GIL-MEDEWERKERS WAREN TE ZWAAR GESTRAFT1


      W. v. d. Hout en H. Seyffardt waren voor hun medewerking aan „De Gil” door de commissie voor de perszuivering gestraft met resp. 20 en 16 jaar ontzetting uit de bevoegdheid, werkzaam te zijn in een journalistieke of leidende niet-journalistieke functie in het perswezen.
      Van dit vonnis gingen zij in beroep bij de raad van beroep voor de perszuivering, welke thans uitspraak heeft gedaan.       Ten aanzien van v. d. H. zegt de raad o.m., dat appellant een dubbelzinnige figuur is geweest op wiens houding gedurende de bezettingstijd ernstige aanmerkingen zijn te maken. Hij verdiende bij de Duitser de kost. De raad nam echter aan, dat het er Van den H. niet om te doen is geweest, de Duitse zaak te dienen. Kennelijk is hij gedreven geweest door felle eerzucht. De raad acht de invloed, die „De Gil” heeft uitgeoefend, minder schadelijk dan de commissie voor de perszuivering heeft geoordeeld. Een ontzetting voor de tijd van 10 jaar achtte de raad echter de juiste maatregel.
      Ten aanzien van S. meende de raad, dat een ontzetting voor de tijd van zes jaar voldoende was. S. werkte van het begin tot het eind mede aan „De Gil”. Zijn taak was het opmaken van de bladen, het plaatsen van enkele zogenaamde advertenties en het aanbrengen van plaatjes.



[1]Artikel uit „Het Parool” (Amsterdam, 04-02-1950).