COMMISSIE VOOR DE PERSZUIVERING

27 April 1948.


      De Commissie voor de Perszuivering, ingesteld uit hoofde van art. 7 der Wet Noodvoorziening Perswezen heeft de navolgende beslissingen genomen ten aanzien van:
1.
2.
Hendrik Alexander Seyffardt, geboren 8 December 1903 en
Wilhelmus Henricus Maria van den Hout, geboren 3 Juni 1915
beiden gedetineerd in de Cellenbarakken te Scheveningen.


      De betrokkenen zijn opgeroepen ter behandeling van de toepassing van de Wet Noodvoorziening Perswezen overeenkomstig art. 28 van het Besluit Zuivering Bedrijfsleven, dat in art. 8 der Wet Noodvoorziening Perswezen is toepasselijk verklaard, om te verschijnen ter zitting van de Commissie op 13 April 1948 te ‘s-Gravenhage gehouden.
      De betrokkene Seyffardt is in persoon verschenen, bijgestaan door Mr. G. H. Hungerink, advocaat te ‘s-Gravenhage, evenals de betrokkene Van den Hout, bijgestaan door Mr. Dr. J. C. Coebergh advocaat te ‘s-Gravenhage.
      De betrokkenen zijn door de Commissie gehoord, evenals de voorzoveel nodig hieronder te vermelden getuigen, terwijl ter tafel zijn overgelegd de nummers van De Gil en De Residentiebode, in hun oproepingen vermeld, alsmede de verder te melden bescheiden.
      De deskundige overeenkomstig art. 7 der Wet Noodvoorziening Perswezen aan de Commissie toegevoegd heeft geadviseerd de betrokkenen beiden voor de tijd van 20 jaar te ontzetten.
      Aan de betrokkenen en hun raadslieden is de gelegenheid tot het laatste woord gelaten, [...] 1, waarna de voorzitter heeft medegedeeld dat de Commissie binnen 14 dagen haar beslissing zal nemen en binnen acht dagen daarna haar beslissing zal mededelen.
      De Commissie heeft het navolgende vastgesteld:
      Het blad De Gil is eerst onder hoofdredactie van Thijssen, daarna onder die van A. R. Jonker, uitgegeven aanvankelijk geheel gefinancierd door het Rijkscommissariaat, totdat zulks uit finantieel oogpunt niet meer noodzakelijk was.
      Dit blad is door de bezetter uitgegeven om een voor het Nederlandse publiek door de andere toon dan de normale propaganda meer leesbaar persproduct te verkrijgen, waarbij om het Nederlandse publiek te lokken en zand in de ogen te strooien schijnbaar illegale, Engels of Amerikaans aandoende en vaak zelfs voor de bezetter of diens handlangers ogenschijnlijk minder aangename passages met medewerking en goedkeuring van het Rijkscommissariaat werden opgenomen. De inhoud van De Gil maakt, dat de lezing van betrokkene dat het hier zou betreffen een blad dat van illegale zijde werd gepousseerd om de Duitse propaganda de wind uit de zeilen te nemen volstrekt onaannemelijk.       De ter zitting besproken verklaringen van de heren Ruygers, Le Pode en Tammes bevestigen, dat ook tijdens de bezetting de illegaliteit dit blad niet als zodanig beschouwde. Ook de door de getuige Van der Leeuw weergegeven verklaring van SS-Sturmbannführer Fahrenholz bevestigt dit, die immers verklaarde dat De Gil door het Rijkscommissariaat werd uitgegeven om de stemming der Nederlanders te beïnvloeden en de invloed der Londense en van illegale gevoerde propaganda te neutraliseren, o.m. door ridiculisering daarvan, waarbij men door afwijkende methoden trachtte het blad voor het publiek aanlokkelijk te maken, welk doel tenslotte niet geheel werd bereikt, omdat de pretenties dat het blad niet zou zijn van landsverraderlijke zijde, niet kon worden gehandhaafd.
      Hetzelfde blijkt uit de verklaringen van de getuige Learbuch, die De Gil een amusant Duits blad noemde, en er op wees dat dit het enige blad was dat buiten het Persgilde om rechtstreeks met het Rijkscommissariaat te maken had, zijnde deze volstrekte afwezigheid hebbende betrokkene van den Hout geweigerd te antwoorden van lotsverbondenheid met het Persgilde de enige overeenkomst van De Gil met Nederlandse illegale bladen.
      De getuige Learbuch verklaarde voorts, dat de hoofdredacteur Thijssen in een kamer onmiddellijk naast Dr. Haagn zetelde, en de opheffing van De Gil geen verband hield met de inhoud doch slechts bedoelde papier voor de Haagsche Courant beschikbaar te krijgen, L 2 bedoelingen die voor de uitgave van dit blad zouden bestaan.
      De Commissie is dan ook tot de conclusie gekomen, dat De Gil in zeer ernstige mate valt onder de persorganen door welker verschijning nationaal socialistische denkbeelden en vijandelijke ideologiën ingang hebben kunnen vinden.
      Wel beroepen beide betrokkenen zich er op dat de heer M. A. Cageling voorgevende te behoren tot de G.D.N. namens deze dienst vrijwaring voor moeilijkheden zou hebben toegezegd, doch de heer Cageling ontkent dit zelf en de voor de G.D.N. tot spreken gerechtigden verwerpen volledig deze lezing.
      Ten aanzien van de betrokkene Seyffardt heeft de Commissie op grond van diens erkenning vastgesteld dat deze als opmaker van De Gil heeft gefungeerd. Deze betrokkene is lid van de N.S.B. geweest, eerst tot 1936 en daarna van 1940 tot April 1942.
      Uit de correspondentie van deze betrokkene blijkt dat hij het karakter van De Gil als ten dienste van het Rijkscommissariaat en als speciale propagandastunt van Duitse zijde heeft beschouwd.
      De Commissie wil niet uit het oog verliezen dat deze betrokkene als opmaker geenszins een vooraanstaande positie bij De Gil heeft ingenomen; maar moet ter beoordeling van zijn houding niet buiten beschouwing laten, dat hij firmant is geweest van het reclamebureau E.C.V.O. dat auteur is geweest van Duitse propaganda tekening    die hier te lande hebben dienst gedaan en dat voor vele landsverraderlijke brochures de omslagen spectaculair heeft verzorgd en nog vele andere werkzaamheden voor de vijand en diens handlangers heeft verricht.
      Mede in verband met dit bedrijf heeft betrokkene ook intermediair verleend bij drukwerkopdrachten van het Rijkscommissariaat aan de Residentiebode.
Alles tezamen oordeelt de Commissie dat deze betrokkene voor 16 jaar uit het Nederlandse Perswezen moet worden geweerd.
      De betrokkene Van den Hout heeft onder pseudoniem Willem W. Waterman (afgekort W.W.W.) L 3 uiterst funeste artikelen gepubliceerd; als hoedanig de commissie wil noemen 13 Mei 1942 De Jodenster, 15 Mei 1942 De Wurgende Greep, 13 April 1942 Van Blind Geloof naar Blinden Twijfel, welke artikelen blijk geven van een volkomen foute instelling en welk defaitistisch geschrijf de vijand in de kaart speelde. De betrokkene is bij de propaganda afdeling van het Nationaal Front geweest en daar geenszins vertrokken om de speciale opvattingen van de Heer Meijer ten aanzien van het legioen, terwijl de Commissie geen enkele aanwijzing aanwezig acht voor zijn bewering dat hij daar de pro-Duitse elementen zou hebben weggewerkt en daarom geen persona grata zou zijn geweest, terwijl integendeel de in het dossier zich bevindende ontslagbrief van 31 Juli 1941 des betrokkenen L 4 voldoende arbeidsprestatie als oorzaak van zijn ontslag aanduidt.
      De betrokkene heeft vanaf no. 4 van De Gil zich geoccupeerd met het volschrijven van De Gil die blijkens in het dossier aanwezige verklaringen grotendeels door hem werd gevuld en daarmee zijn pen ook op dit gebied aan de vijand dienstbaar gemaakt.
De gedachte tot het uitgeven van De Gil om zoals betrokkene zegt op humoristische wijze Duitse propaganda te maken is zelfs door de betrokkene bij de S.D.-man Vogel gesuggereerd, en kennelijk door de betrokkene ook verder gepropageerd, waar gemelde Vogel verklaart L 5 van zijn chef Knolle later het verwijt gekregen heeft ter zake niet te hebben gerapporteerd.
      Uit de zich in het dossier bevindende originele copie blijkt dat o.a. het infame artikel tegen de joden in no. 4 van De Gil van betrokkene afkomstig is, zijnde dit artikel met de letters W.W.W. gesigneerd en kennelijk getypt op dezelfde machine als de postbus-rubriek, welker verzorging betrokkene blijkens zijn in het dossier aanwezige verklaring toegeeft.
      De Commissie kan niet inzien, dat het zich veroorloven van hatelijkheden en kwasi geestigheden ten laste van Mussert en de zijnen zou kunnen worden aangevoerd ten gunste van De Gil, vooral niet na dolle Dinsdag, toen zulks door de Duitsers geenszins onaangenaam was terwijl ook reeds vóór deze datum bepaalde invloedrijke Duitse groeperingen, waaronder zeker de S.D., waaraan Hauptsturmführer Pröbsting, die blijkens zijn verklaring grote belangstelling voor De Gil had, verbonden was, dergelijke critiek niet zullen hebben afgekeurd.
      Evenmin kan L 6 een artikel, weergevende een redevoering van Minister Van Kleffens (De Gil no. 9), gelardeerd met opmerkingen om die redevoering te becritiseren en defaitisme ten aanzien van de Geallieerde overwinning aan te kweken. Of een rede door Z.K.H. Prins Bernard uitgesproken met aantekeningen, die het begrip majesteitsschennis benaderen. (De Gil no. 7) De Commissie heeft hieruit en uit de overige zich in het dossier bevindende exemplaren van De Gil vastgesteld, dat inderdaad dit blad voortdurend defaitistische en ridiculiserende of hatelijke propaganda heeft bevat, waarvan de voornaamste specimina in des betrokkenen oproep zijn vermeld.
      In De Gil is een zgn. Postbus ingevoerd als "platform voor pro's en anti's", geheel in de lijn der bedoelingen met dit blad; De bewering van betrokkene dat zijn taak zou zijn geweest anti's tegen de gevolgen hunner inzendingen te beschermen is onaannemelijk, niet alleen omdat geen zodanig mens zo dwaas zou zijn geweest, zijn juiste naam aan te geven, maar ook omdat deze inzendingen door Duitse handen gingen voor zij aan de betrokkene in handen kwamen.
      Daarnaast heeft betrokkene meegewerkt aan de zgn. Radiogil, waarvan specimina in het dossier zijn overgelegd en waarvoor hij de teksten schreef, waarvan o.m. de volgende défaitistische of andere anti-nationale propaganda bevatten: 4 October 1944 persiflage op aangekondigde maatregelen tegen de landverraders na de bevrijding; 22 Februari 1945 critiek op Amerikaanse bomaanvallen; 8 en 15 Maart speciale publicatie van berichten die ongunstige indrukken over de toen bevrijde gebieden wekken; 29 Maart critiek op Radio Oranje. Zelfs aanvaardende de mededeling van betrokkene in het door hem opgesteld verweerschrift, dat hij tot medewerking aan de radiogil min of meer geprovoceerd is met de mededeling dat langs deze weg codeberichten door hem zouden kunnen worden doorgegeven, zou de Commissie voor het schrijven van de meeste van deze texten daarin geen verontschuldiging kunnen vinden, waar betrokkene in dit zelfde verweerschrift mededeelt, dat reeds na enkele weken hij zelf bemerkte, dat deze pogingen tot illegale berichtgeving zinloos waren en de door de Commissie geciteerde onvaderlandse texten grotendeels in de periode na 1 Januari 1945 vallen.
      In dezelfde lijn van activiteit van deze betrokkene in landsverraderlijke geest was ook zijn medewerking aan Radio Arnhem, door welk station in 1944 en ‘45 als propaganda bestemd voor de geallieerde troepen tussen gerelayeerde geallieerde uitzendingen o.m. nieuwsberichten in Duitse geest werden omgeroepen.
      Voor dit geraffineerd propaganda-instrument heeft betrokkene texten verzorgd voor de z.g. "Golden Pirateclub" een radio-revue in Anglo-Amerikaanse stijl, tussen welks delen een ongetwijfeld propagandistisch militair commentaar werd gegeven, blijkens o.m. de verklaring van betrokkene; deze door betrokkene geschreven texten zijn derhalve kennelijk te beschouwen als lokmiddel voor Duitse propaganda gelijk trouwens ook van Hoof verklaart. De niet onaanzienlijke beloning door betrokkene voor deze landsverraderlijke diensten verkregen, blijkt uit een staat van afrekening die zich mede in het dossier bevindt.
      Daarnaast heeft betrokkene medegewerkt bij de Einheit Gerlach die zich occupeerde met pamfletten ter verspreiding onder geallieerde soldaten om de geest in de geallieerde legers te bederven, zijnde volgens eigen opgaaf van betrokkene vier of vijf dezer pamfletten door hem opgesteld. Dat nimmer deze pamfletten zouden zijn verspreid, waarvan specimina zich in het dossier bevinden, komt de Commissie onaannemelijk voor.
      De betrokkene ontkent de auteur te zijn van: Geef mij maar Amerika, Balans der Fronten, Dus toch Amerika, welke vijandelijke ideologiën propagerende drukwerken door de N.V. de Residentiebode in opdracht van het Rijkscommissariaat zijn vervaardigd. Tegen de verklaringen van meerdere blijkens de verhalen gehoorde getuigen in, ontkent betrokkene zijn auteurschap.
      De Commissie zal over deze vraag geen uitspraak doen, doch heeft er nota van genomen, dat betrokkene wel heeft erkend aan een en ander mede te hebben gewerkt door deze producten min of meer te stileren.
      Omstreeks 1942 heeft betrokkene ook radio hoorspelen geschreven, ten aanzien waarvan hij thans beweert dat deze geen politieke strekking hadden, terwijl uit zijn verklaring d.d. 25-3-1947 het tegendeel aannemelijk wordt.
      Alles tezamen genomen heeft deze betrokkene zich in zeer ernstige mate schuldig gemaakt aan publicaties als bedoeld in art. 2 der Wet Noodvoorziening Perswezen, terwijl de Commissie bij de bepaling der strafmaat ernstig rekening moet houden met degezindheid van betrokkene blijkende uit zijn werkzaamheid aan diverse Duitse propaganda-instellingen buiten het gebied der pers gelegen, gelijk hierboven beschreven.
      De Commissie kan zich niet verenigen met het betoog van de raadsman, dat deze zaak niet voor behandeling rijp zou zijn omdat de politieke strafzaak nog niet behandeld is en onbekend wat de verdediging daarvan zal aanvoeren.
      Gelijk de practijk heeft getoond, verdient behandeling door de Perszuivering aanbeveling voorafgaande aan de politieke strafzaak; en de verdediging is in geen enkel opzicht belemmerd ook thans aan te voeren wat in het belang van betrokkene aan te voeren is.
      De Commissie oordeelt deze betrokkene voor de tijd van 20 jaar te moeten ontzetten.
      Het is op deze gronden dat de Commissie voor de Perszuivering heeft besloten een definitieve ontzetting uit het recht werkzaam te zijn in een journalistieke of leidende niet-journalistieke functie in het perswezen uit te spreken ten aanzien van:
1.
2.
H.A. Seyffardt tot 5 Mei 1961
W.H.M. van den Hout tot 5 Mei 1965.


      Aldus gewezen op 27 April 1948 te ‘s-Gravenhage door Mr. E.J.E.G. Vonkenberg voorzitter, Mr. G.J. Lammers en Dr. V.A.M. Beermann, leden, in tegenwoordigheid van de adjunct-secretaris Mr. L. van Dijk en door alle leden en de adjunct-secretaris is getekend.

w.g.Vonkenberg
G. J. Lammers
V. A. M. Beermann
L. Van Dijk


Voor eensluidend afschrift,
Mr. H. Eringa
Secretaris.

[handtekening]




[1]Hier is een hele regel afgeplakt.
[2]Met pen is op deze plaats de letter L toegevoegd; onderaan de bladzijde staat zo'n zelfde letter L en in typemachineschrift de ontbrekende zin terwijl hij vóór zijn detentie ook nimmer de fabel had vernomen van illegale.
[3]Met pen is op deze plaats de letter L toegevoegd; enkele regels hierboven (in het wit gelaten deel onder de alinea Mede in verband met [...] aan de Reseidentiebode staat zo'n zelfde letter L en in typemachineschrift de ontbrekende woorden in de Residentiebode.
[4]Op deze plaats moet opgemerkt worden, dat zich in het NIOD-archief twee exemplaren van dit document bevinden; in een ervan zijn met pen of potlood woorden en zinnen onderstreept en een enkele keer is er iets bijgeschreven; ik heb mij gebaseerd op het "onbeschreven" exemplaar, maar hier is wel van belang te weten, dat er met pen op deze plaats de letter L is toegevoegd; in de marge staat, eveneens met pen, zo'n zelfde letter L en de toevoeging "on", hetgeen de frase onvoldoende arbeidsprestatie begrijpelijker maakt.
[5]Met pen is op deze plaats de letter L toegevoegd; hieronder, (in het wit gelaten deel onder deze alinea staat zo'n zelfde letter L en in typemachineschrift de ontbrekende woorden dat hij.
[6]Met pen is op deze plaats de letter L toegevoegd; een regel hierboven (in het wit gelaten deel onder de alinea De Commissie kan [...] hebben afgekeurd staat zo'n zelfde letter L en in typemachineschrift de ontbrekende woorden voor de Gil pleiten.