1

door Willem W. Waterman




     In een vorig artikel toonde ik aan, hoe elk programmaschema van een radio-omroep dient te zijn gebouwd rond een ruggegraat-schema dat uiterst eenvoudig is en voor zelfs den minst intelligenten mensch onthoudbaar. Stellen wij nu, dat een dergelijk schema is gevonden - hetgeen niet bijster veel hoofdbrekens kost - en in praktijk wordt gebracht - hetgeen waarschijnlijk uiterst veel geconfereer vereischt - dan stooten wij onmiddellijk op een volgend probleem: dat van de samenstelling der programma-onderdeelen. Wij hebben dus allereerst een schabloon samengesteld en uitgesneden en krijgen nu te doen met het probleem: welke kleuren zetten wij in dit schabloon.
     Zooals elke tak der menschelijke activiteit, is de samenstelling der programma-onderdeelen onderhevig aan bepaalde, algemeene grondwaarheden welke, zooals alle grondwaarheden, dermate eenvoudig zijn dat bijna iedereen eroverheen ziet. Of anders gezegd: zij zijn zoo algemeen dat men hen als groote lijn niet meer in het oog houdt bij het piekeren over honderden détailpunten.
     Het wezenlijke verschil tusschen een particulieren omroep en een Staatsomroep bestaat hierin, dat de particuliere radio gedwongen is, zich te buigen naar de eischen van het publiek. Als bijvoorbeeld onder invloed van film en litteratuur de smaak van het publiek zich langzaam maar zeker naar het oppervlakkige vermaak toewendt heeft de particuliere radio - uit lijfsbehoud - de taak, deze strooming in haar programma’s te verdisconteeren. Op deze wijze kan natuurlijk gemakkelijk een vicieuze cirkel ontstaan, welke inderdaad zéér „vicieus” kan worden. Dit laatste doet hier weinig ter zake. De Staats-radio-omroep is voor zijn bestaan geheel onafhankelijk van de mate van appreciatie van het publiek. Dit is een groot voordeel.... dat tevens gevaren in zich sluit. Het is natuurlijk dwaasheid om struisvogelpolitiek te spelen en uit te gaan van de praemisse, dat de Nederlandsche Omroep zich verheugt in onverdeelde sympathie van eenige millioenen Nederlanders. Een beduidend percentage luistert practisch nooit en een nog grooter percentage tolereert de muziek, maar draait resoluut den knop om bij elke vage aanduiding van een komend gesproken woord.
     Nu kunnen wij een parallel trekken tusschen een Staatsomroep als de B.B.C. en een Staatsomroep als de Nederlandsche. Hier is een zéér belangrijk verschil aanwezig, een verschil dat van vitale betekenis is. Rond de B.B.C. in Engeland is sinds jaar en dag een luid krakeel geweest. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit gevecht thans is geëindigd. Het moge iets minder luidruchtig zijn tengevolge van den oorlog.... het gaat nog steeds voort. Máár: aan dit krakeel nemen alle lagen der bevolking deel. Een nieuw programma wordt òf door duizenden brieven gekraakt òf door honderden brieven toegejuicht. Er is daar steeds een zeer gevoelige barometer aanwezig.... de correspondentie uit hoorderskringen.
     Elke radio-omroep ter wereld - hetzij de honderden Amerikaansche particuliere stations; hetzij de B.B.C., de voormalige AVRO of de Deutsche Rundfunk - peilt de populariteit van zijn programma’s door middel van deze post.... de dagelijksch binnenstroomende brieven. De betrouwbaarheid van deze barometer grenst aan het ongelooflijke. Het percentage menschen dat op een gegeven oogenblik boos of enthousiast een pen grijpt, een brief dicht en post, schijnt onder alle bevolkingslagen en in alle interessesferen gelijk.
     Het is een onbetwistbaar feit, dat zoowel aan reclame-menschen, aan filmproducenten, aan radio-experts als aan schrijvers bekend is, dat het heden onmogelijk is te zeggen wat er morgen aan den dag een daverend succes zal blijken te zijn. Wat het verschil maakt tusschen een draaglijk programma en een daverend succesprogramma is zulk een subtiel verschil.... Ondefinieerbaar.... ongrijpbaar en on-nabootsbaar. ’s Werelds beroemdste radioprogramma’s zijn, juist zooals de beroemdste tooneelstukken, boeken, schilderijen en advertenties met een schouderophalen begroet of als heel middelmatig program zonder hooge verwachtingen geplaatst.
     En ziet.... Zonder aanwijsbare reden waren den volgenden ochtend successen gegroeid. Honderden brieven stroomden binnen.... Het is op deze wijze dat het pad der radio wordt gebaand. Men werkt in een bepaalde richting.... en stoot plotseling op een rijken ader. Een teeken, dat men op den goeden weg is. Het kan een jaar duren vóór men aan de binnenkomende post gaat merken dat er antwoord komt uit de grijze grauwe massa der luisteraars.... maar als er brieven gáán binnenkomen en hun aantal stijgt, dan heeft men een aanwijzing om in die richting onverdroten voort te werken.
     En nu het kernpunt: De Nederlandsche Omroep staat in zooverre ten achter bij de Deutsche Rundfunk, dat zij dezen graadmeter voor een groot deel moet missen.
     „Voor een groot deel,” zei ik, want wel degelijk komen er brieven binnen als is het niet in stroomen. En nu doet zich het merkwaardig verschijnsel voor dat men deze enkele brieven, die waarlijk hun gewicht in goud waard zijn, wèl met uitgelezen hoffelijkheid beantwoordt.... maar hen niét of niet voldoende gebruikt voor het doel waarvoor zij in de éérste instantie gebruikt dienen te worden: om de bepalen of een programma inslaat en waarom en bij wie. Men moet niet uit het oog verliezen dat als er bijvoorbeeld naar het programma „Tusschen de Bedrijven” één millioen menschen luistert, ettelijke honderdduizenden daarvan het niet in hun hersens zullen halen „een brief te schrijven aan „die Omroep””. Zelfs al lachen zij zich een kriek om een bepaalde uitzending.... Zij zwijgen. En daarom is het zoo buitengewoon belangrijk, de brieven te bestudeeren van de enkelingen die wèl schrijven en eerlijk zeggen dat een bepaald programma hun bevalt.

     En dit brengt ons op het kernpunt, dat zoo belangrijk is, dat ik er in een volgend artikel uitgebreider op zal ingaan: elk programma-onderdeel hoe klein ook, moet zijn eigen klasse van luisteraars selecteeren op den langen duur en vindt in de loop van maanden of jaren zijn juisten vorm en zijn juist karakter juist dóór scherp te letten op de reacties der luisteraars. Het is natuurlijk een kleine moeite om die paar brieven te negeeren en rustig programma’s in den aether te blazen... mir nicht dir nichts. Het is ook veel gemakkelijker!
     Maar een waarheid die elke radio-omroep ter wereld heeft ondervonden, is, dat een waarlijk goed programma-onderdeel zooals een radio-show, een radio-cabaret, een revue, een vaste reeks lezingen, in handen moet zijn van één man die voor dat onderdeel de volledige verantwoordelijkheid heeft - die ervoor opdraait als het peil der programma’s niet deugt - en die en dit is zeer belangrijk: een vast omlijnd denkbeeld heeft van wat hij wil gaan maken van dat programma-onderdeel. Niemand vindt op stel en sprong den juisten vorm voor zijn programma. Er zijn dikwijls maanden van probeeren en zoeken noodig tot uit de brieven van luisteraars eindelijk de weg gevonden wordt naar het succes.
     Dit wil geenszins zeggen, dat de luisteraar weer omroep-dictator is geworden. Integendeel. Per slot van rekening is het de programmaleiding welke bepaalt wàt er gebracht wordt. Maar hoe en hoe is twee. De eenvoudigste manier om te zorgen dat géén programma ooit eenige graad van populariteit verwerft is, de stijl en de tijd van uitzending, de man die verantwoordelijk is en de man die het regisseert elke drie maanden door elkaar te roeren. Nauwelijks heeft een programma een karakter gekregen of een ander gooit het weer ondersteboven en wij beginnen wéér van voren af aan. Elke omroep moet, in zijn programma-onderdeelen, tot rust komen. Elke radio-omroep kent honderden van die lange en moeizame wegen die door menschen aan het hoofd van ondergeschikte onderdeelen zijn aangelegd vóór zij uiteindelijk den vorm en den stijl vonden die insloegen en goed bleken....
     Een laatste opmerking over dit onderwerp. Wie is de man die zich het recht aanmatigt, te beweren dat hij weet wat bij het publiek „pakt” en wat niet! Menschen, vergrijsd in het vak, zoeken en tasten op elke programmaleiding van elken radio-omroep ter wereld. Het is toch dwaasheid te meenen, dat iemand van achter een bureau kan uitmaken wat in zal slaan en wat niet! De dwaasheid van zulk een theorie wordt te markanter als men constateert dat zes menschen, achtereenvolgens achter datzelfde bureau zittend, alles zes een geheel verschillende conceptie hebben over wat het publiek wil hebben!
     Nogmaals: men kan geen programma’s den aether inblazen.... De eenige goede weg is het briefcontact met den luisteraar onderhouden. Is dat contact er niet, dan is er iets fout. En is een programma góéd, dan kómen er brieven.



[1]Column uit „Cinema & Theater”, 1943, nr. 23 (Amsterdam, 04-06-1943).