B E R O E P S C H R I F T.



Aan den Raad van Beroep voor de Perszuivering,
te
‘s-GRAVENHAGE.-




Geeft eerbiedig te kennen:

Wilhelmus Henricus Maria van den Hout, wonende te ‘s-Gravenhage, te dezer zake domicilie kiezende aan het Noordeinde 75 aldaar, ten kantore van den advocaat en procureur Mr. Dr. J.C. Coebergh, die in het bijzonder tot indiening van dit beroepschrift door hem is gemachtigd;

      dat appellant bij deze beroep instelt tegen de beslissing ddo. 27 April 1948 van de commissie voor de Perszuivering, bij welke hij definitief 1 is ontzet uit het recht, werkzaam te zijn in een journalistieke of leidende niet-journalistieke functie in het perswezen;

      dat appellant daags vóór en bij den aanvang van de zitting van de Commissie voor de Perszuivering het verzoek heeft gedaan, de behandeling van zijn zaak te willen uitstellen, totdat het gerechtelijk vooronderzoek, dat door den E.G.A. Heer Procureur-Fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te ‘s-Gravenhage in zijn politieke strafzaak is gevoerd 2, zou zijn gesloten resp. in laatstgenoemde zaak in hoogste instantie uitspraak zou zijn gedaan;

      dat dit verzoek alleszins gerechtvaardigd was, daar een ingewikkelde zaak, die bij het Bijzonder Gerechtshof zich nog in het stadium van voorbereiding bevindt, zeker niet rijp geacht kan worden voor een behandeling door de Commissie voor de Perszuivering, in het bijzonder nu de Commissie niet over den tijd en de gelegenheid beschikte, door het hooren van een groot aantal getuigen tot de kern van de zaak door te dringen;

      dat voormeld verzoek verder gerechtvaardigd was, omdat de beslissing in de politieke strafzaak voor appellant van veel grooter belang is dan die van de Commissie voor de Perszuivering en eerstgenoemde beslissing op geenerlei wijze mocht worden beinvloed door een daaraan voorafgaande, op een minder diepgaand onderzoek berustende beslissing van voormelde Commissie;

      dat de Commissie voor de Perszuivering nochtans heeft gemeend, appellant's verzoek niet te moeten inwilligen, zoodat deze zich genoodzaakt zag, het antwoord op iedere hem gestelde vraag te weigeren, en dientengevolge door of namens hem geen enkel verweer is gevoerd;

      dat appellant ontkent, zich aan de vermeende feiten, waarop de Commissie voor de Perszuivering haar beslissing heeft gegrond, te hebben schuldig gemaakt, hebbende de Commissie deze feiten ten onrechte als bewezen beschouwd;

M e t v e r z o e k
a.de behandeling van deze zaak in appèl te willen aanhouden, totdat in de politieke strafzaak van appellant in hoogste ressort zal zijn beslist,
b.het aan appellant ten laste gelegde onbewezen te verklaren en op dien grond de voormelde beslissing van de Commissie voor de Perszuivering te vernietigen.


‘t Welk doende, enz.



[handtekening (J.C. Coebergh)]


Gemachtigde.



‘s-Gravenhage, den      Mei 1948.





[1]Niet definitief, maar voor de duur van 20 jaar!
[2]Het woord "gevoerd" is met pen verbeterd in "gevorderd".