In het boek Het kralensnoer (Eindhoven (Lecturis B.V.), 1986) maakt Willem-Peter van den Hout enkele opmerkingen over zijn vader, Wilhelmus Henricus Maria van den Hout (* 03-06-1915 , 24-02-1985). W.-P. Van den Hout spreekt in zijn boek overigens steeds in de derde persoon over zichzelf.
De notities zijn bijeengezocht en van commentaar voorzien door John Beringen.
Waar nodig is het commentaar verbeterd.



Blz. 60„Ineens kwam ook een andere herinnering bij hem boven. Het moest uit de tijd zijn dat hij ongeveer vier of vijf jaar was, in de tijd dat zijn ouders werkelijk eindeloos verhuisden.”

Uit diverse archiefstukken blijkt, dat de familie Van den Hout in elk geval vanaf 1 augustus 1941 t/m 8 augustus 1945 op de Van Imhoffstraat 31 in Den Haag heeft gewoond; Van den Hout jr. spreekt hier dus over de tijd vóór 1 augustus 1941



Blz. 84„Het was bovendien de tijd geweest tussen de twee vaders. Als kleuter en klein kind was hij ook niet zo lelijk geweest. Het was waarschijnlijk pas begonnen toen hij zo'n jaar of zeven, acht geweest was.”

In de jaren na 1945; het huwelijk van Willem sr. en Louise (“Wiesje”) Petronella Maria Grossouw (* 1914) werd officieel ontbonden op 27-07-1948.



Blz. 88„Alhoewel hij met dit weer niet aan een borrel moest denken, sinds die ijsgekoelde oude Bokma die zijn oom in Rome hem eens had voorgezet...”

De oom is waarschijnlijk van moeders (Wiesje's) kant.



Blz. 124„Hij was in feite indertijd niet het huis uitgegaan, maar gevlucht [...] Hoewel ook dat de grootste onzin was, want voor zijn moeder en haar man was er geld genoeg om redelijk comfortabel te leven met zijn tweeën.”

Hiermee beschrijft W.-P. van den Hout iets wat moet hebben plaatsgehad nadat hij zijn middelbare school had afgemaakt. Conclusie: toen hij een jaar of 18, 19 was: ongeveer 1956.



Blz. 125„De man met wie zijn moeder hertrouwd was, was niet zijn echte vader geweest natuurlijk. Deze man had noodgedwongen haar twee kinderen mede moeten accepteren als onderdeel van het onderhavige goed, en had daar lang over geaarzeld. Er was lang sprake geweest van de mogelijkheid dat die twee kinderen naar een tehuis hadden gemoeten. In hoeverre daar ook de verstopte poging van de familie van zijn moeder achter had gezeten om in een laatste wanhopige poging twee nagenoeg verloren zieltjes langs deze weg te behouden voor het rooms-katholieke volksdeel was hem nooit helemaal duidelijk geworden.”

Wiesjes vader was burgemeester.



Blz. 125„Daarvoor lag dan nog de omstandigheid dat zijn ontkieming het gevolg was van een stoeipartij op de warme Veluwse heide. Ook al geen gebeurtenis, die mensen erg verheugd hadden doen zijn voor zijn bestaan. En de gevolgen van een gedwongen huwelijk in het bourgeoisiemilieu in vooroorlogse tijd waren evenmin uit te vlakken.”

De schrijver spreekt hier over “de warme Veluwse heide.”
Hij is op 24 november 1937 geboren; dientengevolge komt men tot de slotsom dat de “stoeipartij” dus eind februari zou hebben plaatsgehad. Mogelijk is hij een maand te vroeg geboren zodat genoemd tijdstip verschuift naar eind maart 1937. En op dat tijdstip kan het uiteraard al behoorlijk warm zijn.
Willem sr. trouwde overigens pas op 28 juni 1937 met “Wiesje”; behalve Willem-Peter stamt ook Paul (in “Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen?” Charles-Paul genoemd; * 1939) uit dit huwelijk.



Blz. 158„Bijvoorbeeld dat hij als zesjarige jongen nog uit zijn eigen pispot pis had zitten drinken vanwege de dorst, omdat hij op een snikhete kamer opgesloten had gezeten midden in de zomer. Zijn ouders waren weer eens weg.”

Afgaande op de genoemde leeftijd (6 jaar), mogen we aannemen dat het hier de zomer van 1944 betreft.



Blz. 158„Of die keer in diezelfde oorlogsjaren dat hij een brood moest gaan halen. Dat kon dus niet de laatste winter zijn geweest. En dat hij dat van de honger half had opgepeuzeld voor hij thuis was. Daar kon hij zich nu nog over schamen, dat hij zoiets gedaan had, terwijl het brood voor allemaal was.”

Winter ‘43/'44? Of toch die van ‘44/'45?



Blz. 158„Maar hij had zich ook geschaamd voor de wijze waarop volwassenen zich gedroegen toen ze de schuilkelder in moesten tijdens het Bezuidenhoutbombardement. Zoals die mensen te keer gingen en alles voor zich opeisten en bijna letterlijk over hem heenliepen als kind om maar de beste, verste plek te bereiken in die kelder. [...] Of die afschuwelijke herrie, stank en het gekrijs van het brandende Bezuidenhout, waar ze uitgevlucht waren tussen de luchtaanvallen, op een of andere manier vervoerd achterop fietsen, naar Voorburg toe.”

Het bombardement op het Bezuidenhout vond plaats op 3 maart 1945.



Blz. 158„Maar het ergste had hij de huiszoekingen van de moffen gevonden.”



Blz. 159/60„En in zijn herinnering kwam ook een hele, rustige, gezellige Sinterklaasochtend, met heel veel speelgoed en cadeaus, in een kamer beneden voor in het huis.”



Blz. 160/1„Hij was het laatste jaar eens op onderzoek uitgegaan naar zijn jeugd en eerlijk gezegd was hij daar erg van geschrokken. Van voor zijn zesde jaar had hij geen enkele herinnering. En van na die tijd daarna eigenlijk alleen, wat zich buitenshuis had afgespeeld. Het klopt niet helemaal. Hij had twee vage herinneringen, die van voor zijn zesde moesten zijn. De eerste was die vage kamer, waar hij met de broodplank, het lucifersdoosje en een soort speelgoedautootje had zitten spelen. Wat er hem van bijgebleven was was de vredige rust waarin hij had kunnen spelen. En een andere herinnering was een autotocht in een open Amerikaanse auto, waarvan in de kofferruimte via een klep ook nog twee zitplaatsen bereikbaar waren. Hij had toen op die buitenachterbank gezeten. Met wie en waarheen wist hij totaal niet meer. Hiervan was hem het onbekende, het avontuurlijke bijgebleven. Het waren slechts flitsen. Voor de rest wist hij niets. Geen herinneringen aan zijn ouders, huizen, kamers, speelgoed, personen of wat dan ook. Nu had hij wel kunnen achterhalen, dat zijn ouders zeker meer dan vijftien keer verhuisd waren in zijn eerste zes levensjaren.”

Er wordt gesproken over “ergens in 1944”, hoewel we inmiddels weten dat er vanaf halverwege 1941 een - voorlopig - einde was gekomen aan die eindeloze reeks verhuizingen.



Blz. 161„Hij wist inmiddels door zijn naspeuringen, dat er ook gewoon gemene dingen waren gebeurd in die jaren. Het meest duidelijk herkenbaar daarvan tot op de dag van vandaag was zijn onbedwingbare angst die opkwam, als hij in zee of in een meer tegen licht van de ondergaande zon inzwom. Het had niets te maken met naar de wal of juist verder het water in. Hij kon niet tegen de ondergaande zon inzwemmen. En het was alleen de ondergaande zon, want 's ochtends had hij het nooit. Meestal moest hij dan op zijn rug gaan liggen zodat de zon uit zijn gezicht was en verder zwemmen, zo sterk was die angst. Hij had het nooit begrepen en er zich altijd voor geschaamd.
Tot hij hoorde dat ze hem op de Kagerplassen een keer uit een zeilboot hadden gesmeten als klein kind, omdat kleine kinderen toch altijd konden zwemmen. Hij bleek een uitzondering op deze dronkemansregel en was toen bijna verzopen. Dat had zich afgespeeld laat 's middags bij ondergaande zon. Tussen zulk soort gasten was hij in die eerste chaotische jaren opgegroeid. En wie waren zijn ouders geweest, dat mensen dit konden doen?
Of had zijn vader hem zelf over boord gesmeten als offer voor een totaal mislukt huwelijk, omdat zijn ouders voor hem hadden moeten trouwen? Dat zou hij nooit weten, want zijn vader was op zijn vijfde of zesde jaar zijn leven uitgelopen en hij had hem niet meer teruggezien.”

Als we uitgaan van zijn zesde jaar, brengt ons dat op “ergens in 1944”.
Maar op 8 augustus wordt de Van Imhoffstraat 31 nog steeds als huisadres van Willem sr. opgegeven; dat zijn vader op 11 mei 1945 gearresteerd was, is Willem-Peter blijkbaar ontgaan.



Blz. 161/2„Tja, wie waren zijn ouders toentertijd geweest, dat ze toestonden, dat anderen, volwassenen, het eten jatten dat voor de kinderen bestemd was. En goed ziek was hij geweest in die laatste oorlogswinter van 1945. Niet dat hij daar ook maar iets van wist! Hij was er achtergekomen toen na een niet genezende longontsteking een flink beschadigde linker long werd ontdekt, die uit zijn vroege kinderjaren moest stammen. Ook toen was hij maar weer eens op onderzoek uitgegaan. Als de broer van zijn moeder toentertijd niet het net ontdekte sulfa uit bevrijd gebied van onder de rivieren naar boven had weten te smokkelen was hij waarschijnlijk de pijp uitgegaan. Dat hij niet gewenst was geweest was niet zo bevorderlijk voor zijn ontwikkeling. Daar kwam het gevoel vandaan er niet te mogen zijn. En dat zijn vader uit zijn leven was weggelopen al evenmin. Die man moest wel geen pest om hem gegeven hebben. Vaderloos opgroeien is ook niet goed [...] Nee, die eerste jaren waren een chaos geweest en nu voor hem één groot zwart gat. Zijn moeder waste haar handen in onschuld, zijn vader was nergens. Vrienden ten koste van alles was meer waard geweest dan een kind.”



Blz. 162„Daarna kwam dan het huis in de van Imhoffstraat. Hij moest ongeveer zes jaar geweest zijn. Zijn ouders hadden het waarschijnlijk in 1943 betrokken. Dat was in ieder geval het huis van de pispot.”

Niet 1943, maar vóór 1 augustus 1941!



Blz. 162/3„Vanaf die tijd ontstond er een zekere ordening. De herinneringen op straat begonnen te komen. Maar de herinneringen van binnenshuis bleven weg, absoluut weg. Hij was die straat weer eens ingereden niet zolang geleden. Eigenlijk merkwaardig hoe feilloos hij alles wist te vinden, zelfs het huisnummer wist hij nog. Ook toen viel hem op, dat hij alles van op straat wist, maar niets van binnen. Hij had voor het huis gestaan, een uit een blok van vier aan elkaar gebouwde woningen in de hele rij van de straat. Eigenlijk leuke woningen. Ze maakten een smalle indruk, drie verdiepingen, een inpandige voordeur en een puntvormige erker over de bovenste twee verdiepingen, boven de tuindeuren beganegronds.”



Blz. 163„En hij was een keer van de derde verdieping naar de tweede verdieping van de trap af gelazerd en voor glazen kamerdeuren op een overloop terecht gekomen. Toen was er een boze man uit die kamer gekomen, mogelijk zijn vader, die zich vreselijk opwond over het lawaai. Of hem iets mankeerde interesseerde hem geen pest.”



Blz. 163„Opeens zag hij die erker weer heel duidelijk voor zich. Want daar stonden ze op de uitkijk, als de Duitsers huiszoekingen hielden. Vermoeide soldaten, die er ook geen zin meer in hadden. Huiszoekingen waren erg bedreigend voor hen geweest, omdat ze een moeilijke Jodin in huis hadden, die het gewoon verdomde om op straat haar jas uit te laten, waar de weggetornde jodenster nog op herkenbaar was. Waar had dat mens nou weer gezeten in dat huis? Waar aten ze eigenlijk? Hij snapte er niets van.”



Blz. 164„Eigenlijk stamden zijn eerste schoolherinneringen uit Gelderland. Ze hadden daar lang bij een zuster van zijn moeder verbleven om bijgevoerd te worden. [...] Dat moest zijn tweede klas zijn geweest.”

Dit was na de hongerwinter; “ze” zijn dus: Willem-Peter, zijn broer Paul en hun moeder.



Blz. 164„Maar daarna was er weer een onthutsend stuk boven gekomen. Dat waren de twee lagere scholen in Voorburg geweest, waar ze na de oorlog waren gaan wonen.”



Blz. 165„Het enige dat hij wist, dat hij op die school ongelooflijk was gepest, getreiterd tot in het oneindige, met zijn uiterlijk, met de situatie thuis (dat zijn vader weg was), met zijn geloof, met zijn kleding.”

Dit heeft betrekking op zijn eerste lagere school in Voorburg, waar hij de derde, vierde en een deel van de vijfde klas zat.



Blz. 165„Van hun huis in Voorburg, vlak bij de scholen gelegen aan de andere kant van de laan van Nieuw-Oost Indië wist hij daarentegen weer alles.”



Blz. 166„Hoofdpersonen in dit drama waren zijn moeder en de man met wie zij was hertrouwd geweest. Mensen onverbrekelijk in elkaar verweven en onontkoombaar gedoemd elkaar te gronde te richten in deze verstikkende verbondenheid. Daar was de basis gelegd voor een aantal beperkingen in hemzelf, waar hij nooit echt van was los gekomen.”



Blz. 167„Centraal stond in die jaren allang niet meer de afwezigheid van zijn eigen vader, maar de loodzware relatie in het tweede huwelijk van zijn moeder.”



Blz. 168„Waarom waren al die dingen nodig geweest? Al die onzinnige ruzies, die spanningen, de dreigingen en verdachtmakingen. De angsten rond de volslagen ongrijpbare ziektes van zijn moeder. En de steeds heviger wordende ernstige hartkwaal van haar tweede man. [...] Hij had er nooit mee af kunnen rekenen. Maar hoe had hij in Godsnaam moeten afrekenen met twee mensen waarvan de een zich altijd doodziek voelde en de ander doodziek was?”



Blz. 169„Maar eens had het verleden hem ingehaald! En dat was met de begrafenis van de tweede man van zijn moeder. Een zwart gat! En dat voor iemand van drieëntwintig jaar, die in het volle leven stond en zich voorbereidde op zijn doctoraal-examen.”



Blz. 171„Een rustige sfeer op een overigens weinig verzorgde begraafplaats in een geestdodend stuk Den Haag. [...] En de tweede man van zijn moeder lag nu bij zijn ouders in het familiegraf. Achtenveertig jaar oud geworden na een leven vol tragiek. Ook deze man was een knappe dode geweest, zoals hij tijdens zijn leven een knappe man was geweest. Maar geen vredige dode. [...] En de begrafenis was in januari.”

De tweede vader van W.-P. van den Hout moet geleefd hebben van 1912/1913 tot januari 1961 (of 1960: vgl. blz. 226).



Blz. 179„Nu, op drieëntwintig jaar op die bewuste begrafenis heb ik als in een film mijn jeugd teruggezien, terwijl ik al bijna vier jaar het huis uit was.”



Blz. 195„De tweede man van zijn moeder werkte niet voor niets op het ministerie van wederopbouw. Dat was trouwens een goede en dierbare herinnering uit die Voorburgse tijd: de keren dat hij mee mocht naar de fabrieken, die zijn tweede vader overal in het land moest bezoeken. Dat waren de dagen geweest, dat hij het gevoel had een echte vader te hebben.”



Blz. 210/1„Tijdens zijn onderzoekingen had hij ontdekt, dat hij zijn eerste levensjaren in een zekere orde had doorgebracht. Hij was in Eindhoven geboren. Daar hadden zijn ouders ook een paar jaar gewoond. Hij had dat huis opgezocht. Een hoekhuis in een betrekkelijk ruime wijk met veel bomen. Een soort villaparkje in de stad, helemaal opgetrokken in de bouwstijl uit de jaren dertig. Ook het huis van zijn grootouders in Vught was een produkt uit die tijd. Dat was trouwens een romantische villa geweest. Voorzover hij had kunnen nagaan waren dat betrekkelijk rustige jaren geweest. Zijn vader had toentertijd zelfs een goede baan gehad bij het grote Eindhovense concern. [...] De eerste kraal was die van een paar vroege jeugdjaren in een huis uit de jaren dertig in een vriendelijke wijk, met een opa en een oma in een romantische villa daar niet ver vandaan. Daarna was de chaos, de verwaarlozing, het zwerven pas begonnen.”

Het Eindhovense concern is uiteraard PHILIPS; vanaf 1938 begon overigens de enorme reeks verhuizingen, waar Willem-Peter het hierboven had, dus “eerste levensjaren in een zekere orde” is ietwat overdreven.



Blz. 223„Al was hij nu niet bepaald gewenst geweest, hij was toch geboren in een echt huis, met een vader en een moeder, met de hulp van een vroedvrouw en de aanwezigheid van een lieve tante, die nog steeds lief was tot op de dag van vandaag.”

Welke tante wordt bedoeld? Waarschijnlijk de zus van zijn moeder (vgl. blz. 164 en 224), maar het kan natuurlijk evengoed de zus van zijn vader, Marie-José van den Hout, zijn geweest.



Blz. 224„De tijd vlak na de oorlog bij een oom en tante in Gelderland.”



Blz. 226„Dat was niet zozeer gebeurd op de begrafenis. Daar had alleen de herkenning gelegen. Maar vooral in de maanden daarna, weer terug in Groningen, had hij onder invloed van datgene wat hij daar in januari 1960 aan de overkant van de straat had gezien, een verkeerde wissel genomen.”

Op blz. 169 laat Willem-Peter weten dat hij als 23-jarige aan het graf van zijn tweede vader stond. Twee mogelijkheden:
• of hij heeft zich vergist in zijn leeftijd toen; m.a.w. hij was 22 jaar oud;
• of hij heeft zich vergist in het jaartal van de begrafenis; dan gaan we er van uit dat hij inderdaad 23 jaar was en het dus 1961 moet zijn.



N.B.: © W.-P. van den Hout / Lecturis B.V. !