1944, Het blad De Gil
Humor als wapen voor de Duitsers
1
door Karin Hofmeester en René Jansen



N.B. : Noten van Karin Hofmeester en René Jansen zijn onder aan iedere pagina overgenomen; overige noten staan onderaan het document.


Blz. 14 :In de laatste fase van de bezetting, toen het duidelijk werd dat de tot dan toe gevoerde nationaal-socialistische propaganda weinig effect sorteerde bij de Nederlandse bevolking, gingen de Duitsers over op een ander soort propaganda. Deze propaganda wordt in de literatuur omschreven als subversief en ondermijnend, en als voorbeeld noemt men het blad De Gil. Qua inhoud en vorm leek het niet op uitgaven van de gelijkgeschakelde Nederlandse pers, het blad moest de indruk wekken van een illegale publicatie.
     Er zijn veertien nummers van De Gil verschenen, de eerste drie nummers waren niet van een verschijningsdatum voorzien, nummer vier verscheen op 21 maart 1944, nummer veertien verscheen op 15 september 1944. Zowel De Jong als Rijser wijden slechts enkele regels aan dit blad. Ten onrechte, want dit propagandamiddel was redelijk succesvol en verdient meer aandacht.
     De Gil was bedoeld als een humoristisch blad vol Engels(achtig)e kreten en hoopgevende koppen. Het blad was quasi-anti-Duits en vaak anti-NSB om ‘anti’s’ (mensen met anti-Duitse opvattingen) tegemoet te komen, om ze dan in de verkeerde richting te sturen door te trachten de hoop op een geallieerde invasie teniet te doen; angst in te boezemen voor de gevolgen van de invasie; zoveel mogelijk te proberen de geallieerden (Amerikanen, Engelsen en zeker de Russen) in een kwaad daglicht te stellen en nationaal-socialistische, openlijk anti-semitische en anti-monarchistische propaganda te brengen.
     Hoofdredacteur van het blad was de NSB-er L.M.H. Thijssen, die in 1940 en 1941 werkzaam was als hoofdredacteur van De Residentiebode, een in 1894 gesticht katholiek blad dat in de oorlog bleef verschijnen. In 1944 werd De Residentiebode door het episcopaat geschrapt van de lijst van katholieke persorganen. De Gil werd gedrukt bij de drukkerij van De Residentiebode. De N.V. Drukkerij Elsevier, onderdeel van het concern van De Telegraaf had zich hiervoor aangeboden, maar de Duitsers, die het blad betaalden, vertrouwden deze taak liever toe aan de drukkerij van De Residentiebode. Bij deze drukkerij verschenen ook de boeken van Van den Hout, de belangrijkste redacteur van De Gil.
     Van den Hout werd in 1915 geboren te ’s-Hertogenbosch. Op


Blz. 15zijn 22ste werd hij onderdirecteur van het Philips-persbureau te Eindhoven. In 1933 word hij overgeplaatst naar de buitenlandse reclame afdeling van het concern. Dit zelfde jaar verscheen zijn eerste roman, Amerika filmt onder het pseudoniem Willy Waterman.

Hoge oplage

De april-mei stakingen in 1943 toonden aan dat van de nazificatie van het Nederlandse volk, zoals de Duitsers zich ten doel hadden gesteld, weinig terecht gekomen was. De Duitse propaganda had weinig effect gehad. Dat zij dit zelf ook zo zagen blijkt uit de Informations- und Stimmungsberichte van de afdeling Kulturaustausch, die ondergebracht was in het Generalkommisariat zur besonderen Verwendung; en uit de Meldungen aus den Niederlanden van de Sicherheitsdienst. (1) Uit bijna alle SD-meldingen komt de ontevredenheid ten aanzien van de situatie in Nederland sterk naar voren. De Duitsers bespeurden een “gewisse Zunahme der Unfreundlichkeit gegenüber Deutschland in der Holländischen Presse” evenals de enorme “Einfluss der englischen Nachrichtensendungen” die ervoor zorgden dat er een enorme hoeveelheid geruchten rondging. In geen enkel ander land gingen de Duitse bezetters over tot het in beslag nemen van particuliere radiotoestellen. Dat ze dit in Nederland wel deden bewijst hoezeer zij hun propagandavoering bedreigd wisten door de Engelse zender.
     Door de strenge voorschriften was de legale pers voor de meeste Nederlanders volstrekt oninteressant geworden. Mede als gevolg hiervan kon de illegale pers zich enorm uitbreiden. Lag het oplagecijfer van de gezamenlijke illegale bladen eind 1940 rond 57.000, het jaar daarop verdubbelde dit getal zich. In december 1943 hadden de vijf grote bladen (Vrij Nederland, Het Parool, Je Maintiendrai, Trouw en De Waarheid) een oplage van samen 450.000 en in de laatste maanden van de oorlog werd er meer gelezen in illegale- dan uitgaven van de gelijkgeschakelde pers. (2) De Duitsers zagen in dat het merendoel van de Nederlandse bevolking zich niet liet bekeren tot het nationaal-socialisme en al helemaal niets voelden voor een Nederlandse aansluiting bij het Duitse Rijk. “De Duitse methode van propaganda maken wordt hier,” zo zou Van den Hout in 1944 hebben gezegd “door geen mens in Holland geslikt. Het Nederlandse volk pro-Duits maken kan niet meer. Het enige wat ze (de Duitsers, K.H., R.J.) kunnen doen, is zodanig schrijven dat de mensen zeggen: van Amerika en Engeland deugt ook niets.” (3)
     Aanvankelijk had De Gil een formaat dat ongeveer overeenkwam met de helft van het formaat van de hedendaagse dagbladen. Vanaf nummer zeven is het formaat van De Gil verdubbeld. Het blad

1G. Hoffmann, NS-Propaganda in den Niederlanden. Organisation und Lenkung der Publizistik unter deutscher Besatzung (Berlijn 1972) 262
2Ibidem 260
3L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 7-B (’s-Gravenhage 1976) 1362


Blz. 16 :kostte zes cent, met uitzondering van het laatst nummer, waar twaalf cent voor betaald moest worden. De Gil opende vaak met een fel gekleurde kop met als ondertitel “Periodiek orgaan voor nuchter Nederland”, of een andere variatie hierop, zoals “Opnuchterend orgaan veer onnuchter Nederland.” De lay-out van De Gil werd gekenmerkt door het gebruik van grote letters van veel verschillende lettertypen, iets dat in die jaren met ‘Amerikaans’ geassocieerd werd. Foto’s, tekeningen, spotprenten en “grappige” namaak advertenties verluchtigden het blad nog eens extra. De Gil had een hoog oplagecijfer, De Jong en Rijser spreken van 150.000 tot 200.000 exemplaren. (4) Als we de oplage vergelijken met het genoemde totaalcijfer van de vijf grote verzetsbladen, blijkt dat De Gil goed verkocht werd.
     Er heerst onenigheid over de vraag van wie het idee voor het blad afkomstig was. Volgens Verkijk, in zijn boek over de omroep in de oorlog, kwam het idee van de leider van het Referat Aktivpropaganda, Guse. (5) In een interview van Eelke de Jong met Van den Hout, staat dat Thijssen (hoofdredacteur van de Residentiebode) in 1942 bij de Duitsers kwam met het idee een nieuw blad uit te geven,
     “Een satirische versie van De Lach, met een quasi-anti-Duit-ondertoon, waarin op listige wijze propaganda voor de zaak zou worden gemaakt. In 1940 had hij al eens een dergelijk blad gemaakt, maar dat was toen in zijn gezicht ontploft. De Duitsers begrepen het niet, en arresteerden hem. Het kostte hem de grootste moeite em uit te leggen, dat het goed was bedoeld. In 1942 kreeg Thijssen het mandaat (...) om het opnieuw maar dan beter te proberen.” (6)
     Vast staat dat Thijssen heeft meegewerkt aan De Gil, maar over de duur hiervan bestaat onenigheid 2. Merkwaardig is dat De Gil zich altijd erg anti-NSB had betoond, ondanks het lidmaatschap van Thijssen. Volgens Van den Hout werd Thijssen hoofdredacteur, geholpen door Seyffard (zoon van de gesneuvelde kolonel Seyffard, commandant van een Nederlands SS-vrijwilligerslegioen aan het oostfront) en twee andere medewerkers, te weten J. Boogerman en Van den Hout. In een verslag van het perszuiveringsproces, in Het Parool van 14 mei 1948, staat dat Thijssen als eerste de leiding had. Na zijn vlucht in september 1944 (bestemming en reden van zijn vlucht zijn ons niet bekend) deelde de NSB-er Jonker de Gillakens uit. Veel heeft hij niet kunnen doen, want het laatste nummer van De Gil verscheen op 15 september 1944. Volgens De Jong trad Thijssen op als hoofdredacteur bij de eerste drie nummers, maar vanaf nummer vier werd De Gil voor een groot deel volgeschreven door Van den Hout. (7) Dezelfde gang van zaken wordt ook beschreven in Het Parool van 31 december 1949. Of Thijssen na de komst van Van den Hout werkzaam bleef bij De Gil wordt niet vermeld. Van den Hout ontving voor zijn werkzaamheden aan het blad twaalfduizend

4Het opmerkelijke is wel dat De Gil helemaal geen weekblad was, hoewel de Jong en Rijser het beiden zo noemen. Dit doet echter niets af aan het feit dat De Gil goed verkocht werd.
5D. Verkijk, Radio Hilversum, 1940-1945. De Omroep in de oorlog. (Amsterdam 1974) 695
6E. de Jong, “interview met van den Hout” in: Vrij Nederland 11-11-1978
7L. de Jong, Koninkrijk deel 7-B 1362


Blz. 17 :gulden per jaar. (8)

Bob Evers

Van den Hout schreef als soldaat tijdens de mobilisatie zijn in 1942 gepubliceerde boek De kruistocht van generaal Taillehaeck, waarin hij krachtig stelling neemt tegen het door hem geconstateerde morele verval in het leger. Zijn pseudoniem, dat bij nader inzien voor dit boek wat te luchtig geklonken zou hebben, werd aangepast tot Willem W. Waterman.
     In 1941 werd Van den Hout lid van het ‘Nationaal Front’ van Arnold Meyer, die bekend stond als Mussolini-vereerder. De naam van de organisatie was toen net gewijzigd, aanvankelijk was het ‘Zwart Front’. Van den Hout bracht het in deze beweging tot propagandaleider. Zijn lidmaatschap was van korte duur: van januari tot augustus 1941. In 1943 schreef hij een vervolg op Taillehaeck, ditmaal met als ondertitel Bankroet van een politieke beweging. Hierin noemt hij Arnold Meyer ‘Rudolf Smit’ en het Nationaal Front ‘Nederlandsch Front’. In dit boek is een motief te vinden voor zijn uittreding uit het Nationaal Front: het rnorele verval dat hij weer om zich heen meende te zien. Later gaf hij er andere redenen voor op - de oprichting van een antibolsjewistisch legioen door Arnold Meyer - maar W.H.M. Van den Hout neemt het met de waarheid niet zo nauw.
     Het is waarschijnlijk dat Van den Hout in deze periode enige artikelen voor de Residentiebode heeft geschreven, die een nationaal-socialistische inslag hadden en ondertekend waren met W.W.W., de initialen van zijn pseudoniem. Hijzelf heeft dit later ontkend. In de oorlog publiceerde hij bij Bruna nog een boek getiteld Wie zei er dat je in deze tijd niet kon lachen? Hij was jarenlang medewerker van de Rijksradio-omroep ‘De Nederlandse Omroep’. Na beeindiging van zijn werk aan het blad De Gil verzorgde hij de teksten van het verzoekplatenprogramma ‘De Radio-Gil-Club’ en heeft hij meegewerkt aan de door de Duitsers opgezette radiozender ‘Mary of Arnhem’ die BBC-uitzendingen relayeerde met kleine, op propagandistisch effect toegespitste veranderingen.
     Na de bevrijding werd hij geïnterneerd, maar na drie jaar ontslagen van rechtsvervolging. Hij had toen de nodige onduidelijkheid gesticht door middel van niet te controleren en/of niet in de openbaarheid gekomen verhalen over zijn betrokkenheid bij verschillende geheime diensten, en over dubbelrollen die hij gespeeld zou moeten hebben. In 1948 werd hij door de Commissie voor de Perszuivering veroordeeld tot twintig jaar ontzegging van het recht om het beroep van journalist uit te oefenen, wat in hoger beroep verzacht werd tot zestien jaar.
     Hij zou zich na de oorlog profileren als schrijver van

8Ten bate van de Stichting 40-45 werd de illegale Gil opnieuw gedrukt en op 3 mei 1948 uitgegeven. Toegevoegd werd een artikel over de totstandkoming van de illegale Gil.


Blz. 18 :jongensboeken onder het pseudoniem Willy van der Heide. Hij heeft veel succes met zijn Bob Evers-serie, waarvan hij de eerste vier delen al klaar had ten tijde van zijn vrijlating in 1948. Tenslotte werkte hij mee aan enkele Nederlandse- en Belgische pornobladen. In 1975 raakte hij weer even in het nieuws doordat hij tijdens de metrocrisis in Amsterdam waarschijnlijk een spel heeft gespeeld, analoog aan dat met De Gil: Hij schreef (volgens Vrij Nederland) pamfletten die opriepen tot gewapend verzet en die afkomstig moesten lijken van de ‘pressiegroep’ van de bewoners van de Nieuwmarktbuurt.

Misleiding

De bedoelingen van de makers van De Gil kwamen overeen met de door Seyss-Inquart met een Duitse nederlaag in het vooruitzicht verstrekte Anweisung zur Propaganda van 20 oktober 1944: “Er moet steeds op gewezen worden, op verschillende manieren, dat de slechte kolen- en levensmiddellenvoorziening die voor het westen in de loop van de winter tot een katastrofe leiden kan, terug te voeren is op de vijand. De invasie waar zoveel Nederlanders op wachten is de oorzaak van alle moeilijkheden.” (9) We kunnen stellen dat de redactie van De Gil maanden tevoren de strekking van deze ‘aanwijzing’ al in praktijk bracht. De intenties van de schrijvers van De Gil - de geallieerden, de Londense emigré’s en de door de Nederlandse bevolking zozeer gewenste invasie de schuld te geven van de slechte situatie in het laatste oorlogsjaar - worden de na-oorlogse lezer snel duidelijk. Ook in de oorlog zal zonder twijfel een groot gedeelte van de lezers zich niet hebben laten misleiden.
     De grote kop op de voorpagina van het eerste nummer van De Gil dat in de kiosken verscheen luidde: “Wat gebeurt er met Indië...,” en daaronder, in een iets kleiner corps “Wanneer Amerika heeft gewonnen?” In het artikel wordt gesteld dat Nederland na de bevrijding voor de taak zal staan Indië op de Japanners terug te veroveren. Het andere artikel op die pagina “De druk der Duitsche bezetting”, zal, met een kop die zodanig verschilde van die van de gelijkgeschakelde pers dat het hier welhaast een illegale publikatie móést betreffen, er zeker voor hebben gezorgd dat dit eerste nummer de nieuwsgierigheid prikkelde. De inhoud van het artikel stelde, zoals bij alle Gilartikelen die nog zouden volgen, de anti-Duitse lezer teleur. Het besprak hoe Hitler het “Roode Gevaar” de nek omdraaide; hoe de werkloosheid verdwenen was; hoe de autosnelwegen werden aangelegd en iedereen een volkswagen zou krijgen. Het besloot met de moraal dat wanneer Engeland in 1940 zou hebben gecapituleerd het Nederlandse volk in 1944 in grote welvaart geleefd zou hebben. In dit artikel worden deze opvat-

9G. Hoffmann, NS-Propaganda 153


Blz. 19 :tingen bovendien koningin Wilhelmina in de schoenen geschoven.
     Een andere manier om de aandacht te trekken en lezers te winnen was het gebruiken van de Engelse taal (die in de oorlog bijna uitsluitend werd gehoord bij het beluisteren van de verboden Engelse zender) zoals bijvoorbeeld bij de vermelding van het General Forces Program. Ook komen er stukken over ‘Swing & Jazz’ in voor, door de Duitsers als ‘negermuziek’ verboden, met de namen van artiesten en hun liedjes. Ook waren engelstalige songs en titels verboden. De redacteuren van De Gil hadden beschikking over de buitenlandse pers en luisterden naar en citeerden uit buitenlandse radiouitzendingen. In De Gil nummer 4 werd een toespraak van Churchill becommentarieerd “voor de ongelukkigen die niet meer beschikken over een clandestien radiotoestel.”
     Humor was een ander middel dat door de makers van De Gil werd gehanteerd om het lezerspubliek te binden. De grapjes dienden meestal een politiek doel, zoals het belachelijk maken van een politieke tegenstander. “Oude Gil 98% houtgeest genever ‘The navy drinks it by the gallon’”. Ook regelmatig terugkerend zijn de rubrieken ‘1001 Gil’ en de ‘Professor Gil-prijs,’ gevuld met het soort vermoeiende nonsens waar de titels voorbeelden van zijn.
     De hoop op de invasie teniet doen was een van de voornaamste politieke doelstellingen van De Gil, en telkens wanneer men er op terugkwam, hoefde er niet de minste twijfel over de bedoelingen van de redactie te zijn. De Gil nummer vier opende met de kop: “Waar blijft onze invasie?” “Nederland voelt zich gegrepen,” stelde de Gilredactie, in een poging eventuele teleurstelling over het late ingrijpen van de geallieerden aan te wakkeren. Dit nummer was trouwens een ‘Speciale Invasie-editie’. Het derde nummer had al op de achterpagina “Laatste Nieuws: Invasie afgelast” gebracht. Ook bevatte dit nummer het artikel: “Captain Cyril Falls is bitter teleurgesteld.” Deze Amerikaanse Captain liet zich in het stuk beschimpend uit over de Britse strijdkrachten: “Thans zijn zij (...) weer op hun uitgangspunt teruggedrongen. De hemel beware ons als wij wachten moeten tot de Engelsen, op de Atlantische kust landend (met felle tegenstand) zich helemaal naar Berlijn hebben gevochten.” Nummer zeven kwam uit op D-day, 6 juni 1944. Grapjes in dit nummer over de invasie (bijvoorbeeld over de ‘Geheime invasie Telescopen’, waarmee men wel tot Moskou kan kijken) zullen van weinig propagandistische waarde meer zijn geweest. Na de geallieerde landing namen de geringschattende opmerkingen over deze invasie uiteraard af, en vanaf De Gil nummer negen werd het blad doorspekt met Engelse uitdrukkingen.
     Een hoofdstuk uit het standaardwerk van L. De Jong over de Tweede Wereldoorlog is getiteld: “Angst voor grootscheepse inundaties.” De Gil speelde in op deze angst van de bevolking, door


Blz. 20 :te suggereren dat de invasie ook in dit land vanuit zee kon plaatsvinden. In nummer twee heette het “Invasieplannen: Nederlandse kust biedt bepaalde mogelijkheden (...) Noord en Zuid Holland geheel onder water.”
     De vrees voor een invasie vanaf de andere zijde werd ook gebruikt voor verschillende artikelen: “Tot hoever gaan de Roode Legers,” luidde de kop van nummer zes. In het zelfde nummer en in een artikel in nummer tien werd ingespeeld op gevreesde seksuele gevolgen van het binnentrekken van buitenlandse legers: “Bethlehem Steel specialiseert in speelgoedspoortreintjes en kinderwagens”. In nummer zes en in nummer tien heette het byzonder platvloers (en als we ons niet vergissen een duidelijk voorbeeld van een ‘Willem W. Waterman alliteratie-aanval’): “Als de kirrende Kirgiezen onze grieten grijpen.” Dit laatste voorbeeld is een combinatie van (een poging tot) het uitbuiten van een racistische angst voor een Aziatisch volk en voor het regelmatig in oorlogstijd voorkomende verschijnsel van verkrachtingen door binnenmarcherende legers.
     De redactie deed veel om ook het vertrouwen in de Amerikanen te schokken. In het eerste nummer van De Gil, dat voornamelijk de problemen besprak die Nederland na de oorlog met de kolonieën zou krijgen, stond: “Amerika’s ‘Land Lease’ programma is er op gebaseerd ten koste van alles na de oorlog het leeuwenaandeel der wereldindustriële productie te beheersen.” Naast dit soort aanvallen, die gebaseerd waren op eigen ‘analyses’ van de schrijvers, waren er ook de meldingen van al of niet zelf verzonnen feiten, die nadelig konden zijn voor het imago van de geallieerden, soms onder de pretentieuze titel “Voor het forum van de wereld.”
     “Onze illegale collega’s” luidde de kop op pagina vier van De Gil nummer 2 en het artikeltje dat volgt bevatte een aansporing “toe nou jongens” om iets humoristischer te zijn. De illegale bladen hadden ernstige zaken te melden en deden dat niet op een luchtige toon. Dit was een reden voor de redactie van De Gil om de schrijvers van ondergrondse publictaies als Het Parool, Trouw, Vrij Nederland en De Waarheid te adviseren om meer boeken van vooral Amerikaanse humoristen te lezen. In nummer 4 in het artikel “Ai, die is raak” wordt gekscherend gereageerd op een veroordeling van De Gil in het blad Trouw. In ‘De Gil-club’ in nummer 5 kwam men er op terug: De illegale bladen hebben geen humor. “Dat hebben wij zelf natuurlijk ook niet, maar wij proberen het moeizaam aan te kweken, krampachtig zelfs.”

Nazi-propaganda

Vooral in de eerste nummers van De Gil werd nazi-propaganda


Blz. 21 :aangetroffen, bijvoorbeeld in het eerste nummer waarin men koningin Wilhelmina een lofzang liet zingen op Hitlers snelwegen en volkswagens, en kritiek uitoefende op het “machteloos gebazel in onze Kamers”, waar “de politiek partijen als jaloerse honden vochten om het been”. Het verkapte karakter dankt deze propaganda voornamelijk aan het feit dat men haar uit onverdachte bron liet komen en er uitdrukkelijk niet bij vermeldde dat het om nazi-menigen ging.
     De anti-semitische stukken in De Gil waren zonder dubbele bodem. In nummer 3 werd gesteld dat “echte Hollanders” nooit met joden zouden heulen. Het artikel “veertigduizend sammen trappelen van ongeduld” besprak de hoeveelheid joden in het Britse leger. De Gil nummer 4 bevat een weerzinwekkend anti-semitisch artikel: “O, die heerlijke Joden.” Een fragment hieruit: “Als u gelooft dat de Duitschers deze oorlog verliezen, wees dan blij dat ze de Joden hebben opgeruimd. Wij kunne onze handen in onschuld wasschen. Hartje, wat wil je nog meer? Cynisch? Nee, practisch.”
     Ook het koningshuis werd in De Gil aangevallen, met Prins Bernhardt als gemakkelijkste slachtoffer. “Vechten, jongens, vechten. Prins Bernhardt, de geboren Hollander met zijn fieren staat van dienst en zijn aantrekkelijk accent gebied het”, is het schot voor open doel in nummer 2. Op talloze plaatsen werd het Huis van Oranje verweten de wijk genomen te hebben, en in nummer 1 heet het al “Bezet Nederland en Londen groeien uit elkaar.”


Blz. 22 :Rijser is van alle auteurs het meest overtuigd van de invloed die De Gil heeft gehad. Nadat hij melding heeft gemaakt van de aktie van de Duitsers om illegale bladen na te laten maken, stelt hij: “De invloed van deze subversieve propaganda mag dan niet overweldigend zijn geweest, zij was in ieder geval groter dan die van het geijkte nazi-jarqon. Vooral het blad De Gil was een blikvanger en werd alleen al uit nieuwsgierigheid veel gekocht. De inhoud was bovendien niet van humor ontbloot.” (10) Dat laatste weten wij inmiddels, maar Rijser vermeldt niet of zijn vermoeden voor de reden waarom vele Nederlanders De Gil kochten op meer dan eigen ervaring is gebaseerd. Alle auteurs zijn het er over eens dat de lezers al snel doorhadden dat De Gil geen illegaal blad was.
     Echter, afgezien van het feit dat de illegale bladen rechtstreeks in De Gil werden aangevallen, was ook het bestaan van een ‘pseudo-illegaal’ blad een steek onder water, die de ondergrondse pers schade van een moeilijk te schatten omvang heeft opgeleverd. Echt nieuws, feitelijke informatie over de vraagstukken die het publiek toen bezighielden, kon het blad niet bevatten. Daarvan moet het merendeel van de lezers zich bewust zijn geweest. Nieuwsgierigheid in de strikte betekenis van het woord (gierig naar nieuws) kan het motief niet zijn geweest. De humor lijkt een betere reden voor de hoge oplagecijfers van De Gil. De legale pers was voor het merendeel van de Nederlanders niet meer interessant, terwijl de illegale pers belangrijk, maar geen opwekkend nieuws bracht. De Gil bracht verstrooiing.
     De Jong en Spaan maken beiden melding van het hoge oplagecijfer van De Gil. Spaan verbindt daar geen verdere conclusies aan. De Jong is voorzichtig in zijn gevolgtrekking: “Inderdaad, De Gil sloeg in. Het schijnt dat de oplage spoedig steeg boven de 100.000 en wij houden het voor aannemelijk dat zijn sluwe propaganda een zeker, overigens niet nauwkeurig aan te geven, effect heeft gehad.” (11) Aanmerkelijk minder voorzichtig is hij in het volgende citaat: “Wij hebben niet de indruk dat de Duitse actie met de nagemaakte illegale bladen (...) enig effect heeft gehad. Meer effect, zij het kortstondig, had het omgekeerde: het namaken van nummers van legale dagbladen of periodieken door illegale groepen.” (12) De Jong levert voor deze stellingen verder geen argumenten.

Zestig % nonsens

Het Tweede Kamerlid G.J.N.M. Ruygers, die tot de verzetsgroep ‘Je maintiendrai’ behoorde, verklaarde dat hij De Gil als één van de gevaarlijkste middelen voor nationaal-socialistische propaganda beschouwde. (13) De verdediger van Van den Hout tijdens het perszuiveringsproces, Mr. J.C. Coebergh, verklaarde

10P. Rijser, “Nazi-propaganda in bezet Nederland” in: Z.A.B. Zeman, De propaganda van de Nazi’s (Hilversum, Antwerpen 1979)
11L. de Jong, Koninkrijk deel 7-B 1363
12Ibidem, 843
13De Telegraaf 30-12-1949


Blz. 23 :daarentegen dat het blad “alleen maar ergernis heeft kunnen wkken.” Het was volgens deze advocaat een volledige bekentenis van Duitse zijde dat de propaganda hier een volledige mislukking was geworden. De smerigheid van De Gil maakte geen indruk,” zei hij, “het ging alleen om de zotternij.” (14)
     Ook hier dient nog een kanttekening bij geplaatst te worden; in het vierde nummer van De Gil werd een postbusnummer bekend gemaakt, en de lezers, pro of anti, werden uitgenodigd brieven te schrijven en in te sturen. Deze brieven werden dan zogenaamd afgedrukt en van een antwoord voorzien in een speciale rubriek, ‘De Gil-Club’. Deze rubriek werd verzorgd door Van den Hout, maar voordat hij de brieven in handen kreeg, gingen ze naar het Rijkscommissariaat, wat gevaarlijk kon zijn voor de schrijvers die zo onverstandig waren geweest hun naam onder de brief te schrijven. (15)
     Na de oorlog waren De Gil en de makers ervan nog verschillende malen in het nieuws, aanvankelijk in de berichten over de processen van de perszuivering, later, in de tweede helft van de zeventiger jaren verschenen er in de weekbladen nog twee interviews met Van den Hout, die zich niet van activiteiten onthouden had en blijkbaar ook nog ongeveer dezelfde politieke overtuiging had als in de oorlog en ervoor.
     Seyffard, die slechts verantwoordelijk was voor de opmaak van het blad en de onderschriften van de foto’s, deed in Het Parool van woensdag 14 april 1948 de verbazingwekkende uitspraak dat de redactie vergevorderde plannen had om De Gil ook na het einde van de bezetting te laten verschijnen en er zodoende een ‘echt’ Nederlands blad van te maken. Een verslag van het hoger beroep van Van den Hout verscheen in Het Parool, De Telegraaf, Het Algemeen Dagblad en De Maasbode. Deze laatste krant gaf het verlag de misleidende titel: “Was de Gil Amerikaanser dan Amerikaans?” Het predicaat ‘Amerikaans’ blijkt in het artikel slechts betrekking te hebben op de vormgeving van het blad.
     Vrij Nederland bracht op vrijdag 7 januani 1949 ook een artikel over Van den Hout’s rol, hier Van der Hout genoemd: “Het was meer kolder,” zei een getuige. Vrij Nederland: “Kolder, dat is dus het excuus. Aan de ene kant de verzetsmensen die hun zuiver geloof, en aan de andere kant de lui die naar ‘t Oostfront trokken en hun onzuiver geloof ernstig namen. En aan beide kanten de doden, die niet meer terug kwamen. Maar daartussen de Willem W. Waterlieden, voor wie ‘t allemaal ‘meer kolder was’ en die nu buigend om rehabilitatie komen vragen.”
     Op vrijdag 4 februani meldden Het Parool en De Maasbode de strafvermindering van de beide beklaagden, beide met een kenmerkende kop: Het Parool: “Tien en zes jaar ontzetting voor de redacteuren van ‘De Gil’” en De Maasbode: “Gil-medewerkers te zwaar gestraft.” “Alles lag in een troebele sfeer” is de onder-

14De Maasbode 31-12-1949
15Het Parool 14-4-1948


Blz. 24 :kop van Het Parool van 30 december 1949, en wij zijn van mening dat de auteur van dit artikel hiermee de stemming goed heeft getroffen. Nadat Van den Hout op de zitting van de commissie voor perszuivering van dinsdag 13 april 1948 zijn mond niet open had gedaan, was hij tijdens de behandeling van zijn hoger beroep wel bereid het een en ander te verklaren over zijn activiteiten bij De Gil, en er waren een aantal getuigen opgeroepen die zijn rol konden belichten. Getuige H. Proebsting, voormalig Befehlshaber van de Sicherheitspolizei, bevestigde nog eens dat het geld voor De Gil van Duitse zijde was gekomen. De voorzitter van de raad, de heer jhr. mr. dr. G.W. van Viersen Trip merkte op dat de verzetsbladen De Gil als bijzonder vijandig beschouwden. Bij het doornemen van oude Gil-nummers, zo zei hij, was hem opgevallen dat de nummers 12, 13 en 14 geen Duitse propaganda meer bevatten, een tendens die in nummer 11 al flauwtjes te merken was, maar dat De Gil tot en met nummer 10 evenwel slecht te noemen was. Ook merkte hij op dat ‘De Gil-club’, die ook door Van den Hout verzorgd werd, hem ten goede komt.
     Arnold Meyer, de leider van het Nationaal Front, waar Van den Hout ook enige maanden lid van is geweest, verklaarde dat laatstgenoemde niet Duitsgezind was. Het Nationaal Front heeft na de capitulatie een onderzoek ingesteld naar Duitsgezinde elementen en daaraan had Van den Hout zelfs meegedaan. (Dit laatste lijkt ons een zeer slecht argument.) Getuige Boogerman die lid was van de Geheime Dienst Nederland en in overleg met de illegaliteit van 1941 tot 1943 lid was geweest van de NSB, verklaarde dat Van den Hout hem had gezegd De Gil zo dwaas mogelijk te zullen maken, zodat de Duitsers de uitgave zouden moeten staken. Van den Hout zelf verklaarde dat als hij ervoor zorgde dat De Gil zestig procent nonsens bevatte, er maar veertig procent gevaarlijk materiaal meekon. Interessant is overigens dat de heer J.A. ‘Jumbo’ Boogerman zelf redactielid van De Gil is geweest.
     De uitspraak van de raad luidde dat Van den Hout een dubbelzinnige figuur was geweest op wiens houding tijdens de bezetting ernstige aanmerkingen zijn te maken. Hij verdiende bij de Duitsers de kost. De raad nam echter aan, dat het hem er niet om te doen was de Duitse zaak te dienen. De raad achtte de invloed die De Gil heeft uitgeoefend minder schadelijk dan de Commissie voor Perszuivering heeft geoordeeld. Een ontzetting voor de tijd van tien jaar achtte de raad echter de juiste maatregel. Seyffard werd voor een tijd van zes jaar ontzet.

Anti-Gil

Verzetsgroepen zijn er meerdere malen in geslaagd nummers van


Blz. 25 :legale bladen na te maken. Ook van De Gil is een ‘namaak’ nummer verschenen, dat gezien zijn inhoud beter anti-Gil genoemd kan worden. Deze anti-Gil werd samengesteld door de redactie van het illegale blad Ons Volk. Qua uiterlijk leek deze anti-Gil sprekend op de gewone Gil. De inhoud van deze anti-Gil bestond voornamelijk uit gedeelten van een artikel uit het Algemeen Handelsblad, dat van commentaar werd voorzien door de samenstellers. Verder stonden er meerdere aanwijzingen in dat het ging om een illegale, eenmalige uitgave en dat de andere nummers van De Gil fout waren. De anti-Gil was alleen in Amsterdam te koop en binnen een half uur uitverkocht. (16) De distributie werd verzorgd door ondergedoken Amsterdamse studenten.
     Het is moeilijk precies vast te stellen in hoeverre De Gil, als propagandatruc van het Duitse propagandaministerie in Nederland, geslaagd is in haar opzet om het Nederlandse publiek te beïnvloeden. De humor en afwisseling die het bracht zullen zeker hebben bijgedragen tot het succes ervan. Waarom de uitgave werd gestaakt is ons niet duidelijk geworden. Getuige H. Proebsting formuleerde het tijdens het hoger beroep van de Gil-redactie aldus: de uitgave werd gestopt omdat “de Duitser niet van grappen houdt.” (17) Misschien bieden de Duitse archieven iets gedetailleerder informatie.

16L. de Jong, Koninkrijk deel 7-B 1363
17Het Algemeen Dagblad 30-12-1949




[1]Artikel uit „Skript. Historisch tijdschrift”, jaargang 8, nummer 1 (Amsterdam, voorjaar 1986).
[2]In De Drie-Stuivers-Roman (De avonturen van Philip Raack) staat tot het einde toe steeds keurig vermeld: „Verantwoordelijk voor den redactioneelen inhoud: Louis Thijssen, Den Haag.” Het laatste nummer van De Drie-Stuivers-Roman verscheen op 24 juni 1994; het blad werd echter voortgezet onder de naam Flits. In het eerste nummer van Flits (8 juli 1944) staat echter „Verantwoordelijk voor den redactioneelen inhoud (ad interim): A. R. Jonker, Amsterdam.”
De Gil nr. 8 verscheen op 20 juni 1944, De Gil nr. 9 op 5 juli 1944 en De Gil nr. 10 op 19 juli 1944. Uit De Drie-Stuivers-Roman en Flits kunnen we dus concluderen, dat Thijssen tussen 24 juni en 8 juli 1944 is gevlucht (en dus niet in september 1944, zoals verderop in bovenstaand artikel gemeld) en dat De Gil nr. 8 of 9 in elk geval het laatste nummer kan zijn waaraan Thijssen heeft meegewerkt.