Frankrijks groote politiek 1
_____

I

Langzaam ontwaken


DE grootste fabel, die ooit bestaan heeft, is de legende, dat een volk capabel is, zichzelf te regeeren, dat het, over tijdelijke voordeelen héén, in staat is, zoover in de toekomst te kijken, en zulk een wijsheid bezit, dat het materieel gewin zal negeeren om een groote toekomst te bereiken. Het volk is nimmer capabel, en ook zeer onwillig (hetgeen uiterst natuurlijk is) verder te kijken dan zijn neus lang is. Als het Nederlandsche volk wist, geweten had, jaren geleden, waartoe de gestadige ontwapening, het niet durven aandraaien van de belastingschroef, de onwil en onmacht van een regeering, om in te grijpen in misstanden; zouden leiden, als het dat alles had kunnen zien, even helder als enkelingen het konden zien, dan zou het reeds lang geleden zijn regeerders tot een andere politiek hebben gedwongen. Als een politieke partij als leuze had: „Ontwapening en pacifisme”, was het niet meer dan natuurlijk, dat het volk dit toejuichte en deze partij steunde. Een tweede partij, met belastingverlaging als slagwoord, kon rekenen op een grooten aanhang. Het volk ziet slechts den dag van morgen en het oogenblikkelijke gewin, evenals de partijpoliticus, die het land en het volk naar den kelder laat zinken...... vechtend voor het enge standje van zijn partij.
      Dit is het wezenlijke verschil tusschen den werkelijken staatsman en den benepen politicus: de staatsman regeert en neemt zijn maatregelen met het oog op het belang der natie, het belang van het volk als geheel, het belang der natie in de toekomst; de politicus ziet slechts het kleine, oogenblikkelijke gewin en kijkt niet over decennia heen. Wat wij hadden, waren politici. Géén staatslieden.
      Dit wordt ook weer schrikbarend helder, als men de brochure leest van Jhr. Mr. D.J. de Geer: „De Synthese in den Oorlog”. Eerst thans, na twee jaren, komt deze ex-minister-president tot de geniale slotsom,, dat „neutraliteit” niet meer is, wat het vroeger was en komt hij eindelijk tot het inzicht dat de staten van Europa, willen zij niet collectief ten onder gaan, collectief moeten gaan samenwerken.
      Deze trieste toestand van wanbegrip bij de leidende politici was echter in alle West-Europeesche staten dezelfde. Het behoeft daarom geen verbazing te wekken, dat Frankrijk bijna twee jaren noodig heeft gehad, om den intellectueelen reuzenzwaai van verouderde naar nieuwe begrippen te maken. Onze regeerders en nagenoeg alle West-Europeesche intellectueelen deden alle denkbare moeite, het woord „intellect” te verlagen tot de gevoelswaarde van discredit, die het thans omgeeft, door allen hardnekkig uit te gaan van valsche axioma’s en conclusies te trekken uit niet bestaande praemissen.
      Als er één ding moeilijk is, is het zeer zeker, een op bepaalde basis-praemissen opgebouwde denkwijze en levensbeschouwing zóóver af te breken, dat men stuit op de overtuiging van valschheid der gebruikte praemissen.
      Dit precies is zich thans in Nederland aan het voltrekken...... doch hoe uiterst langzaam! Zooveel te langzamer, daar men in breede lagen in Nederland nimmer gewend was aan zelfstandig denken, doch sedert zeer lang slechts opinies had in het zog van de Angelsaksische naties.
      Als de Nederlander zich waarlijk zoo onafhankelijk voelde, als hij beweert te zijn, zou hij capabel zijn, afstand te nemen van alle in het wereldconflict betrokken partijen, - hij zou geen enkele praemisse zonder meer aanvaarden, - allerminst de propagandistische praemissen van een Jodenman voor een microfoon. Hij zou zich bezinnen, - niet de hoop koesteren, dat John Bull vandaag of morgen wel onze kastanjes uit het vuur zou komen halen, maar objectief trachtend, uit te visschen aan welken kant het nationale belang gelegen is.
      Wat dit betreft, is er een groot onderscheid tusschen den Franschman uit het volk en den gemiddelden Nederlander. De Franschman is nimmer cultureel en mentaal sslaafsch geweest aan den Angelsaks, zooals wij dat waren. De Franschman denkt meer nationaal, en minder onderhoorig, - de Franschman voelt zich terdege in den steek gelaten door den Engelschman, - terwijl onze praemissen dat gevoel niet toelaten.
      Niettegenstaande deze gunstige omstandigheden behoeft het toch geen verwondering te wekken, dat het twee jaren heeft geduurd alvorens voldoende Franschen hun Fransch en Europeesch standpunt hebben gevonden, en thans capabel zijn, zonder sentimenteele remmen, een politiek uit te stippelen, die staatkundig voor hun land de beste is.
      Een tweede gunstige factor is, uiteraard, dat de Vichy-regeering zetelt in onbezet Frankrijk en dus noodzakelijk veel minder te lijden heeft onder het wantrouwen en de verdachtmakingen die voor de regeering in een volledig bezet land een der grootste hinderpalen vormen voor opbouwenden arbeid.

W. W. W.





[1]Artikel uit „De Residentiebode” (’s-Gravenhage , 29-04-1942).