De kruistocht van Willem W. Waterman 1


Op 4 september 1941 verschijnt bij De Residentiebode N.V. in Den Haag een boek, waarin de schrijver nadrukkelijk stelt dat het tijdens de mobilisatie ’39-’40 is geschreven. In de inleiding zegt hij:
„Ik besef dat ik mijzelf met dit boek heb geplaatst op een podium waaromheen klappen zullen vallen. Rondom dit podium zal worden geschreeuwd. Er zal worden gejuicht en men zal roepen: ‘Bravo’. En anderen zullen schreeuwen: ‘Hij is een betweter en een gevaarlijk mensch!’… Achter elk grootsch idee moet staan een actieve propagandadienst. Als die alléén maar kans ziet de idée in zijn volle grootschheid in de hoofden enkelingen te krijgen, is er reeds veel gewonnen. Maar nooit, nooit mag men een idée worden geworpen voor het groote publiek… Want propaganda is een wapen dat - indien ondeskundig gehanteerd, als een boomerang zich keert teen zijn gebruiker, of, op zijn best geen enkel effect sorteert.”
De schrijver van dit boek is 26 jaar. Hij noemt zichzelf Willem. W Waterman en zijn boek De Kruistocht van generaal Taillehaeck.

Tien jaar later verschijnt bij uitgeverij M.Stenvert & Zoon in Meppel een boek, waarin de jonge kopers lezen:
„Verslaggever Piffle ging uit van het systeem dat allle andere verslaggevers ezels waren. Piffle geloofde nooit iets wat hem verteld werd, voor hij het persoonlijk had onderzocht en waar bevonden. Piffle was een scherp opmerker en had het geduld van een takshond…”

De schrijver is 36 jaar. Hij noemt zich Willy van der Heide en zijn boek Tumult in een toeristenhotel.

De Tweeling, schrijver van beide boeken, werd op 3 juni 1915 geboren, noemt zichzelf in het eerste pseudoniem „Waterman”, maar gebruikt voor het tweede zijn eigenlijke initialen. Het is Wilhelmus Henricus Maria van den Hout.
Niet te verwarren met J.J. van der Hout (Verdinaso, N.S.B. en "Volk en Vaderland"); evenmin met W.H. van der Hout (privaatdocent in de publiciteitsleer aan de Rijksuniversiteit te Utrecht).
Wél weer echter met mejoffer Sylvia Sillevis - een naam die bakvissen en minder volwassen dames bekend voor zal komen, o.a. als feuilletonschrijfster in het damesblad Margriet.

Die verwarring vermijden we echter niet om Willem H. M. van den Hout (in de wandeling nog steeds beter bekend als Willem W. W.) een plezier te doen. Willem W. zwelgt in complexe situaties, verwarringen en misverstanden. Men kan deze bij hem vinden op de voorste rij (zoal niet in de ring) als er vermeend onrecht moet worden rechtgezet of stunts moeten worden uitgehaald. We zien hem (in een van zijn artikelen in „Panorama”/2 april 1960) als auctor intellectualis achter een ‘stunt’ waarmee vijf nog jonge mannen zich bij een M.M.S. uitgeven als vertegenwoordigers van het imaginaire „Laboratorium voor Publiciteits Psychologie”. We zien hem halsstarrig op de stoep van het politiebureau Leidseplein zitten (februari ’65), als hem na een woordenwisseling en handgemeen zijn paspoort in de nachtclub de „Blue Note” wordt afgenomen. Twee voorbeelden uit vele.
Om het zeggen met de woorden van de Raad van Beroep voor de Perszuivering:
„Hij genoot van het houden van een vertoning waarbij hij de ogen van het hele land op zich gericht voelde.”
Een extrovert dus - deze Willem W.
Maar waarom Perszuivering?
Zijn boek, Generaal Taillehaeck, loopt goed. Er is een tweede deel bijgekomen, Een strijd om Nederland, als ondertitel, tekenend verdeeld in „Bankroet van een politieke Beweging” (daarmee bedoelt hij „Nationaal Front”) en „Gesprekken in den Nacht”.
Die politieke beweging is de partij waarvan ook Willem W. lid is, Arnold Meijers (vroeger Zwart) thans Nationaal Front. Zoals gezegd: het boek loopt goed. Er komt zelfs een goedkope uitgave van en in 1943 (juli) is met al aan de 13.000 exemplaren.
Van den Hout teert echter niet op zijn succes in. Hij wil verder. Voorjaar 1942 verschijnen in De Residentiebode een aantal artikelen van zijn hand (ondertekend met WWW), waarin hij betoogt dat de Engelsen de oorlog onmogelijk kunnen winnen. Toch verklaart Arnold Meijer na de oorlog, dat het Nationaal Front is twee groepen onderverdeeld was - een pro en een anti-duitse en dat Van den Hout tot de anti-duitse groep behoorde. Te zelfder zitting verklaren Boogerman (ex-NSB-er) en Cageling (verbonden aan het „Nederlandsch Dagblad” van Arnold Meijer) dat zij Van den Hout beschouwden „als iemand die er naar streefde in illegale geest te werken.”
„Toen ik, ruim twee-en-een-half jaar geleden, door mijn firma naar de Verenigde Staten werd gezonden om daar de pers- en publiciteitsmethoden te bestuderen, vertrok ik met een grenzeloos enthousiasme. Toen ik ging was ik onvoorwaardelijk pro-Amerika.
Mijn gevoelens, nu ik terug ben, worden het best uitgedrukt door de heerlijk-Nederlandsche qualificatie: ‘Gemengd’… Er zijn heel veel dingen radicaal verkeerd in dat land… but I love it!… Toen de laatste regel van het manuscript was uitgetikt,” schrijft Willem W. Waterman in zijn inleiding bij Amerika Filmt, dat eveneens bij „N.V. De Residentiebode” verscheen, „heb ik het in mijn koffer gepakt en er niet meer naar omgekeken tot ik op de boot naar Nederland was. Toen heb ik het tevoorschijn gehaald, het herlezen en het voor me neergelegd. Daarop heb ik me met mezelf geconfronteerd en gevraagd:
‘Waterman, kun je naar eer en geweten verklaren, dat het de waarheid is, de gehele waarheid en niets dan de waarheid?’ Ik heb toen heel lang nagedacht over mijn weken, doorgebracht in Hollywood. Ik wenschte geen lichtvaardig oordeel te vellen... ‘Het spijt me,’ zei ik, ‘zoo is het!’…”

Hoe was het? Omstreeks 1 januari 1944 verscheen in Nederland het blad De Gil. Er verschenen veertien nummers van - de laatste na Dolle Dinsdag (5 september '44). Het werd uitgegeven op last van de vertegenwoordiger van Dr. Goebbels in Den Haag, Dr. Haagn. Schrijft de Raad van Beroep voor de Perszuivering:

„Getuige Pröbsting, van november 1942 af leider van een Referat bij de bevelhebber der Sicherheitspolizei en der SD, heeft uitgelegd dat Dr. Haagn deze uitgave in het leven heeft geroepen om de Duitse oorlogsvoering te begunstigen. In overleg met Pröbsting heeft Haagn De Gil daarheen geleid dat het de NSB en de Landwacht ging afbreken. Bezien vanuit het Duitse annexionistische standpunt - aldus Pröbsting - was De Gil een illegaal blad. In de geest van Dr. Goebbels wekte het stemming voor een verstandig verenigd Europa.”

Op 21 maart 1944 verscheen het vierde nummer van De Gil (oplage 150.000) en vanaf dat moment werkte W.W.W. eraan mee. In dit nummer, zegt de Raad van Beroep, vindt men „de meest afstotelijke propaganda, met name tegen Joden.”
Ondanks de pro-duitse houding van De Gil beroept Waterman zich er op in opdracht van de engelse geheime dienst te hebben gehandeld. Zijn contactman in deze zou de heer Cageling zijn geweest.
Verklaart Ruygers (door de R.v.B. ‘een ondubbelzinnig goed vaderlander’ genoemd): „In de illegaliteit werd De Gil volkomen fout geacht.” Ruygers verklaarde tijdens de bezetting contact met Cageling te hebben gehad, die volgens Ruygers ook illegaal werkte. „Maar,” voegt Ruygers er aan toe, „hij was een dubieuze figuur…”
De belangrijkste rubriek in het blad was De Gilclub. Nummer elf - constateert de R.v.B. - wijkt af van zijn voorgangers; de toon is rustiger. Er komt zelfs een artikel in voor, dat is overgenomen uit het (illegale) Het Parool.
Het laatste nummer van De Gil verscheen ná Dolle Dinsdag (de term is van Willem W. Waterman). Daarna ging Van den Hout onder meer werken bij Radio Arnhem, waar hij o.a. een programma met Jazzmuziek verzorgde.
Daarvoor publiceerde hij nog net - evenals Taillehaeck - veelgelezen Wie zei dat je in deze tijd niet kon lachen?

Zèlf citeert Waterman-Van den Hout de Raad van Beroep:
„…Na lezing en herlezing van de rubrieken door Van den Hout geschreven in De Gil is de Raad van Beroep tot de overtuiging gekomen dat het Van den Hout er inderdaad om te doen is geweest, de Duitsers een Rad voor Ogen te draaien.”
Wij lezen in het eindoordeel van deze Raad:
„De Raad van Beroep heeft door zijn onderzoek de indruk ontvangen dat Van den Hout een dubbelzinnige figuur is geweest.
Bij de Duitsers verdiende Van den Hout de kost. Ondanks alles moet worden aangenomen dat het er Van den Hout niet om te doen is geweest de Duitse zaak te dienen. Kennelijk is Van den Hout gedreven geweest door een felle eerzucht. Dat hij niet de bedoeling had de Duitse zaak te dienen, wil niet zeggen dat hij wel zou hebben gestreefd naar behartiging van de belangen van Nederland.”
w.g. Jhr. Mr. G.W. van Vierssen Trip (voorzitter), S.W. Melchior en Mr. Dr. A. L. Scholtens (leden), in tegenwoordigheid van Mr. J. Biemond (adj.secr.).

Op 22 november 1955 benadert Van den Hout de hoofdredacteur van De Telegraaf, J. J. Stokvis in een brief, waarin hij onder meer verklaart:
„Ik ben destijds door PRA, B.N.V. en rechter-commissaris afdoende doorgezaagd over mijn rol in „De Gil” en werd, nadat definitief was komen vast te staan dat mijn werk daar in overleg met en in opdracht van de Inlichtingendienst was geschied, verder met rust gelaten.
Dan bezit ik nog een indrukwekkend document gesigneerd door Vrijberghe de Coningh, president van de Centrale Ereraad, luidende:
‘Hiermee bevestig ik dat de namen W. van den Hout, Willem W. Waterman en Willy van der Heide niet voorkomen in de archieven van Ereraad voor de Literatuur en evenmin in die van de Centrale Ereraad.’”

Bijna vijf jaar later - op 19 mei 1960 - antwoordt hij de hoofdredacteur van „Panorama”, G. Vermeulen in praktisch dezelfde bewoordingen, nadat Vermeulen, die wist dat een serie artikelen in Panorama was geschreven door Van den Hout onder het pseudoniem Willy van der Heide, ontdekte dat dit twee andere namen voor Willem W. Waterman waren. Hij citeert daarbij het antwoord van Stokvis op zijn brief voornoemd, die hem ontbood en zei: „U heeft bij mij een open deur.”
Bovendien wees Van den Hout, na afloop, er op, dat de Raad van Beroep had bepaald: „…dat aan Van den Hout, na afloop van die termijn (uitzuivering tot 5 mei 1955) het Certificaat van Geen Bezwaar moet worden verleend, door de instantie die dan met het afgeven van dergelijke certificaten zal zijn belast.” Van den Hout voegt daar aan toe:

„Maar aangezien tegenwoordig geen mens meer vraagt naar dergelijke certificaten en het in 1955 reeds zover was heb ik er nooit en aangevraagd. Maar ik wil, met de sententie in de hand, wel naar Den Haag gaan om te vragen of er nog eens te krijgen is; het zou een fraaie opluistering zijn voor uw correspondentiekolom.”

Dat deed hij en het antwoord liet niet op zich wachten. Het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen schreef hem: „…Bij genoemde uitspraak van de Raad van Beroep werd een uitsluiting opgelegd van tien jaar en wel voor het tijdvak van 5 mei 1945 tot 5 mei 1955. Deze uitspraak werd gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 13 oktober 1950.
Het ‘certificaat van geen bezwaar’ wordt - nu de Commissie en de Raad van Beroep zijn opgeheven - niet meer uitgegeven.” w.g. De Chef van het Kabinet van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Mr. A. van der Ent. Dat was 29 juni 1960.
In 1963 begon Van den Hout te werken op de nachtredactie van het haagse persbureau United Press International. Na een maand of drie werd hij - per telegram - door de direkteur van U.P.I. ontslagen. Het luidde:
„Gezien ontoelaatbaar gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel getoond door afweten dienst donderdag op vrijdag hierbij formeel mededeling ontslag met ingang heden stop ontslag gebaseerd op artikel 25 lid bbb en fff c.a.o. upi 1962 stop uitermate betreur dat geen andere keus mogelijk.” w.g. A. Orre de Jong, direkteur.

Dat was voorlopig de laatste schakel in de journalistieke loopbaan van Willem van den Hout. In 1955 had hij - als Willy van der Heide - al negentien jongensboeken (de Bob Evers Serie) op zijn naam staan, welke (schrijft hij niet zonder trots): „in zes jaar tijds geworden is tot de meest populaire en veruit meest verkochte serie jeugdboeken in de middelbare-school-leeftijd.
Volgens drie recente enquêtes op Lycea en HBs-en groeit op het ogenblik de middelbare school-jeugd op met Willy van der Heide, zoals hun ouders met Karl May.”

Nu - tien jaar later - zijn de lezers van deze boeken volwassen jonge mannen geworden. Ze zijn misschien student, arts, ingenieur, handelsreiziger, reclameman of... journalist. En in de haagse Heemskerkstraat bereidt een middelbare maar geen middelmatige man de pocket-uitgave van zijn jongensboeken voor. Met een fles jonge jenever naast zich. En een martiale knevel, die zijn mager gezicht een engels cachet geeft. Een anglofiel, die in de duitse molen meedraaide; een goed schrijver die op het foute moment schreef; een eerzuchtig man, die zijn „eer” op een verkeerd moment in de weegschaal stelde. Dat alles - maar niet gedesillusioneerd, zoals men zou verwachten. Nog vol vechtlust. Agressiviteit - om te bewijzen dat hij wél voor de geallieerde Inlichtingendienst werkte (maar Cageling was een „dubieuze” figuur); om aan te tonen dat hij nog meetelt; om wéér tegen de vermolmde heilige hollandse huisjes te mogen schoppen. Tevergeefs denken wij. Want één ding is Van den Hout nooit duidelijk geworden:
Dat als hij inderdaad een pion in het systeem van de inlichtingendienst in Londen is geweest, hij een even hulpeloos als hopeloos slachtoffer is van de fouten die daar gemaakt zijn, als de vele agenten die door het Englandspiel zijn gevallen en dat als hij géén agent in dienst van Londen is geweest, hij nooit zal kunnen aantonen dat hij het wél was.
Zijn strijd is bij voorbaat verloren. Maar dat was zijn strijd in ’40-’45 ook. Hij vecht - om te vechten èn omdat de schijnwerpers de ring verlichten en niet het publiek.
Maar hij wil of kan de consequentie van zijn eigen voorspelling niet aanvaarden. Zoals hij schreef in 1940: „Ik besef dat ik mijzelf… op een podium heb geplaatst waaromheen klappen zullen vallen…”
De klappen zijn na ’45 in de ring, op dat podium zélf gevallen. Dat ligt Van den Hout zwaar op de maag. Ten onrechte - er zijn in die oorlog veel slachtoffers gevallen. Van den Hout is daar een van. Misschien als slachtoffer, van wat de Raad van Beroep noemde zijn eigen felle eerzucht.



[1]Van Henk J. Meier, in Maandblad Ratio augustus/september 1965.