te horen. In veertien dagen tijd verloor de Haagse krant 1800 abonnees.12
          Maar hierbij bleef het niet. Al snel namelijk bleek dat Meijer niet in staat was het drukken van het Nederlandsch Dagblad à raison van f 250 per dag te betalen. Van Nispen tot Sevenaer wilde in september de uitgave van de krant van Nationaal Front staken, maar tijdens een gesprek op het Reichskommissariat bleek, dat Schmidt eiste dat hij doorging met het uitgeven van het blad.13 Toen de directeur van De Residentiebode vroeg wat hij dan met de niet-betaalde rekeningen aanmoest, verklaarde Hushahn, de persönlicher Pressereferent des Reichskommissars, dat hij veel vrienden in Nederland had die prijs stelden op een ongehinderd voortbestaan van het Nederlandsch Dagblad. Zij zouden bereid zijn de schuld van de krant over te nemen. Van Nispen schreef hierna een blanco kwitantie uit, waarop Hushahn hem de kosten, een bedrag van ongeveer f 12.600 liet uitbetalen. De directeur van de uitgeverij kreeg de verzekering dat Nationaal Front in het vervolg steeds een dag vooruit zou betalen. 14 Van Nispen tot Sevenaer en hoofdredacteur Thijssen, die alle vertrouwen in Nationaal Front hadden verloren, bedankten na deze affaire voor de beweging en gingen enige tijd later naar de NSB over. De Residentiebode was daar toen ook financieel afhankelijk van geworden. Naar aanleiding van geruchten over een breuk met Meijer maakte de Haagse krant eind oktober bekend, dat zij zich „nooit onvoorwaardelijk” achter Nationaal Front had geschaard, al had men dan met het partijprogram „de volle instemming” betuigd. Ook nu nog had men de handen niet van Meijer en zijn organisatie afgetrokken, maar voortaan zou men er wel „positieve critiek” op uitoefenen. 15
          Bij het verlenen van steun en protectie waakte Schmidt er overigens wel voor dat Nationaal Front geen nevenorganisaties kon opbouwen, die de NSB in haar groei zouden kunnen belemmeren. Plannen voor een min of meer los van Nationaal Front staande „nationale” jeugdorganisatie: de Fronterbeweging, konden in de zomer van 1940 niet doorgaan i.v.m. een verbod van Duitse zijde.
[...]

blz. 230 : [...]
1. Een schets van de beweging
          Januari 1941 telde Nationaal Front ongeveer 10.000 leden. (Ter vergelijking: de NSB, de NSNAP-Van Rappard en de Nederlandsche Unie hadden toen respectievelijk circa 50.000, 10.000 en 500.000 leden.) Anders dan in de beginperiode, toen vooral hoger opgeleiden waren toegetreden, bestond de ledenwinst in het najaar en de wintermaanden voor het grootste deel uit handarbeiders, lagere beambten en kleine middenstanders. De nieuwe leden meldden zich voornamelijk in Noord-Brabant, Gelderland en in mindere mate in Limburg en het westen van het land. Ook in Groningen, Friesland en Overijssel kreeg de beweging er in deze periode wat aanhangers bij.
          Nationaal Front voerde echter een staat, die deze toch maar bescheiden omvang ver te boven ging. Men gaf een dag- en een weekblad uit, beide met een oplaag van rond de 8000 exemplaren en alle twee met ruim 2000 abonnees.16 (Ter vergelijking het weekblad van de NSB Volk en Vaderland had eind 1940 een oplaag van 40.000 en ruim 10.000 abonnees; voor De Unie bedroegen deze cijfers eind november 1940 respectieve-

blz. 231 : lijk een oplaag van 20.000 en 30.000 abonnees.)17 Nationaal Front hield er verder in Den Haag aan de Bezuidenhoutseweg, een hoofdkwartier en een uitgeverij op na, waar eind 1940 ruim 40 betaalde krachten werkten.18
          Dit grote aantal medewerkers betekende overigens niet dat de organisatie nu probleemloos functioneerde; dat was beslist niet het geval. Om te beginnen wilde Meijer, mede om veiligheidsredenen, alles zo veel mogelijk zelf regelen. In de tijd van Zwart Front was dat niet zo’n bezwaar geweest: veel te organiseren was er toen niet. Maar bij het groeien van de beweging ging deze neiging een belangrijk obstakel vormen voor een goed bestuur. Verder was het kennelijk zo dat nogal wat hogere stafmedewerkers meer op grond van hun (deftige) naam of vroegere (militaire) betrekking waren aangesteld dan op grond van hun capaciteiten. Ook bij de verdeling van functies op het hoofdkwartier lijkt niet in de eerste plaats naar efficiency te zijn gekeken. Meijer had in het najaar van 1940 naast een Kabinet van de Leider nog maar liefst drie persoonlijke adjudanten tot zijn beschikking. Verder waren er een Chef van de Staf en een Algemeen Organisatieleider en allerlei soorten Departements leiders met de nodige assistenten en secretarissen.19 Het geheel maakte meer de indruk een rolbezetting van een operette te zijn, dan een personeelslijst van een partijbestuur.
          Door besluiteloosheid, incompetentie en gewichtigdoenerij kwam er de eerste tijd weinig of niets terecht van de organisatorische opbouw van de beweging. „Het partijleven kwijnde”, schreef een verbitterde Alfred Haighton in december 1940. „Enkel het waterhoofd van een Hoofdkwartier zoemde van de koude drukte. Daar heerschte overorganisatie. Naar de ongeorganiseerde landelijke aanhang keek niemand om.”20 Na het aanstellen, begin 1941, van de gewezen organisator van de NSB, John Boddé, tot Landelijk Organisatie Inspecteur verliep de communicatie tussen „Den Haag” en de afdelingen in het land wel iets beter. Maar nog in de zomer van 1941 moest Boddé melden dat de contacten tussen de afdelingen en gouwleiders, vooral in Gelderland en Noord-Holland „als zeer onvoldoende moeten worden gekenmerkt.”21 Op het hoofdkwartier ontbrak een goed organisator, die de fouten uit de beginperiode ongedaan had kunnen maken. De Nijmeegse afdelingsleider Van de Wetering, die in december 1940 Simon Maas als organisatieleider opvolgde, was hier zeker niet toe in staat. Toen hij een jaar later zijn werk beëindigde moest Meijer vaststellen dat het weliswaar een eerlijk man was,

blz. 232 : ”doch volkomen onbekwaam voor zijn taak.”22
          Nu moet worden gezegd dat het werken op het hoofdkwartier in Den Haag geen onverdeeld genoegen was. De in fascistische kringen zoveel bezongen geest van trouw en kameraadschap was vaak ver te zoeken. De kleine uit Oisterwijk overgekomen kern - het hoofd van de ledenadministratie jhr. De Kuyper, de beheerder van het geheim-archief Van der Wiel en het echtpaar Van Goethem, chauffeur en huisbewaarster - bekeek veel van de nieuwe medewerkers met diep wantrouwen, en ging er later zelfs toe over bepaalde informatie voor een aantal van hen achter te houden. Een gang van zaken, die natuurlijk weinig bevorderlijk was voor de sfeer op het hoofdkwartier. De door Van der Wiel geschreven rapporten over de interne verhoudingen waren dan ook bijna altijd in mineur gesteld. Er waren voortdurend persoonlijke ruzietjes en competentie-conflicten. Begin januari 1941 kwam het zelfs tot een vechtpartij tussen Van der Wiel en Gerrit Zwertbroek, die zich, zoals hij later aan zijn moeder schreef, tussen „de intellectueelen en rijkaards” van Nationaal Front weinig op zijn gemak voelde.23 Alles bij elkaar werd de naam Bezuidenhoutseweg voor veel afdelingsleiders synoniem met wanorde. Brieven werden vaak niet beantwoord en bleken bij navraag spoorloos in de archieven verdwenen. Partijgenoten die zich op dag- of weekblad abonneerden ontvingen het nooit. Maar omgekeerd werden mensen, die niets met de beweging te maken hadden, maandenlang achtervolgd door kwitantielopers, die betaling van contributie of abonnement eisten.24 De afdelingsleider van het bij Den Bosch gelegen Vlijmen, een bolwerk van Nationaal Front met medio 1941 ruim 300 leden, bood Meijer enkele malen aan om het Haagse hoofdkwartier (”één grote rotzooi”) met een man of tien leeg te vegen. Maar Meijer ging op zijn aanbod niet in. Het had, legde hij uit, met de omstandigheden te maken. Sommige personeelsleden werkten inderdaad slecht of waren zelfs onbetrouwbaar, maar ze beschikten over belangrijke relaties of hadden een bekende naam. Hen ontslaan was niet in het belang van de beweging.25

          Vrijwel direct na 15 mei was men op het hoofdkwartier begonnen met het uitwerken van het al in 1939 opgestelde schema voor de vorming van het schaduw-gouvernement, dat Meijer bij zijn leidinggevende werk zou moeten adviseren. Een op de oorspronkelijke plannen gebaseerd ontwerp met dertien departementen en een indrukwekkend groot aantal mede-

blz. 233 : werkers werd in de zomer van 1940 kennelijk als zelfs voor Nationaal Front te ambitieus verworpen en vervangen door een bescheidener opzet met een drietal adviserende „Kamers”. Eind oktober werden een Cultureele Kamer en Sociaal-Economische Kamer ingesteld en op 5 december benoemde Meijer leden van de Politieke Kamer.
          Voorzitter van de Cultureele Kamer werd de gereformeerde historicus en theoloog dr. A.A. van Schelven, die hoogleraar was aan de Amsterdamse Vrije Universiteit. Van Schelven, lid van de AR en overtuigd Groot-Nederlander was via ds. Domela Nieuwenhuis in de zomer van 1940 lid van Nationaal Front geworden. Op 9 september had hij in een interview met het Nederlandsch Dagblad ondermeer gezegd, het dringend geboden te achten. „dat de huidige verziekte democratie radicaal wordt opgeruimd.” In de NSB, „te weinig Nederlandsch” en de Unie, „zuiver camouflage van EDD”, had Van Schelven geen vertrouwen, wel in Arnold Meijer.26 Over Groot-Nederland had de hoogleraar in hetzelfde interview gezegd. dat „de meest rationele oplossing” was, de Walen naar Frankrijk te verplaatsen, zodat er voor ons volk een ruim grondgebied zou ontstaan „met insluiting van de thans nog Waalsche provincies en Vlaamsch-Frankrijk.”27

blz. 235 : [...]
          Ook de twee fungerende hoofdredacteuren van de bladen van Nationaal Front, Perey van De Weg en drs. M.A. Cageling van het Nederlandsch Dagblad waren lid van de Kamer. De laatste, Cageling, was als jong student in Leiden betrokken geweest bij de oprichting van het VVA. In de jaren dertig trad hij op als redacteur van het marineblad Onze Vloot. In deze periode was hij politiek actief als bestuurslid van het Verbond voor Nationaal Herstel. Op 21 november 1940 volgde hij Thijssen op als hoofdredacteur van het Nederlandsch Dagblad. Zijn vaak uitgesproken anti-Engelse artikelen waren een voortdurende bron van ergernis voor de nationalistische vleugel, van waaruit enkele malen tevergeefs bij Meijer tegen zijn bijdragen en beleid werd geprotesteerd.28
          Juni 1941 liet Cageling, die van huis uit gereformeerd was, zich in overleg met de Duitsers tot „diplomatiek redacteur” bij het katholieke dagblad De Tijd benoemen,29 waar hij in anti-geallieerde zin door bleef schrijven. Als plaatsvervangend hoofdredacteur van het Nederlandsch Dagblad

blz. 236 : (Meijer was op 9 mei 1941 in naam hoofdredacteur van deze krant geworden), werd hij toen opgevolgd door mr. T. Volker, een in koloniale zaken gespecialiseerd journalist van het Algemeen Handelsblad, die eveneens lid was van de Politieke Kamer.
          Van de aanvankelijke bedoeling om de in een groot aantal werkgroepen opgedeelde Kamers bij het beleid van de beweging te betrekken, kwam weinig of niets terecht. Kort na de stelling van de Kamers traden de eerste adviseurs al weer af, en deze ontwikkeling ging in het voorjaar van 1941 in versneld tempo voort. Vóór de Legioenoproep van eind juni, die aanleiding was voor een aantal hoger opgeleide adviseurs om te bedanken, had van alle drie de Kamers al ongeveer een derde van de oorspronkelijke leden zich teruggetrokken, overigens om uiteenlopende redenen.

blz. 246 : [...] Enkele dagen na het gesprek van 2 februari30 echter, vertelde de Generalkommissar aan Van Schaik, die Von Oberndorff als verbindingsman was opgevolgd, dat Nationaal Front weer een aantal openbare vergaderingen zou mogen houden. Schmidt wilde met het toestaan van deze bijeenkomsten aan Meijer de mogelijkheid geven zijn binnenskamers gedane uitspraken over „de Nationaal-Socialistische revolutie” en de Nederlands-Duitse samenwerking nu ook eens in het openbaar en voor een groot publiek te herhalen. Om hierover geen misverstand te laten bestaan werden Meijer en Van Schaik enkele dagen voordat de eerste vergadering op 14 februari in Den Haag plaats zou vinden, voor een gesprek met dr. E.A. Schwebel, de Beauftrage für die Provinz Südholland, uitgenodigd.
          Tijdens het onderhoud gaf Schwebel Meijer te verstaan, dat het nu Voor Nationaal Front tijd werd zich duidelijk over de verhouding tot het bloedverwante Duitse volk uit te spreken. Meijer antwoordde hierop, dat wanneer eenmaal het Nederlandse volk achter Nationaal Front stond, hij bereid was „nicht nur wie die NSB im Frieden mit Deutschland zusammenzugehen, sondern auch als Bundesgenosse gemeinsam gegen England zu kämpfen.”31 Eerst echter zou het vertrouwen van het Nederlandse volk moeten worden gewonnen. Schwebel wees Meijer erop, dat hij met het stellen van deze voorwaarde dezelfde fout maakte als de Nederlandsche Unie. Men kon zich nog wel afvragen: „Wie sage ich es meinem Volke? Aber nicht mehr: sage ich es überhaupt.”32 Meijer beaamde dit en verklaarde dat hij er in zijn redevoeringen en artikelen in de pers rekening mee zou houden. Maar deze belofte kon Schwebel niet van de oprechtheid van de leider van Nationaal Front overuigen. „Ich habe den Eindruck, dass ein Denken von einem blutmässigen Zusammenhang mit dem deutschen Volke bei ihm selber kein, oder nur sehr geringes Leben hat und dass er sich persönlich die Entscheidung vorbehalten möchte, bis die Einscheidung England/Deutschland gefallen ist”, concludeerde hij uit het gesprek.33
          De conclusie van Schwebel leek te worden bevestigd door Meijers optreden tijdens de eerste openbare vergadering in de Grote Zaal van de Haagse Dierentuin. Door Van Wessem en W.H.M. van den Hout, een medewerker van de propaganda-afdeling, was voor deze vergadering een redevoering geschreven met veel aandacht voor het glorieuze Nederlandse verleden en enkele aanvallen op de NSB. Het hoogtepunt van

blz. 247 : de toespraak was een beschrijving van De Ruyters tocht naar Chatham. Kennelijk meegesleept door het succes van zijn rede besloot Meijer deze passage met de retorische vraag: Wie heeft ons dat tot heden nagedaan? De opmerking stond niet in de tekst maar de hilariteit in de zaal was des te groter.
”Diese deutliche und vom Publikum wohlverstandene Spitze gegen Deutschland löste brüllenden Beifall und höhnisches Gelächter aus,” noteerde een Duits waarnemer, die voor Schmidt een verslag van de vergadering maakte.34
          De volgende dag al werd Meijer bij de Generalkommissar ontboden, die hem scherp de les las over zijn „ausserordentlich aggressive” redevoering. Meijer verdedigde zich door erop te wijzen dat het hier om zijn eerste toespraak ging. „Ein zweiter Vortrag würde die deutsche Geschichte und ein dritter die Geschichte beider Völker behandelt haben.”35
          Schmidt liet zich echter evenmin als Schwebel overtuigen. In het rapport dat de laatste op 17 februari aan Seyss-Inquart zond, werd de opmerking over De Ruyters tocht ook wel vermeld, maar Schwebel beklemtoonde, dat Meijer zich opnieuw niet duidelijk over de samenwerking met Duitsland had uitgesproken. Eerst aan het slot van zijn redevoering had hij de vorming van een Germaanse Statenbond ter sprake gebracht, maar dan op een manier alsof daar nu al naast Nederlanders, Denen en Noren, ook Zweden en zelfs Engelsen op voet van gelijkheid met Duitsers lid van konden worden. In het groot opgemaakte verslag van de vergadering in het Nederlandsch Dagblad van de volgende dag had Engeland dan wel weer als mogelijke partner in de Statenbond ontbroken, maar daaruit mocht volgens de Beauftragte niet worden geconcludeerd dat Meijer de Germaanse Statenbond serieus bedoelde. Zowel Schwebels tolk als een andere medewerker, die beiden op de vergadering aanwezig waren, hadden hem verzekerd dat de hele toon van de redevoering „nicht darauf abgestimmt (war), die Zuhörerschaft auf eine Entscheidung pro-Deutschland und gegen England vor zubereiten.”36 Voor een volgende vergadering, adviseerde Schwebel, zou Meijer nog eens duidelijk moeten worden gezegd „dass man einen anderen Ton von ihm erwarte.”37
[...]

blz. 250 :           De onderhandelingen met de Nederlandsche Unie, waar zij38 zorgvuldig buiten waren gehouden, had de groep argwanend gevolgd. In de leiding van de Unie en het grootste deel van de aanhang van die beweging had zij weinig vertrouwen. Tijdens een vergadering van de Politieke Kamer verklaarde Tusenius bijvoorbeeld, dat de Unie-leden naar zijn mening slechts Nederlanders waren „volgens de gegevens van den Burgerlijke Stand, maar voor de rest zijn zij alleen maar pro-Engelsch.”39 Nadat de besprekingen met de Unie in december 1940 opnieuw en nu kennelijk definitief waren afgebroken, verwachtte de pro-Duitse groep dat Nationaal Front duidelijk voor het nationaal-socialisme kon kiezen. De openbare vergaderingen boden hiervoor een uitstekende gelegenheid. Maar dit werd voor hen een ernstige teleurstelling Met zijn door Van Wessem en Van den Hout geschreven redevoering maakte Meijer van de eerste weer toegestane vergadering een - in hun ogen - nutteloze anti-Duitse demonstratie.
[...]

blz. 295 : [...]
          Na zijn terugkeer in Oisterwijk hield Meijer zich voornamelijk bezig met de opbouw van de champignonkwekerij en de ontginning van zijn landgoed. Tot tweemaal toe moest hij zich, na klachten van NSB-ers uit de buurt, bij de SD in Den Bosch melden, maar daar verklaarde Meijer dat hij „volledig” in zijn agrarisch werk opging. Voor de politiek had hij geen tijd meer.40 Bij de Duitsers bemiddelde Meijer ook enkele malen ten gunste van vroegere leden van Nationaal Front, die op een of andere wijze in moeilijkheden waren gekomen. In augustus 1942 wist hij zo zijn vroegere persoonlijk adjudant uit het gijzelaarskamp Haaren los te krijgen.41
          In het najaar van 1942 verscheen het tweede deel van de Kruistocht van Generaal Taillehaeck geschreven door Willem W. Waterman, een pseudoniem van Willem van den Hout, die enige tijd medewerker van de propaganda-afdeling van Nationaal Front was geweest. In het boek, dat bij gebrek aan andere publikaties nogal wat aandacht kreeg, werden ondermeer de wanordelijke gang van zaken op het hoofdkwartier en de machtsdromen van de Kameraad-Leider belachelijk gemaakt. Althans zo zal het op vrijwel iedere lezer zijn overgekomen, maar Meijer zag dat toch anders. „Het eindeffect op den lezer, zal, naar ik meen op den duur zijn, dat men NF niet als onbelangrijk zal beschouwen”, schreef hij aan R.W. Haentjes Dekker, de opvolger van Zwertbroek als directeur van de uitgeverij De Veste.42
[...]

blz. 371 : [...]
          Wanneer we de verschillende beroepscategorieën afzonderlijk bekijken, valt op dat een aantal beroepen sterk is vertegenwoordigd. In de categorieën 1 en 2 zijn dat journalisten/letterkundigen, leraren en (beroeps)officieren, al dan niet b.d. of op non actief gesteld. Van Nationaal Front waren in 1940/1941 ongeveer 60 journalisten lid. Een vijftiental werkte bij De Residentiebode en het Nederlandsch Dagblad, terwijl ook een zestal medewerkers van Het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland de politieke voorkeur van hun (plaatsvervangend) hoofdredacteur J. Schils deelde. Van het Amsterdamse Algemeen Handelsblad waren vier journalisten onder wie de latere waarnemend hoofdredacteur S.S. Hoogterp lid van de beweging en ook onder de journalistieke medewerkers van De Tijd, De Telegraaf, de KRO en het ANP had Meijer een aantal aanhangers. De rest - ruim twintig - was verdeeld over de provinciale pers van Noord-Holland, Utrecht, Gelderland, Brabant en Limburg en enkele vakbladen.
          Naast de al genoemde letterkundigen (Chris de Graaff, Martien Beversluis, Gerard Wijdeveld, Albert Kuyle, Ad Sassen) waren o.a. Dick Ouwendijk (die in 1941 de toneelprijs van de stad Amsterdam kreeg,43 Gabriël Smit en de Vlaming Marcel van der Velde een jaar of langer lid van Nationaal Front. Ook een tiental Brabantse en Limburgse regionale schrijvers en een aantal medewerkers van Aristo- en in mindere mate De Gemeenschap maakte deel uit van Meijers beweging. 44
          De heemkundige D.J. van der Ven en de Friese vogelkenner Rinke Tolman hadden lange tijd een vaste rubriek in het Nederlandsch Dagblad. Pieter van der Meer de Walcheren is waarschijnlijk nooit formeel tot Nationaal Front toegetreden, maar in een aantal artikelen in De Residentiebode en in een interview in het Nederlandsch Dagblad van 10 september 1940 liet hij blijken, dat de beweging zijn volledige sympathie had. Sympathisant moet men ook Lodewijk van Deyssel noemen. Hij verklaarde zich enkele malen bereid lid of mede-

blz. 372 : werker van Nationaal Front te worden, maar zover is het nooit gekomen.
[...]

blz. 376 : [...]
          Evenals bij Zwart Front was het grootste deel van de leden van Nationaal Front katholiek, maar nog minder dan bij de vooroorlogse beweging kan men Nationaal Front een katholieke organisatie noemen. Een aantal van Meijers naaste medewerkers, zoals zijn secretaris Pétillon, adjudant Stakenburg, hoofdredacteur van het Nederlandsch Dagblad M.A. Cageling, leidster van het Vrouwen Front P. Bruynzeel-Verkade, de adviseurs J.B. van Heutsz jr. en Willem Haighton, was niet-katholiek en ook andere vooraanstaande Fronters als gouwleiders J. Hogewind, H. Abma, F. Vos en J. Albarda, de directeuren van de uitgeverij G.J. Zwertbroek en R.W. Haentjes Dekker en de Harderwijkse burgemeester H.C. Vos hadden een ander geloof. Opvallend is dat onder de niet-katholieken de vrijzinnig-protestanten vrij ruim vertegenwoordigd waren.
          Afdelingen van Nationaal Front kwamen aanvankelijk, dat wil zeggen tot het najaar van 1940, vooral tot stand in plaatsen, waar de beweging actief was met vergaderingen en bijeenkomsten (Zuid-oost Gelderland, Limburg, Brabant, het Gooi, midden Noord-Holland, de stad Utrecht en omgeving) of in Den Haag en omstreken door de invloed van De Residentiebode. In de meeste plaatsen waar afdelingen werden opgericht, was althans een kern van Zwart Front aanwezig om de eerste activiteiten te organiseren. Aan grote delen van het land werd in de eerste periode na mei 1940 nauwelijks propagandistische aandacht besteed. Wat in 1941 aan afdelingen tot stand kwam, waren bijna altijd opdelingen van bestaande afdelingen of de resultaten van de activiteiten van enkele

blz. 377 : enthousiaste propagandisten, zoals in Friesland en Overijssel. Wat hierbij opvalt, is dat Nationaal Front in een overwegend katholieke streek als Twente vrijwel geen voet aan de grond kreeg. De traditioneel sterke positie van de militante vakbonden en de houding van de liberale fabrikanten, die geen belangstelling hadden voor Meijers corporatieve plannen, hebben in dit gewest waarschijnlijk een doorslaggevende rol gespeeld.
          Aan potentieel bekwaam kader had Nationaal Front, in tegenstelling tot Zwart Front, zeker geen gebrek, maar er werd vaak niet of slechts in beperkte mate gebruik van gemaakt. De falende organisatie, de interne tegenstellingen en het grote ledenverloop waren daar debet aan, maar ook de neiging van de onverbeterlijke façadebouwer Meijer om bekwame personen in allerlei vrijwel nutteloze Raden en Kamers onder te brengen, speelde er een belangrijke rol in.





[1]Tijdens een bijeenkomst op 27 januari 1937 in Vaals had Meijer Colijn: „De eerste potentaat van het huidige corruptiestelsel” genoemd. Aanvankelijk was Meijer tot een maand gevangenisstraf veroordeeld, in cassatie was dit veranderd in 14 dagen gevangenisstraf (Schippers, noot V.89).
[2]Volk en Vaderland, 8 maart 1940. Het verslag was geschreven door een voor de vergadering uitgenodigd lid van de NSB (Schippers, noot V.90).
[3]Volgens een nota, opgesteld op 31 mei 1945, door G.J. de Lint, die toen werkzaam was op het hoofdkwartier van de Ordedienst (OD), en die was gericht aan de Juridische sectie van de Staf Militair Gezag, zou Meijer het beginselprogramma van Nationaal Front hebben voorgelegd aan het „hoofd van GS III-b” (dit was de inlichtingendienst van het leger, die werd geleid door overste Rooseboom), die het „niet slecht” zou hebben beoordeeld. Mogelijk was dit de autoriteit waarnaar Meijer verwees. ARA, Hulpdepot Schaarsbergen, Archief Militair Gezag Sectie 11 Nationaal Front, doos I, map 18-I (voortaan aangehaald als: Arch. MG Sectie 11 Nat. Fr.) (Schippers, noot V.91).
[4]Arch. MVJ, Justitiedossier A.J. Meijer, afschrift verklaring van C.H.M.J.J. van Nispen tot Sevenaer voor de Commissie voor Perszuivering, 11 juni 1946 (Schippers, noot VI.77).
[5]1940.
[6]Het Nederlandsch Dagblad was geen uitgesproken kopblad van De Residentiebode, wel werden veel artikelen, berichten en foto’s uit het blad overgenomen. De Residentiebode maakte tot oktober 1940 beschaafd propaganda voor Nationaal Front, maar het was geen partijkrant als bijvoorbeeld Het Nationale Dagblad van de NSB (Schippers, noot VI.78).
[7]Het weekblad De Weg bleef het ideologisch periodiek van Nationaal Front. De toon in dit blad was meestal ook wat radicaler en Duitsgezinder dan in het Nederlandsch Dagblad. Een aantal Fronters, zoals bijvoorbeeld Albert Kuyle, Karel Thole en Jo Perey leverde bijdragen aan beide bladen (Schippers, noot VI.79).
[8]RIOD, Dienstbesprechungen, Bericht 40/6-13, 17 augustus 1940 (Schippers, noot VI.263).
[9]Meijer heeft Dixmuide nooit bereikt, door het Duitse militaire bestuur in België werd hem aan de grens de toegang geweigerd (Schippers, noot VI.264).
[10]RIOD, Arch. GKzbV, map 9a, brief van het GKzbV aan de Beauftragte für den Nahverkehr dr. Pini, 9 september 1940. Vermoedelijk heeft Nationaal Front slechts enkele malen 1200 liter ontvangen. In december kreeg de beweging een toewijzing van 600 liter, later werd dit nog minder (Schippers, noot VI.265).
[11]Idem, Notiz für pg Volkmar, 21 september 1940. Tijdens het gesprek met Schmidt stelde Meijer ook voor „die noch bestehende Staatspartei unter die Lupe (zu)nehmen.” De RKSP zou nog een eigen krant uitgeven, daarom „wäre es zu überlegen, ob nicht für die Staatspartei ein Kommissar eingesetzt werden sollte”, meende Meijer (Schippers, noot VI.266).
[12]RANB, Arch. Haighton, no. 3078, twee brieven van de directie van De Residentiebode aan A. Meijer, z.d. (waarschijnlijk eind juli 1940). Van de ongeveer 17.000 abonnees die de krant mei 1940 had waren er medio 1941 nog rond 7000 over (Schippers, noot VI.267).
[13]RIOD, Doc. I: 1138-a-5, proces-verbaal C.H.M.J.J. van Nispen tot Sevenaer, 27 april 1946 (Schippers, noot VI.268).
[14]Idem, blz. 7. Het geld was niet afkomstig van Nederlandse vrienden van Hushahn, zoals ook Van Nispen wel begreep, maar werd betaald door het Presseamt. Meijer was vrijwel zeker van de gehele gang van zaken op de hoogte. Zie ook: RANB, Pers. Arch. Meijer, no. 2050, Dagboek, 5 december 1946 (Schippers, noot VI.269).
[15]De Residentiebode, 30 oktober 1940 (Schippers, noot VI.270).
[16]RANB, Arch. Nat. Fr., no. 1707, weekrapport uitgeverij De Veste, 24 januari 1941. Bij de oprichting van Nationaal Front was het de bedoeling geweest dat De Nieuwe Gids, die al enige tijd persoonlijk eigendom van Alfred Haighton was, „theoretisch maandblad” van de beweging zou worden. Door de strubbelingen met Haighton kwam daar niets van. Na zijn uittreden bestond het plan het Cultureele Maandblad Nederland, dat eigendom was van zijn broer Willem, voor hetzelfde doel te gebruiken. Deze had na januari 1941 echter alle geloof in een zelfstandig voortbestaan van Nationaal Front verloren en wilde zijn tijdschrift niet voor dit doel ter beschikking stellen. In beide bladen zijn natuurlijk wel artikelen van leden van Nationaal Front verschenen (Schippers, noot VII.2).
[17]De Jong, a.w., dl. IV, blz. 602, 827 (Schippers, noot VII.3).
[18]RIOD, Coll. Zw. en Nat. Fr. 168d, map 6g, overzicht van de personeelsbezetting en de taakverdeling van het Departement van Organisatie en Propaganda, opgesteld door organisatieleider ing. J.M. van de Wetering, 28 december 1940 (Schippers, noot VII.4).
[19]t.a.p. (Schippers, noot VII.5).
[20]Haighton, a.w., blz. 56 (Schippers, noot VII.6).
[21]RIOD, Coll. Zw. en Nat. Fr. 168d, map 6g, rapport opgesteld door J. Boddé, juli 1941 (Schippers, noot VIII.7).
[22]RANB, Pers. Arch. Meijer, no. 2050, Dagboek, 25 oktober 1941 (Schippers, noot VII.8).
[23]RIOD, Doc. I: 1966-a-2, brief van G.J. Zwertbroek aan zijn moeder, 17 mei 1941. In december 1940 had Zwertbroek al aan ir. A. Dubois, gemachtigde voor de concentratie der Radio Omroepvereenigingen, gevraagd of hij weer een baan bij de omroep zou kunnen krijgen, „bv. als leider van de afdeling woord”. RIOD, Doc. I: 1966-a-6, brief van G.J. Zwertbroek aan A. Dubois, 17 december 1940 (Schippers, noot VII.9).
[24]Zie voor de wanorde op het hoofdkwartier: W. Zaal, De Nederlandse fascisten (Amsterdam 1973), blz. 178- 179 en Willem W. Waterman, De Kruistocht van Generaal Taillehaeck, dl. II Een strijd om Nederland (Den Haag 1942). Willem Waterman was een pseudoniem van W.H.M. van den Hout, die van het najaar 1940 tot de zomer van 1941 propagandamedewerker van Nationaal Front was (Schippers, noot VII.10).
[25]Gesprek met J.P. Vorstenbosch (Schippers, noot VII.11).
[26]Nederlandsch Dagblad, 9 september 1940 (Schippers, noot VII. 12).
[27]t.a.p. (Schippers, noot VII.13).
[28]RANB, Arch. Nat. Fr., nr. 1228, notulen vergadering van de Politieke Kamer, 2 januari 1941 (Schippers, noot VII.19).
[29]De Jong, a.w., dl. V, blz. 306 (Schippers, noot VII.20).
[30]1941.
[31]RIOD, Arch. GHzbV, map 9a, rapport: Die Bewegung Arnold Meijer, 17 februari 1941. Het rapport was opgesteld door E.A. Schwebel en bestemd voor Reichskommissar Seyss-Inquart (Schippers, noot VII.64).
[32]t.a.p. (Schippers, noot VII.65).
[33]t.a.p. In de kantlijn staat bij deze passage in het handschrift van Schmidt genoteerd: stimmt! (Schippers, noot VII.66).
[34]RIOD, Arch. GKzbV, map 9a. Versammlung ’National Front’ im Dierentuin in Den Haag, 14 februari 1941 (Schippers, noot VII.67).
[35]RIOD, Dienstbesprechungen, Bericht 41/3-4, 22 februari 1941 (Schippers, noot VII.68).
[36]t.a.p., Arch. GKzbV, map 9a, rapport: Die Bewegung Arnold Meijer, 17 februari 1941 (Schippers, noot VII.69).
[37]t.a.p. (Schippers, noot VII.70).
[38]Een groep ex-NSB’ers die overgestapt waren naar Nationaal Front.
[39]RAND, Arch. Nat. Fr., no. 1128, notulen vergadering Politieke Kamer, 16 januari 1941 (Schippers, noot VII.76).
[40]RIOD, Coll. Zw. en Nat. Fr., 168 D, map f, brief van A. Meijer aan W. Wolfs, 4 mei 1942 (Schippers, noot VIII.14).
[41]Idem, correspondentie tussen A. Meijer en J.Th.S., juli, augustus 1942 (Schippers, noot VIII.15).
[42]Idem, brief van A. Meijer aan R.W. Haentjes Dekker, 4 februari 1943 (Schippers, noot VIII.16).
[43]Nederlandsch Dagblad, 21 april 1941. Het betreffende toneelstuk, De weg is beter dan de herberg, werd opgevoerd door Het Nederlandsch Toneel o.l.v. Cor van der Lugt Melsert (Schippers, noot IX.17).
[44]Zie voor een goede schets van dit provinciale milieu: J.P.A. van den Dam en J.M.W.G. Lucassen, H.H.J. Maas, 1877-1958, onderwijsman, literator en journalist (Tilburg 1976). Herman Maas zowel als zijn zoon Herman Maas jr., redacteur van Aristo-, waren lid van Nationaal Front (Schippers, noot IX.18).



N.B.: © Hans Schippers / Stichting Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis !