ARNOLD MEIJER STRIJDT OM NEDERLAND
W.H.M. van den Hout

's-Gravenhage , Uitgeverij „De Veste” : 1941



Blz. 5 :Blind volk in nood
De zomer van 1924 is heeter dan andere zomers en uit een hemel, gespannen als een metalen koepel, die van trillende strakheid geluid schijnt te geven, straalt de barre zon neer op een burgerij, die op de stranden van haar land zich wentelt en zich bruin laat branden en zich inwrijft met olie en 's avonds met uiterste zorg zijden hemden laat zakken over rauwverbrande schouders en hijgend neerzakt in rieten stoelen en zucht: „Ice cream soda”.

Een ander deel hangt aan de bar en kreunt, dat het te warm is om zoutjes te eten, en weer anderen draaien aan de piepende zwengels van krijschende koffer-gramofoons en dansen op maanlichte terrassen tot het bleeke ochtendlicht de gezichten der vrouwen onflatteus maakt.

Het is de reactie op de ontberingen van vier jaren mobilisatie, die het volk niets hebben geleerd dan een gestadig stijgend verlangen naar boter en koffie en versch, goed brood. Het volk heeft altijd goed te eten gehad en de vaderen en grootvaderen vóór hen hebben altijd geleefd in een land, dat teert op zijn rijkdommen. Goed eten voor dat volk is niet meer iets, dat voldoening geeft, maar ook iets, dat vanzelf spreekt, - iets waarop men recht heeft, ook zonder werken. Het werken - niet al te hard! - geeft recht op radio en bioscoop en dancings en sigaretten, en al die dingen komen weer, want er is volop werk en de arbeiders verdienen hooge loonen en verlaten hun baas om naar een ander te gaan, als hij niet beleefd genoeg is naar hun zin, want er is méér werk dan de beschikbare handen. Het geld glijdt door de vingers en dat kan, want nauwelijks is het weg of er komt weer nieuw en elke maand brengt nieuw werk en hoogere loonen.


Blz. 6 :Aan het hoofd zitten de regeerders achter hun breede bureaux en lachen stil en wrijven hunne handen, want de belastingen stroomen binnen in gestadig en stijgend tempo en de wielen der industrie gieren sneller en sneller in steeds hoogeren zingtoon en is dit niet het fantastische, uiteindelijke succes van de aloude liberale beginselen? Is dit niet het lang beloofde, lang gezochte ideaal van welvaart voor allen en rijkdom voor iedereen, en is er één aanwijsbare reden waarom de welvaart niet stijgende zal blijven? Hoe meer er wordt verdiend, hoe meer er wordt gekocht...... en hoe sneller stampend sidderen op hun betonnen fundeeringen de machines der grootindustrie......
*   *   *
Dit nu is de tooverspreuk, en in de volgende jaren sist de stoom feller en nijdiger uit duizenden stoommachines en er wordt gezocht naar nieuwe en steeds nieuwere artikelen, om aan te bieden aan den grilligen, veeleischenden smaak van een volk, dat het geld in de zakken brandt.
Er komen lollipops en jazzbands en charlestons en het volk wil meer bioscopen en geen arbeidersvrouw is gelukkig zonder den allerlaatsten chroomstalen kinderwagen, super geveerd, op ballonbanden, en geen arbeider leeft waarlijk zonder een drie- of vier-lamps radio of een drie- of vijf-krings super-heterodyne-ontvanger, en de waarden van het leven liggen niet meer in godsvrucht en noesten, voldoening gevenden arbeid, en trouw en ijver, maar in electrische ijskasten, chroomstalen fietsen met trommelremmen en luxe kampeertenten en kano's en gepermanente haren en Engelsche sigaretten en een hyper-slanke lijn.

En de man, die de dagen doorwerkt aan de draaibank met een precisie van duizendsten van millimeters, en geroemd wordt door zijn bazen en geacht door zijn gelijken om zijn knappe vakmanswerk, wordt in het café met den nek aangezien, want zijn nagels dragen de sporen van olie.
Er komt een nieuw slag menschen, de „meneeren”, met papieren maar witte boordjes en confectie-jassen en schoongekrabde nagels.


Blz. 7Die boer, die op zijn grond werkt van zonsopgang tot het vallen van de schemering, en dan op klompen vredig huiswaarts gaat over de nog warme velden met het hemd op den rug klammig en stijf van zweet...... die boer is minderwaardig voor hen, die krioelen in de steden, want werkt hij niet, in het zweet zijns aanschijns, gewoon met zijn handen?

Het volk lacht en heeft geen zorgen voor den dag van morgen en de slanke beenen, gehuld in steeds dunnere zijden kousen, zijn zelden, zoo heel zelden, sterk genoeg om die weelde te dragen en oude normen en standaarden verkruimelen langzaam tot gruis.
De vaderen, voor wie deze standaarden nog waardevol waren en heilig, die deze standaarden medekregen vanaf den dag hunner geboorte en ze hun leven lang gebruikten om er hun gedrag en levenswijs mee te bepalen, zien het hoofdschuddend en onbegrijpend aan, zich afvragend, wat er in de plaats moet komen voor de vergeten en versmeten moraal van weleer......

De materie komt in de plaats. Godsdienst is gezanik en moraal is ouderwetsch. De waarde van het leven ligt in fox-trots en two-seaters en strand-pyama's en meer echtscheidingen en minder kinderen...... in ieder geval steeds minder kinderen......
Het ontbinden der volkskracht schrijdt voort in versnelde versnelling. De stadsmensch kijkt neer op den boer; de kantoorkoelie, met zijn gummiboordje en zijn vlinderdas, ziet neer op den timmerman, en de timmerman en de gemeente-arbeider, schijnbaar vereenigd in de S.D.A.P., worden klassebewust en scheiden zich steeds meer af van de bourgeoisie en de bourgeoisie tennist en speelt bridge en verheft zich ver en verder boven de grauwe massa.
*   *   *
Achter de schermen confereeren de Vrijmetselaars en de bonzen der Roode Internationale en grinniken de Joodsche eigenaars van film-maatschappijen en couranten en uitgeverijen die onzedelijkheid prediken en zij allen kweeken


Blz. 8 :klassebewustzijn en individualisme, heel goed wetend, dat de menschelijke samenleving, zonder geestelijk ideaal, dat alléén de atomen gebonden kan houden, door individualisme zijn samenhang verliest, en uiteen zal vallen tot onderdeelen. Het bind-cement van het volk verkruimelt en verwordt tot weinig meer dan los zand.
Het ontbindingsproces schrijdt voort.
*   *   *
Het was in dien heete zomer van 1924, dat enkelingen zich afzonderden, ver van het lawijt en rumoer van Stille Stranden, ver van touring-cars en loeiende radio's, en deze enkelingen, objectief denkend, zagen, met angstaanjagende helderheid, wat zeer vele mannen nog vóór hen hadden gezien: waartoe deze ontbinding leiden moest. Zij voorzagen het einde...... Geen van hen kon zeggen wanneer of hoe dat einde zou naken...... Geen van hen echter die niet wist, dat ééns het uur daar zou zijn, dat de natie zou blijken gevoegd te zijn met los zand, inplaats van met hechten mortel. Maar het aantal dier mannen was gering. Zij dachten, los van elkander veelal, in verschillende steden. Er waren onder hen professoren, wier werk het was, de problemen van de volksgemeenschap te bestudeeren. Anderen waren eenvoudige arbeiders, geboren met een critischen geest, die niet bevredigd waren door de leuzen der S.D.A.P. Deze enkelingen, pratende met anderen, vonden echter geen gehoor, en hoe kon dit anders, want voor wat zij zagen, waren anderen blind. En de blinden schudden het hoofd en staken een sigaret op en gingen heen.
De ontbinding der gemeenschap ging voort.
Het was toen, dat de enkelingen den blik wendden naar landen over de grenzen, landen die perioden van volksontbinding achter den rug hadden, en daar vonden zij wat zij zochten, - staten, die de kracht van hun volkeren bundelen en samen doen werken naar één doel, inplaats van toe te staan, dat honderden groepen in het volk elkaar bestrijden, tot staatsingrijpen in wantoestanden een onmogelijkheid wordt.
Zij vonden in het corporatieve stelsel het systeem, dat zij allen zochten: het systeem, dat werkt als de electrische


Blz. 9 :stroom, die snelt door een draadwinding, de deeltjes richtend van een weekijzeren staaf en maakt, dat die schijnbaar zoo machtelooze staaf vele malen zijn eigen gewicht kan tillen aan metaal.
Zij riepen:
„Wat ons volk noodig heeft, is een stroom, een ideaal, dat de millioenen deeltjes in dat volk gelijkricht en doet samenwerken naar één grootsch en verwijderd doel. Een ideaal, dat de krachten mobiel maakt, die sluimeren in dit Nederlansche volk, dat zonder twijfel een der grootste en meest superieure volken ter wereld is......”
Zij herinnerden zich, wat ons volk deed in het verleden, wat het nóg deed, in weerwil van zijn verdeeldheid...... zij zagen visioenen van wat dit prachtige volk tot stand zou kunnen brengen, als het eendrachtig werkte, zonder partijenstrijd en zonder werkloosheid en zonder kinderbeperking...... Zij zagen dat dit volk weer zou kunnen worden de machtige natie uit de tijden, dat zij heerscheres was op alle wereldzeeën, toen haar schepen vrees inboezemden, en ontzag, waar zij ook verschenen, langzaam en waardig, met lange rijen van grimmige monden van kanonnen voor de open geschutpoorten......
Deze mannen werden niet begrepen...... Een volk in nood, blind voor zijn gevaren, zag in hen slechts lieden, die het prettig vonden te marcheeren met laarzen aan. Men begreep niet, dat die laarzen en het uniform slechts onbeteekenende uiterlijkheden waren......, dat de geest en de idee monumentaal hoog uitstaken boven dien koppel en die laarzen. Maar het volk zag nimmer verder dan het zwarte hemd en schreeuwde „Vaksisten” en de democratische pers roerde de trom en de agenten van politie voelden zich manmoedig worden en dapper, als gold het een groot gevaar voor het Volk......

Slechts zelden in de wereldgeschiedenis zijn mannen meer miskend geworden dan deze handjes-vol her en der, wier harten bloedden voor hun vaderland - die mannen, die zagen dat een heele natie lachend in den afgrond gleed. Die mannen waren oneindig meer vaderlandslievend dan de agenten van


Blz. 10 :politie met hun zwaaiende gummiknuppels en zóó groot was hun liefde voor het vaderland, dat zij trachtten te redden vóór het te laat was - en dat zij bleven strijden, verbeten bleven vechten, uitgescholden en miskend, stapje voor stapje voortgang makend, hun tijd, hun geld, hun vriendschappen, alles opofferend voor de zaak die hun brandde in het hart:
HUN VADERLAND!

Dit blinde volk heeft hen nimmer begrepen...... Het begreep niet, terwijl het brulde: „Fascistisch moordtuig”, dat alles wat die mannen wilden was: de gedachte, de theorie, het systeem...... niets meer. Zonder laarzen en koppel desnoods, zonder „hoera-geroep” en zonder het vertoon waarvan men zegt dat het den koelen Nederlander tegenstaat. Maar mét het krachtige gezag, door den wil des volks geschraagd, het krachtige gezag, dat in staat is, de krachten in een volk gelijk te richten en radicaal uit te trappen het ondergrondsche, als een veenbrand voortsluipende vuur van het individualisme.

*   *   *
Maar men keek nimmer verder dan het zwarte hemd, en de stemmen der mannen, wier heele kracht en leven werd gegeven voor hun vaderland, in een mate van zelfopoffering, die de democratie slechts kende in enkele figuren als Troelstra 1...... hun stemmen waren gelijk die van den roepende in de woestijn......
De volksontbinding schrijdt voort...... en als na 1929 de torenhoog opgevoerde conjunctuur van een wereld ineenstort en uit de puinhopen een werkloosheid voortkomt, die tot een nationale ramp wordt, dan wordt ook eindelijk het gebrek aan geestkracht duidelijk.
Als een regeering aan honderdduizenden tevéél geeft om te sterven en te weinig om te léven, dan lijden honderdduizenden gebrek, zooals eens Multatuli 2 zei: „met het geduld van een marmot in den winter”......, dom, suf en verzetloos, steeds dieper in slaap gewiegd door de liederen van arbeid en opstand, die tot het lachgas van het kapitalisme geworden zijn.


Blz. 11 :Waar is der vaad'ren fierheid dan gevaren?
Men laat toe, dat onze eens zoo machtige natie in het buitenland wordt gestempeld met pofbroeken en windmolens en harmonika's en kaas.
Maar dit volk, verzetloos en suf, vindt zichzelf fier genoeg. Zijn niet én de opstand én de bom op „De Zeven Provinciën” voor elk der zijden van dit verdeelde volk het summum van macht en kracht?

Het handjevol mannen wordt uitgejouwd en bespuwd en getrapt, zooals men weinigen ooit heeft gedaan.

Maar eens zal de dag komen, dat deze natie beseft, welk een vreeselijke moed heeft moeten sluimeren in de harten van hen, die jarenlang weigerden op te geven. Eens zal dit volk begrijpen, dat de Tocht der Tienduizend 3 in de grijze historie een epos is, gelijk in grootschheid met den strijd van deze enkele mannen, die slechts door één ding in stand werden gehouden: de liefde voor hun vaderland......
*   *   *
Eens zal ook dit epos geschreven worden, deze machtige symphonie, van den strijd van een handjevol mannen, die worstelden en vochten...... tegen onbegrijpen en verguizing, beter vaderlanders, duizenden malen betere vaderlanders, dan de domme millioenen, die hen uitkreten voor „Vaksisten, Sadisten, Moordenaars!”


Blz. 12 :


Blz. 13 :Strijd om een leider
Wat zoekt men in den leider van een pioniersbeweging? Lichamelijken en geestelijken moed? De gave, goed met menschen om te gaan? Een talentvollen aanleg voor de politiek van: „Verdeel en heersch”? Bovenal: een grooten mond?...... Vakkennis? Een edel karakter? Organisatievermogen? Wat is het, dat men zoekt, jarenlang, en niet kan vinden?

De mannen met helder inzicht, die los van elkaar begonnen...... zij vinden elkaar, groepsgewijs, na verloop van tijd. Zij worden verbonden door een band, sterker dan eenig andere ter wereld - een band die ver uitgaat boven klasse, rang of stand...... de band van pioniers, die tezamen strijden tegen een ontzaglijke overmacht, voor een gemeenschappelijk doel. Het is de band, die de Watergeuzen bond - de band der Boeren, die in huifkarren voorttrokken, dag na dag, temidden van vijandelijke Zoeloestammen, heuvel op, heuvel af, over de velden van Zuid-Afrika, naar den steeds voor hen uitwijkenden, wazigen horizon van Matabeleland.
Er kwamen concentraties van mannen, die wisten, dat de redding alleen zou kunnen komen, als volledig werd gebroken met het partijenstelsel, met een volksregeering-in-schijn, met het liberalisme. Elk der concentraties bezit zijn eigen, gedétailleerde uitwerking van die denkbeelden. Daar was het Verbond van Actualisten 4 en het Genootschap voor Opbouwende Staatkunde 5, later kwamen er „de Anderen”: „Het Vaderlandsch Verbond” 6, „De Bezem” 7, „De Nationale Unie” 8...... Het vormen van concentraties en nieuwe bewegingen gaat voort...... groeperingen en her-groepeeringen vinden plaats, - ieder op zijn beurt hoopt op den leider uit hun midden, doch de een na de ander wordt gewogen in de schaal en te licht bevonden.
Het wordt 1933, het dieptepunt der grootste depressie die


Blz. 14 :de wereld ooit gekend heeft, eer de vernieuwingsbewegingen toonen, ook voor wat de gehechtheid aan hun zelfstandigheid betreft, te zijn gegroeid in de idee, dat het belang van de gemeenschap gaat vóór het groepsbelang...... éér zij zoover zijn, dat zij, terwille van het hoogste belang, het vaderland, ieder persoonlijk streven opzij zetten. De zes voornaamste groepen: de A.N.F.B. 9, de Fascistische Jongerenbond, de N.S.P. 10, het N.S.V. 11 en het Verbond van Nederlandsche Solidaristen vereenigen 12 zich tot de „Federatie van Samenwerkende Organisaties in de Nationale Maatschappelijke Beweging”. De A.N.F.B. heeft de leiding in deze groepeering, dus staat aan het hoofd van het geheel: Jan Baars 13 ...... Zal deze de gezochte Leider zijn? Leider na Leider heeft zich opgeworpen en heeft gefaald. Men hoopt op Jan Baars......
Men hoopt.
Wat is het, dat men zoekt in den leider van een pioniersbeweging?
Er is een Propagandaleider noodig voor Brabant en Zeeland.
Dan noemt iemand den naam „Arnold Meijer” 14.
*   *   *
De man, waar men over spreekt, heft, op het oogenblik dat zijn naam wordt genoemd, een kruik wijn om zijn dorst te lesschen. Hij draagt een oude broek en een hemd, dat op den rug donkere plekken heeft van zweet, want het is heet onder de laaiende zon op de akkers van Haute-Marne in Frankrijk. Hij heft de kruik en drinkt diepe teugen van den koelen drank en knielt en begraaft de kruik in een gegraven gat in den grond - de oeroude manier van alle landarbeiders om onder de heetste zon, als het scherp metaal der zeisen blikkert in de zon, dat de oogen pijn doen van het lichtflitsen, den wijn koel te houden. Hij sjort zijn broek op bij den riem om zijn middel en herneemt zijn zeis en gaat voort met maaien, gebogen, het lichaam zwaaiend. Het is zomermiddag als het kwetteren van vogels en het geblaf van een hond in de verte kleine en verloren geluiden zijn onder de majesteitelijke vlamming der alles overheerschende zon. Een eind verder werkt een tweede man met langzame rhytmische


Blz. 15 :bewegingen. Het graan valt langzaam om, - het blad van de zeis zingt zacht, als het scheer-scherpe metaal snijdt door de stugge stengels.

Wie is die Arnold Meijer?

Hij is rijk - rijk genoeg om tot het einde van zijn dagen de wereld rond te zwerven - te wonen in hotels, te visschen aan de Middellandse Zee, of te dwalen door Constantinopel of te droomen op Capri.
Wat is dat voor een man, die zijn geld en de rest van de wereld vergeet, van hotels en mailstoomers en clubs en leeren fauteuils niet weten wil, en mest kruit en koren maait tot het eelt tot leer wordt in zijn handen en zijn spieren pijn doen...... in het afgelegen vlekje Lavilleneuve aux Frênes in Frankrijk?
Deze Arnold Meijer is een van het handjevol mannen, die zien dat er iets bezig is te verworden in hun vaderland. Hij is een man, die bitter aan den lijve heeft ondervonden, hoe intens verrot sommige plekken zijn in de democratische samenleving.
*   *   *
Hij is het achtste kind uit een boerenfamilie 15 in den Haarlemmermeerpolder. Zijn vader is welgesteld en laat hem studeeren...... en hij wil priester worden.
De vader keurt het goed en de zoon gaat naar een seminarie 16 om zijn roeping te volgen: priester worden. Maar hij wil een eerlijk priester zijn, die de zielzorg stelt bóven alles. Hij valt uit den „toon” op het seminarie. Hij is geen deemoedig buiger, - hij denkt zelfstandig en ongehoord misdrijf: hij schrijft een brochure:

            „Waarheen? Fascisme - R.K. Staatspartij” 17.

In die brochure, door een toekomstig priester geschreven, blijft van de heele hoog-geëerde Staatspartij geen flard heel. Bovenal keert hij zich tegen de in Nederland gebruikelijk geworden bemoeienis der priesters met politiek...... waarop een groot deel van de macht der Staatspartij is gebaseerd.


Blz. 16 :Hij bestaat het, deze meening van hem te baseeren op aanhalingen uit uitspraken der Pausen.
Hij bestaat het, als jongeling alleen, zich te stellen tegenover de politiseerende macht der R.K. Kerk in Nederland.
En die politieke macht vreest hem. Kan zij iemand klein krijgen, die financieel onafhankelijk is? Arme kapelaans, verweg geplaatst in een dorp van enkele krotten en één fabrikantenkasteel...... die buigen...... zij móeten buigen, en, buigen zij niet, zij kunnen tenminste geen „kwaad” meer doen.
Maar wat moet men met zoo iemand die over een vermogen beschikt? Zoo iemand heeft invloedrijke vrienden. Zoo iemand laat zich niet intimideeren...... zoo iemand kan gevaarlijk worden voor de politieke macht der Kerk.
Wat moet men doen met dezen Arnold Meijer, die niet anders doet dan wijzen op bestaande misstanden...... die in zijn veldtocht tegen de bemoeienis der priesters op politiek terrein het recht en het gelijk en de uitspraken der Pausen aan zijn zijde heeft......?
Men zendt hem niet ronduit heen van het seminarie...... o neen. Men houdt de zaak aan...... stuurt hem overal met een kluitje in het riet, - maakt hem het leven zóó zuur, dat hij, na maandenlang vruchteloos vechten tegen de onvatbare, ondoordringbare tegenstand, inziet, dat tegen dat lijdelijke verzet niet valt te vechten.
Hij ziet in, dat de uitslag maar één enkele zal kunnen zijn en neemt dienovereenkomstig zijn beslissing. Hij vraagt ontheffing van zijn verplichtingen. Die wordt hem prompt verleend.

Hoe merkwaardig-dom, dat er tegenwoordig nog menschen zijn, die meenen, dat hij een voorvechter zou zijn der katholieke macht op politiek terrein! ...... Hij, Arnold Meijer, die zijn jeugd-ideaal zag vertrappen in een strijd op leven en dood tusschen hem en de politieke invloed der Kerk.

Hij verbreekt alle banden met wat voorbij is, pakt zijn koffers en gaat reizen...... maar de wonde schrijnt.
Zijn geestelijk evenwicht keert niet zoo snel terug, - een


Blz. 17 :volkomen verandering in zijn geestelijke instelling moet zich voltrekken en hij voelt, dat hij, al reizende, nimmer de intense rust zal vinden, die noodig is om in innerlijk evenwicht te geraken.

Dan gaat hij die rust elders zoeken, - onder eenvoudige menschen, dicht bij de natuur, in de weinig-gecompliceerde eenzaamheid van het dorpje Lavilleneuve in Frankrijk, waar dertig menschen wonen, waarvan zeven-en-twintig Nederlanders. Hij gaat werken bij een boer, deelt hun arbeid, hun genoegen, hun landwijn en hun sobere avonden rond het vlammend vuur. Hij gaat met hen op jacht en zwerft door de velden, en in dat leven, vrij van complicaties en problemen, aan den boezem der natuur, verzinkt zijn geest in rust tot die solide, schier vergeten fundamenten vindt: zijn nieuwe instelling tegenover het leven, de maatschappij en haar problemen.
*   *   *
De leider van den A.N.F.B. 18, worstelend met de honderden problemen van de nieuwe organisatie, die elk oogenblik door inwendige spanningen uit elkaar kan barsten, zoekt een propagandaleider voor Brabant en Zeeland.
Iemand noemt den naam „Arnold Meijer”.
„Haal hem hier!”
Korten tijd later moet Arnold Meijer, onwetend van dit alles, eenige zaken regelen in Nederland. Men ontmoet hem, vraagt hem, smeekt hem, de taak op zich te nemen.
Arnold Meijer denkt er niet aan, zijn hervonden rust op te offeren, zich te werpen midden in de politieke beroering, waaraan zulke bittere herinneringen nog levend bleven. Hij weigert.
Men wijst hem erop, dat de toekomst van zijn vaderland de krachten vraagt van eenieder, die weet, wat er verkeerd is en wat moet worden verbeterd. En voor dit betoog zwicht Arnold Meijer.
*   *   *
Arnold Meijer kwam naar Nederland. Zijn beslissing was


Blz. 18 :genomen en vanaf het moment waarop die beslissing viel, lag Lavilleneuve, het rustige kalme Lavilleneuve, ver achter hem, en vóór hem slechts het nieuwe werk, dat al zijn krachten opeischte.
Hij kwam naar Nederland en vond een handjevol mannen, enkele honderden voortrekkers, moe en uitgeput, beproefd tot het uiterste van hun vastberadenheid, door een taaien strijd van jaar na jaar, van uur tot uur, tegen een massale overmacht.
En niet alleen de strijd was het, die hen uitputte...... ook het zoeken, het gestadig zoeken naar een leider...... Den leider.
Zij beproefden groepeering na groepeering en leider na leider en geen van hen wist nauwkeurig naar wát men zocht, maar de een na den ander werden zij gewogen in de schaal der practijk en te licht bevonden......
Strijdensmoede voegden zij zich te zamen, achter hun leider Jan Baars, en voor de zooveelste maal sprong de hoop in hen op, de hoop: dat hij mocht blijken te zijn degene dien zij allen zochten......
In dit kleine leger van voortrekkers, dit keurkorps van mannen, die een langen trek achter den rug hadden, een vrijkorps dat zich had vereenigd onder één banier, en zich nu even langs den weg zette om uit te rusten, zich te hergroepeeren en zich voor te bereiden op den volgenden slag van den langen veldtocht, waarvan het einde nog in jaren niet in zicht was ...... midden in dit vrijkorps kwam Arnold Meijer, om de taak van propagandaleider voor het Zuiden op zich te nemen.
Ook hij had een zwaren strijd achter zich...... hij die alléén gestreden had, tegen denzelfden vijand, op een anderen sector van het breede front. Ook bij hém waren de lidteekens van den strijd nauwelijks geheeld...... maar de maanden van geestelijke rust en van werken op het land hadden hem een onwrikbaar, helder inzicht gegeven in de problemen van zijn vaderland: Nederland. Hij voegde zich bij dat leger, in het bezit van scherp omlijnde begrippen en inzichten, precies kennend élke instelling tegenover ieder probleem, met voor oogen een ver, zeer verwijderd maar helder doel, en vanaf


Blz. 19 :het moment dat hij in de beweging stapte, voer hij recht op dat doel af.
Er was bij hem geen weifeling mogelijk...... geen aarzeling wat de beste houding zou zijn...... Lavilleneuve had hem de kans gegeven elk probleem te doorgronden tot in zijn natuur, alle vraagstukken te analyseeren.
Zijn instelling tegenover alle misstanden en vragen had hij eenmaal objectief bepaald...... zijn koers uitgezet. Nimmer in de latere jaren is van die koers één streek verloren. Steeds zag hij, verwijderd in de verte, over de stofwolken van het strijdgewoel, over geschreeuw en gevecht en gescheld héén, het doel van zijn streven...... zijn programma, en de verwezenlijking daarvan.
Toen later, jaren later, gebeurde, wat ieder der mannen van toen wist dat ééns zou moeten gebeuren: toen een democratie in puin viel en het opportunisme hoogtij ging vieren, toen niemand tot koel denken meer in staat was, toen bleek de eenige man met een koel hoofd in de geheele wereld der politiek: Arnold Meijer, die stuurde op de nimmer weifelende blauwstalen naald van zijn beginsel-kompas...... die vasthield aan dat beginselprogramma, nimmer schipperde of laveerde, en zijn schip met den kop op de golven hield.
Het Schip: Zwart Front.
Nationaal Front was de EENIGE, die uit het epicentrum van den storm ongedeerd te voorschijn voer. De politieke wateren waren overdekt met wrakstukken...... en uit schuim en dampen doemde langzaam op het fregat van Nationaal Front, statig vaart meerderend, met zeilen, die zwollen en langzaam op-bolden in den wind.
Was het dát niet, wat men zocht in den leider van een pioniersbeweging? Het koele hoofd, - de vaste hand, de blik die over alles heen het einddoel ziet?...... Zocht men niet een geest, die hoog genoeg staat om onaantastbaar te zijn voor angst en opportunisme en eigenbelang, een geest, die den leider in staat stelt, den helmstok te omklemmen en koers te houden in weer en wind?
*   *   *
Op den dag, dat Arnold Meijer zijn taak begint...... in


Blz. 20 :Oisterwijk in Brabant, op een gehuurde kamer, op dienzelfden dag stelt hij zijn koers vast...... en vertrekt.
Geld voor een propagandablad is er niet. Goed, dan zal Arnold Meijer het uit eigen zak betalen. Hij schrijft het eerste nummer vol 19, laat het drukken...... en werpt het uit over Nederland.
De koers dien Arnold Meijer uitzet, als eerste stuurman van het schip der beweging, deze rechte koers brengt hem in botsing met enkele Heeren Kamerleden 20.
De eerste stuurman wordt ter verantwoording geroepen bij den kapitein. Hij vaart een koers, waarmede de leiding zich niet kan vereenigen.
„Maar het is de juiste en de eenig mogelijke”, zegt de eerste stuurman.
„Dat is het niet”, zegt de kapitein.
„Het spijt mij”, zegt Meijer, „ik ben het niet met U eens”.
De kapitein slaat met de vuist op tafel.
„U zult Uw koers moeten wijzigen”.
„Dat is mij onmogelijk”, zegt de eerste stuurman......, „deze koers voert recht op mijn doel af. Ik laveer niet, - ik schipper niet. Ik aanvaard geen compromissen”.
„Dan”, zegt de kapitein, „zal ik U van Uw functie moeten ontheffen”.
De eerste stuurman, die zijn eigen koers vaart, totterdood óf in het geheel niet vaart, vertrekt, gaat zijn koffers pakken, om overhaast terug te keeren naar de rust en den vrede der akkers van Lavilleneuve. Maar voor het zoover is, is er iets gaande onder de bemanning, die voelt, dat zij iets gevonden heeft waar zij al maanden, jaren naar heeft gezocht......
Men denkt na over wat gebeurd is en praat met de leiding en vraagt zich af. Er komt een begin van een muiterij. De kapitein geeft toe. Er wordt een vergadering belegd van de afdeelingsleiders.
Arnold Meijer wordt door de hoofdleiding verzocht om te komen. Men stelt hem voor, de algeheele leiding van de beweging op zich te nemen.
Maar de kapiteins - het waren er al meerderen geworden - vertrouwen den koers niet van dien stuurman. Arnold Meijer zal naar buiten kapitein worden, leider worden van de


Blz. 21 :beweging, maar naar binnen zal hij worden geplaatst onder een voogdij, die een vaderlijk toezicht zal uitoefenen.
„Mijn koers is juist”, zegt Arnold Meijer, „die wordt eenmaal vastgesteld en behoeft niet te worden gecontroleerd”.
„Ja maar”......
Er is geen kwestie van maren. Arnold Meijer aanvaardt geen enkel compromis. Hij staat op en kondigt aan, dat hij voort zal gaan met koffers pakken.

Daar breekt de muiterij los in al zijn felheid...... Nu, plotseling, op dat uur en die minuut, weten vele afdeelingsleiders, wat zij altijd hebben gezocht, al die lange jaren, in den leider van een herstel-beweging......
Het is de vastheid, - de onwankelbaarheid.
Een leider zal zijn als een Poolster...... de koers vaststellend, wijkend voor aandrang noch geweld. Overreding noch bedreiging mogen hem doen afwijken van den koers die eenmaal is bepaald. Men zoekt geen bulderhond, geen dictator, geen geslepen politicus...... Men zoekt een Man.
Men zoekt een leider, die wáárlijk Leider is, die eenmaal vaststelt den koers, die gevaren wordt totterdood, omdat die koers goed is en de éénig juiste. Daarom, daarom ook, zal hij nimmer van die koers afwijken. Hij mag de zeilen doen reven, - hij mag tijdelijk met den kop in den wind gaan liggen, - hij mag zee-ankers uitwerpen en tijdelijk rijden op de koppen der tumultueuze golven...... maar als de storm voorbij is, zal hij de zeilen weer doen hijschen en het tuig in orde laten brengen en een blik werpen op zijn kompas en hij zal met vaste hand het schip weer brengen in den ouden vertrouwden koers.
Dat is het, boven-al, wat men zoekt in een leider.
Men heeft geen vertrouwen in den bestaanden kapitein, maar ieder oud strijder weet, voelt het met overtuiging in zijn innerlijk: de onwrikbare stuurman, deze man, die liever heengaat dan van zijn richting af te wijken ...... dit is de ware leider waar onze beweging om schreeuwt.
Staande de vergadering rijst het geheele Zuiden op en eischt: Arnold Meijer als onafhankelijk Leider voor het geheele Zuiden of het Zuiden treedt en bloc uit de Beweging.


Blz. 22 :Dit was een massale actie, die spontaan tot uitbarsting kwam; geboren uit de snel tot wetenschap gegroeide overtuiging: Deze Arnold Meijer, deze Man van 29 jaren, - hij vereenigt in zich juist die eigenschappen en karaktertrekken, die wij sinds vele jaren zoeken......
Tegen een dergelijke actie baat geen tegenstand. Een kwartier later wordt „Zwart Front” 21 opgericht, met als Leider: Arnold Meijer.
Een aparte beweging, „De Vuurslag” 22 onder Jhr. Groeninx van Zoelen, zal het Noorden bewerken.
Op het oogenblik dat het nieuwe „Zwart Front” is opgericht, trekken de afdeelingsleiders zich terug in een eerste vergadering, met hoop in het hart...... vervuld van hernieuwde kracht, een schare voortrekkers, die een nieuwen leider heeft gevonden.
*   *   *
De deuren van de zaal gaan dicht. De laatsten die binnen komen gaan zitten. Het wordt stil. Aller oogen zijn gericht op Arnold Meijer. Dan rijst langzaam de nieuwe Leider op van zijn stoel. Hij leunt voorover, de handen steunend op den tafelrand. In een ademloze stilte, - iedereen voelt dat een veelbeteekenend moment is aangebroken, - begint hij zijn historische toespraak 23 :

„Heden is een verbond gesloten tussen U en mij. Gij
„hebt mij als leider gewild, omdat Gij meent, dat onder
„leiding van mij de beweging in Nederland voortgang
„zal vinden. Ik van mijn kant wilde Uw leider zijn
„en neem het leiderschap op mij. Deze week heeft ver-
„scheidene malen huivering mij bevangen bij de
„gedachte, wat de gevolgen konden zijn van het aan-
„vaarden van het leiderschap. Ik voorzie duizenderlei
„moeilijkheden. Ik verwacht afkeer, laster en haat en
„dat ook onder nationaal voelenden. Dat is begonnen
„op het oogenblik, dat ik het leiderschap aanvaardde.
„Maar kameraden, ik draag in mij de zekerheid, dat
„ook zij die mij zeggen te haten, mij eens lief zullen
„hebben, omdat zij de bewijzen zullen krijgen, dat ik


Blz. 23 :
„met het aanvaarden van het leiderschap niet mijzelven
„zoek, doch slechts het belang van het Nederlandsche
„volk.
„De omstandigheden maakten uit, dat ik thans de
„eenige was, die deze taak op mij kon nemen, of ik zou
„een lafaard geweest zijn, wanneer ik geweigerd had
„deze taak te aanvaarden.
„Ik bemin de eenzaamheid, maar eischt mijn door de
„omstandigheden opgelegde taak, dat ik in het meest
„rumoerige politieke leven ga, dan doe ik dat in de
„zekerheid daarmede mijn plicht te doen.
„Moeilijkheden en strijd mogen een volwaardig mensch
„niet tegenhouden. Wij strijden tegen de liberalen, die
„alles vanuit hun eigen zelfzucht bezien. Wij, fascisten,
„zeggen: het belang van de gemeenschap gaat boven
„het belang van den enkeling.
„En wanneer het dus noodig blijkt, dat alles, wat ik heb
„en wat ik ben, aan de gemeenschap moet worden op-
„geofferd, wel kameraden hier sta ik. Ik ben present.
„Vrees ken ik niet.
„Ik ben jong. Vandaag werd ik 29 jaar. Maar in dit
„betrekkelijk korte leven heb ik de ervaring van een
„veel oudere.
„Tegenspoed en kommer heb ik gekend. De lafheid en
„de huichelarij van vele menschen ondervonden. De
„bitterheid van het leven geproefd.
„In zeer gegoede kringen heb ik verkeerd, maar ook
„geleefd tusschen de meest armen en met hen van des
„morgens vijf tot des avonds acht uur of negen uur
„handenarbeid verricht.
„Ik weet nu wat het voor zooveelen zeggen wil, in het
„zweet huns aanschijns een stuk brood te verdienen. En
„door dit alles heb ik een groote liefde gekregen voor
„het menschdom. Maar tevens een ontzettende afkeer,
„gegroeid tot haat, tegen hen, die het volk verdrukken
„en in eigen zelfzucht het volk ten ondergang voeren.
„Tegen hen eisch ik opstand, predik ik revolutie.
„Er is geen sprake van samenwerken, van compromissen,
„van coalities met hen.


Blz. 24 :
„Zij hebben heen te gaan. wij eischen de macht.
„En dat klinkt overmoedig. Zij zetelen zoo trotsch, zij
„schijnen zoo vast in het zadel te zitten. zij zijn zoo
„beschermd door intriges en door hun geld.
„Wij daarentegen zijn arm. Wij daarentegen zijn ver-
„schoppelingen, tegen welke de dictatoriale regeering
„van Colijn 24 elk middel tot onderdrukking geoorloofd
„meent.
„Maar vergissen wij ons niet. Al dat uiterlijk vertoon
„van de huidige regeerders is slechts een broze voor-
„gevel, welke de verrotting nog bedekt.
„Al dat geld verhindert niet, dat het goede volk in
„opstand komt, omdat het bemerkt dat zijn bestuurders
„iets opleggen, wat zij zelven niet wenschen te doen.
„Zij zijn oud en afgeleefd. Wij zijn jong en vurig.
„Zij meenen soldaten en politiemacht in hun handen te
„hebben, wij hebben onze vuisten, onze spierkracht en
„onze overtuiging.
„Wij dragen in ons de juiste en goede beginselen.
„Wanneer deze door ons overtuigend worden uit-
„gedragen, winnen wij het van een ieder, mits hij niet
„door baantjes of geld aan het huidige systeem vastzit.
„Maar zonder strijd zal de overwinning niet behaald
„worden. Hij die zich bij ons aansluit, doet dit om te
„strijden. Van schipperen moeten wij niets hebben. Het
„is ons bittere ernst. Zonder moeilijkheden, zwaren,
„opofferenden strijd is nog nooit iets tot stand gekomen.
„De revolutie in Italië en Duitschland is gewonnen, niet
„door een groote meerderheid, maar door een wel-
„bewuste, energieke minderheid, door mannen.
„Aan die zelfbewuste mannen, die in Nederland orde,
„tucht en daarvoor welvaart willen brengen, stel ik mij
„als leider.
„Met U sluit ik heden een verbond van trouw. Samen
„willen wij strijden, samen willen wij overwinnen.
„Dit verbond mag slechts dan door U verbroken worden,
„wanneer ik in strijd zou handelen met ons nationaal
„ideaal, de grootheid van Nederland, het welzijn van
„ons volk.

Blz. 25 :
„Kameraden, ik zou hier thans tegenover U elk af-
„zonderlijk willen staan als man tegenover man, starend
„in elkanders oogen en dan zou ik zeggen: zou ik ooit
„het verbond, heden met U gesloten, verbreken, twijfelt
„dan niet, weest dan niet wankelmoedig, tast toe en sla
„mij neer, want ik heb Uw vertrouwen misbruikt, land
„en volk verraden.
„Maar van den anderen kant, moet ook door mij het
„verbond opgeheven worden, wanneer ik bemerk, dat
„één of meerderen van U geen tucht ten bate van ons
„ideaal willen aanvaarden. Ik heb U lief als mensch, als
„Nederlander en als lid van de zoojuist gestichte
„beweging.
„Ik roep U allen op, belijders van Uw ideaal, agitators
„te zijn, Mannen, vooruit, marcheert in gesloten colonnes
„met stevigen stap. Wij gaan ons volk veroveren voor
„God, Koningin en Vaderland”.






Blz. 26 :


Blz. 27 :Een strijd om Nederland
Een groepje mannen staat op de Stadhouderskade in Amsterdam. Het is Maart 1935, de middag van een winderigen, waaierigen dag in Maart. Het groepje mannen staat daar, de overgebleven nummers van „Zwart Front” onder den arm, in de rust die volgt op hevige actie. Er is een landdag geweest van de N.S.B. 25 in het R.A.I.-gebouw.
„Zwart Front” heeft gedemonstreerd, gecolporteerd, geroepen, geschreeuwd en gerend......
Nu staan zij op de Stadhouderskade, rond hun Leider, in den schijn van een Maartzon, die bleek en laag over de huizen schijnt. Men staat nu eens op het eene vermoeide been, dan weer op het andere en vraagt zich af, wat er nog gedaan kan worden......
Naast Arnold Meijer staat Bervoets, de propagandaleider voor Amsterdam.
„We kunnen colporteeren”, zegt Bervoets, „in de Kinkerstraat, dat is vrij opwindend”. Arnold Meijer kijkt hem aan:
„Opwindend?”
Bervoets lacht:
„Och, er is altijd een gezonde kans op een ingeslagen schedel of een kaakfractuur”.
„Dat wil ik meemaken”, zegt Arnold Meijer...... „ik ga colporteeren”.
*   *   *
Zij komen in de Kinkerstraat, loopend over de tramrails, in gesloten slagorde en dat is iets, wat Arnold Meijer wat ál te voorzichtig toeschijnt. Hij loopt in de eerste rij, zijn „Zwart Front” voor zich uithoudend, en roept met de anderen: „Tegen N.S.B. en kapitalisme...... 5 cent”.
Nog geen dertig stappen hebben zij gedaan in dit smalle ravijn tusschen huizen, dat Kinkerstraat heet, of een geroep wordt


Blz. 28 :hoorbaar. Het begint boven in een der huizen en wordt ergens verder overgenomen, en groeit aan en zwelt tot een verwoed geroep:
„Menschen, kom uit je huizen! - Vaksisten in de straat”. En uit de cafétjes en uit de zijstraten, uit portieken en uit de groentewinkeltjes , waar zoo onschuldig en vreedzaam rhabarber en de andijvie en de bloemkolen in scheeve kistjes tegen de gevels staan, komen zij langzaam, opvallend langzaam aanslenteren, de rooden, - de S.D.A.P.-ers 26, de communisten, de menschen van de anti-oorlogs-liga, de menschen met de gebroken geweertjes 27, met glanzende boordeknoopjes in hun overhemden-met-roode-dassen, broeken, opgehouden door touwtjes of met de handen in hun zakken, spuwend terwijl zij komen. Men ziet hen nergens vandaan komen...... en toch moeten zij ergens uitkomen, want hun aantal groeit snel. Vóór het groepje, nauw aaneengesloten, honderd meter is gevorderd in de Kinkerstraat, loopen er honderdvijftig man achter hen aan, soms scheldend, maar meerendeels zwijgend, sinister zwijgend, loopend met de handen in de zakken, kauwend op pruimen of met uitgedoofde peuken sigaret in een mondhoek.
Arnold Meijer gaat voorop:
„Tegen N.S.B. en Kapitalisme: 5 cent”.
„Zwarte Moordpest, - Moordenaars!”
Men omzwermt het kleine groepje dat voorwaarts loopt.
Er wordt een greep gedaan naar een pakje kranten. De greep wordt ontweken. Men probeert zich in te dringen tusschen de twee rijen...... om het groepje te splitsen...... het mislukt. Vanuit ramen, twee, driehoog, hangen naast elkaar de vrouwen, gillend: „Moordenaars, vuile Vaksisten”.
Het rumoer neemt toe...... de roode zwerm groeit sneller en sneller......
Zij komen aanrennen uit zijstraten...... af en toe wordt het nu moeilijk, vooruit te komen. Er wordt geduwd, gestompt......
„Wat is er vandaag aan het handje?” vraagt Arnold Meijer aan Bervoets, die naast hem loopt......
„Vandaag?” zegt Bervoets, een schop naar rechts mikkend, „Blijf je van me af daar! - Dat gaat hier altijd zoo”.
„Vroolijke boel” zegt de Leider.


Blz. 29 :Voor hen ligt de Kinkerbrug. En daar komt de eerste aanval. Er zijn nu een paar honderd rooden bij elkaar, een overmacht van tien tegen een...... langzamerhand genoeg om een aanval te wagen.
Er komt een plotselinge aanval van links. Het groepje maakt halt, zet de ruggen tegen elkaar en praat niet, maar slaat, vormt een carré, als een vesting met buiten niets dan forsche vuisten, die terdege gebruikt worden, die alomtegenwoordig schijnen te zijn en onbarmhartig neerkomen op elk hoofd dat binnen bereik komt.
En zij slaan zoo goed, dat na enkele minuten het vuur in de aanvallers gebluscht is...... Zij trekken zich terug, hun wonden likkend.
„Zwart Front” is meester van het slagveld, bekijkt zijn bebloede en ontvelde knokkels. De marschformatie wordt weer aangenomen. Terug, weer de Kinkerstraat in. Arnold Meijer voorop.
„Tegen Mussert 28 en Colijn! 5 cent”.
Honderd meter verder komt de tweede aanval. Stormaanval ditmaal. Bervoets heeft in zijn Amsterdamsche jaren het klappen van de zweep geleerd, en brult:
„Ruggen tegen den muur”.
Vechten in de Kinkerstraat in die dagen was boksen in vrijen stijl - een combinatie van Jiu-Jitsu, worstelen, Fransch boksen en slaan op den kop van Jut. Arnold Meijer, met Bervoets naast zich, slaat erop los, of hij de geheele Eerste en Tweede Kamer voor zich heeft. Het is een harde strijd, er staan twintig man tegenover een paar honderd, die van achter worden opgedrongen. Er zijn meer koppen en neuzen en oogen dan men kan raken, zelfs al slaat men met beide handen tegelijk. Arnold Meijer haalt uit, en geeft een stoot van den schouder af, recht gemikt op een met rood stoppelhaar bedekte kin tegenover hem. De man slaat achterover. Op hetzelfde oogenblik schopt iemand Arnold Meijer tegen de beenen. Het gewicht van zijn lichaam, dat achter den slag zit, doet den Leider voorover vallen.
Terwijl de anderen doorvechten, over hem heen, bukt een kameraad zich, om te kijken, of er iets ernstigs gebeurd is.


Blz. 30 :Zoo dicht is het gedrang, dat zij beiden zich nauwelijks weer op kunnen richten.
Een schel gefluit, en in volle galop naderen enkele politie-agenten, de blanke sabels in de vuist. Het gevecht houdt plotseling op. De Joden onder de massa gaan ijlings aan den haal.
Een man uit de bende geeft nog snel en stiekum Bervoets een stomp, waarop deze uithaalt en hem een klap geeft, dat hij over den grond tolt. De inspecteur van politie, die schijnt te denken, dat Bervoets communist is, haalt op zijn beurt uit en geeft Bervoets een klap, dat het bloed hem met stralen van zijn gezicht druipt.
De betuigingen van spijt hielpen weinig tegen die jaap.
De zeven krammetjes, die de dokter er later inlegde, hielpen beter.
*   *   *
In die dagen wist je de eene minuut niet, of je de volgende zou moeten vechten of wegloopen. Er zal een vergadering worden gehouden in Naarden.
Als de Leider binnenkomt, is de zaal bijna leeg.
Arnold Meijer beklimt zijn spreekstoel en begint zijn toespraak.
Hij is nauwelijks vijf minuten bezig, of met groot lawaai wordt de deur opengesmeten en met de handen in de broekzakken komt een kerel binnen als een boom. Achter hem, in truien en overhemden, komen twintig anderen, de een zijn handen al dieper in de zakken dan de ander. Met groot lawaai en gestommel loopt de bende naar het midden van de zaal en zakt neer op stoelen. Iemand uit de eerste rij staat op en schuift den Leider een briefje toe.
Het luidt:
„Deze twintig kerels zijn gekomen onder leiding van een bokstrainer om vergadering uit elkaar te slaan. Zijn van anti-oorlogsliga”.
Arnold Meijer legt het papiertje naast zich neer en gaat door met zijn rede.
„Zou je niet eens opnieuw beginnen? Wij hebben het begin niet gehoord”.


Blz. 31 :Doodsche stilte.
Wat zal Arnold Meijer doen tegenover een bokser met een aanhang van 20 man? Arnold Meijer stapt van zijn verhooging af, gaat op den kerel toe en zegt:
„Moet je maar op tijd komen”.
De trainer kijkt hem aan, grinnikt even en zegt:
„Ga nou maar weg...... wij lusten je toch niet...... Jullie Vaksisten zijn......”
„Dat vertel je als ik klaar ben, tot dan houd je je mond dicht!”
De bokser kijkt omhoog, naar het wilskrachtige gezicht van Arnold Meijer boven hem, en grinnikt zwakjes.
„Je kunt zoo veel smoezen...... weet ik wat je ons op de mouw wilt spelden?”
„Waar ik het over hebben wil, staat op dit pamflet. Dat is in elke bus hier gestopt. Waar ik het over zal hebben staat hier. Zie je?”
Hij duwt het papier den bokser onder den neus. Die schudt zijn hoofd:
„Dat staat er bij mij niet in”.
„Nou” zegt Arnold Meijer, „ik zal het je maar bekennen, we hebben speciaal voor jou een ander pamflet laten drukken”.
Bulderend gelach van ieder die het hoort.
De trainer staat op, keert zich tot zijn lachenden aanhang, achter hem, zwaait met een grooten duim over zijn schouder en zegt:
„Kom mee jongens, wij lusten 'm niet”.
Dan klinkt Arnold Meijer's stem boven alles uit:
„Nu ben je nog te laf om naar mij te luisteren - Maar erg is het niet, - je bent toch te stom om het te snappen”.
Het gelach stijgt weer op.
De trainer, door zijn eigen aanhangers uitgelachen, verlaat, scheldend, alleen de zaal.
En hoeveel zijn er, die weten, dat tijdens de Mannheimer-affaire 29, toen het beroemde Mannheimer-nummer van „Zwart Front” werd gedrukt, Arnold Meijer zelf met zijn „Zwart Front”-nummer colporteerde, op de trappen van dezelfde Effectenbeurs, waar Mannheimer zijn duistere financieele goocheltoeren verrichtte?


Blz. 32 :Hij was een goed en energiek colporteur...... hij verkocht meer dan vijfhonderd nummers.
*   *   *
Arnold Meijer, als man, gaat geen gevaar, geen moeilijkheid uit den weg.
Arnold Meijer, als Leider, doet dat nog veel minder.
Hij is de kapitein van het schip, kapitein over die bemanning, die met hem in zee is gegaan...... zeven jaar geleden...... en als hij de beweging naar het einddoel zal voeren...... dan zal zulks gebeuren mét het programma, dat de beweging had bij haar oprichting...... en met eere!
O, hij heeft kans genoeg gehad...... Dacht ge niet, dat geslepen Joden getracht hadden hem te verleiden, punten van zijn beginselprogramma te wijzigen? Dacht ge, dat de Vrijmetselarij niet poogde, keer op keer, plaatsen in zijn beweging bezet te krijgen, zooals zij het gedaan kreeg in de N.S.B.?
Blanco chèques zijn voor hem neergelegd, op het groene laken van zijn bureau, als hij een kleine („o zoo kleine, Mijnheer Meijer”) wijziging wilde aanbrengen in zijn programma...... Geld had hij dan kunnen krijgen...... zooveel hij wilde...... („Alleen maar dát eruit strepen, mijnheer Meijer...... zal dat van zoo groot belang zijn?”)
Het was van enorm belang. Er stond niets in Arnold Meijer's programma, dat hij niet goed en noodzakelijk achtte voor zijn vaderland.
En iets, dat noodig was voor het welzijn van zijn vaderland, uit zijn programma strepen...... geen Jood ter wereld die kans had dat van hem gedaan te krijgen, al bood hij al de rijkdommen van een Maharadja.
De mannen van 1934, die rebelleerden en uitriepen, dat zij dien jongen man, Arnold Meijer, als Leider wenschten...... zij hadden wel goed aangevoeld, dat hij de man was, dien zij noodig hadden. Wat het schip door alle stormen heeft gevoerd, wat het schip voorspoediger en voorspoediger heeft doen zeilen van jaar tot jaar......
Het is de leiding van Arnold Meijer en zijn inzicht.
Onmiddellijk na de oprichting van „Zwart Front” is hij


Blz. 33 :begonnen naast zijn andere bezigheden, te werken aan de practische en gedétailleerde uitwerking van de punten van zijn programma, die dan, later, worden uitgegeven als „Wat wil Zwart Front?” 30 en die nu, volkomen ongewijzigd, zijn belichaamd in „Wat wil Nationaal Front?” 31
En van jaar tot jaar, naarmate de beweging meer en meer deskundige en scherpe denkers tot zich trok, - tot zij nu in 1941 de knapste koppen van een geheele natie onder haar leden heeft, - van jaar tot jaar kwam er meer intellect beschikbaar om de zich voordoende vraagstukken te bestudeeren......
Die schitterende uitwerking was mogelijk door...... beginselvastheid.
Wat moet een partij doen, die elke paar maanden een ander beginselprogramma er op na houdt, of een partij die er heelemaal geen heeft?
Hoe kan zulk een partij de duizenden problemen, die zich in een moderne samenleving voordoen, analyseeren en vooral: op zulke problemen oplossingen vinden in het kader van het programma?
Slechts een beweging als die van Arnold Meijer, waarin innerlijk alles stabiel is, - een beweging, die zich concentrisch uitbreidt en nimmer verwatert, maar door uitbreiding sterker en rijker wordt, slechts zulk een beweging heeft waarlijk een toekomst.

En zulk een beweging kan het zich permitteeren, en móet zelfs kieskeurig zijn op haar leden, want uiteindelijk bereikt zij haar doel toch. Andere partijen en bewegingen komen op, en hangen den huik naar den wind en vallen uiteen. Deze echter blijft bestaan.
En uiteindelijk zal men zich, man na man, door bittere ervaring met andere partijen wijs geworden, tot die beweging richten en haar onderzoeken en zeggen: „Deze beweging, die in haar beginselen even stabiel en onveranderljk is als de poolster zelve, wier beginselen gebaseerd zijn op de ware natuur der dingen en niet op bijkomstigheden...... deze beweging is de eenig juiste en eenig goede......”
Arnold Meijer denkt niet, dat hij zijn beweging uiteindelijk


Blz. 34 :naar den top zal voeren, hij wéét het. En elk der leden van zijn beweging, die achter hem staan als één man, en onvoorwaardelijk de beslissingen der leiding opvolgen, zij weten het ook.
Dat moge vreemd lijken voor een buitenstaander......, dat moge aanmatigend klinken, dat is het niet.
Maar om dit te begrijpen is het noodig, lid te zijn van Nationaal Front, te groeien in de denkbeelden der beweging' te bemerken hoe één voor één alle aanvankelijke bedenkingen wegvallen; te bemerken, hoe alle bedenkingen die men had slechts bijkomstigheden golden, hoe elk programmapunt is van een magistrale juistheid, rechtstreeks snijdend tot in den wezensaard der betrokken kwestie.

Met deze zekerheid in zich, - en reeds thans wordt deze zekerheid door de feiten bewezen, van dag tot dag sterker - met deze wetenschap kan Arnold Meijer het zich veroorloven, rechtuit te varen, zonder wijken of laveeren, omvervarend wat hem in den weg staat. Voor hem is slechts één ding onaanvaardbaar, dezelfde fout, die alle bewegingen voor hem ten ondergang doemde: gebrek aan beginselvastheid, een gebrek, dat voortvloeit uit twijfel aan de juistheid van de beginselen en uit gebrek aan vertrouwen.
Arnold Meijer voer in rechte koers, die hem bracht in de grootste moeilijkheden, die hij echter nimmer trachtte te ontwijken, doch tegemoet trad met de wapens in de vuist.
Vechtend overwinnen of vechtend sterven...... doch nimmer den vijand ontwijken.

Zoo was het in de Lepelstraat, toen hij Zondagsmorgens in de kerk zat en aanhoorde, hoe een kapelaan, van den preekstoel af, een politieke redevoering ging afsteken tegen „Zwart Front”.
Hij aarzelde niet, sprong op, midden in de kerk, en riep, dat zijn stem echoënd schalde tusschen de gewelven:
„De Heer heeft gezegd: „Mijn huis is een huis des gebeds, maar gij maakt er een politiek roovershol van!”

Zoo was het, toen minister van Schaik 32 boog voor de


Blz. 35 :touwtjestrekkerijen van den Jood Mannheimer, die reeds jaren tevoren door „Zwart Front” was gesignaleerd als een zwendelaar...... maar zonder resultaat.
Aanvankelijk weigerde van Schaik de naturalisatie van Mannheimer goed te keuren...... Maar rijke Joden kunnen aan veel touwtjes trekken...... Er zijn wel wat baantjes te vergeven. Via vriendjes van vrindjes kan invloed worden uitgeoefend. En minister van Schaik, - hij boog.
En „Zwart Front” klaagde minister van Schaik aan...... bewees zwart op wit, hoe minister van Schaik, die de naturalisatie van Mannheimer, den zwendelaar, goedkeurde, hoe deze minister, wiens integriteit als minister van Justitie boven allen twijfel verheven moest zijn, jaren daarvóór een zekeren van Zandvoort 33, die gelden had verduisterd, zonder protest naar Indië liet verdwijnen; hoe deze minister de dossiers van den zwendelaar Mannheimer liet zuiveren om de bezwaren tegen zijn naturalisatie uit den weg te ruimen.
Later, jaren later wordt het bankroet van Mannheimer en Co. een der grootste financieele krachs van den laatsten tijd...... en „Zwart Front” krijgt gelijk.
Maar Arnold Meijer, die de waarheid sprak, dezen Arnold Meijer moest het zwijgen worden opgelegd, want de waarheid was te gevaarlijk. Hij zeide de waarheid over de misstappen van van Schaik. Dus moest hem den mond worden gesnoerd. Dus vervolgde men hem wegens beleediging van den minister van Schaik. Drie maanden gevangenisstraf.

Arnold Meijer was het, die de kat de bel aanbond in het beruchte zedenschandaal van van Zwanenberg 34 te Oss.
Arnold Meijer was het, die het opnam voor de kranige brigade marechaussée, die een nest van misdaad had uitgebrand in Oss, toen die heele brigade was gedésavoueerd, werd geofferd om de zaak-Zwanenberg in den doofpot te kunnen doen.
Want in den doofpot is zij gegaan!

Wij schrijven nu April 1941.
„Zwart Front” begon met enkele honderden - bereikte duizenden, ging voort als „Nationaal Front” en telt nu tienduizenden der beste Nederlanders. Der besten.


Blz. 36 :Want ons programma is niet het grootste gemeene veelvoud van alle denkbare en ondenkbare beginselen, - ons programma is niet opgesteld, om in een groot sleepnet alle denkbeelden en gezindten te kunnen vangen, - ons programma staat dáár, haarscherp in contouren, tot in de perfectie uitgewerkt sinds jaren, - door de beste hersenen die Nederland kan opleveren, - het beste intellect, dat ons volk kan voortbrengen.
Wij wenschen niet een massa-verzameling van handteekeningen, - wij wenschen alléén menschen, die hebben ingezien, na vaak hevigen innerlijken strijd hebben leeren inzien, dat dit programma, gebaseerd op den wezensaard der dingen, het eenige juiste moet zijn.
Dat is de kracht dezer beweging!
Wat wij hebben, hoewel het den omvang van een massa gaat aannemen, is volmaakt gelijk gericht. Opvattingen binnen de beweging mogen in gradueel opzicht onderling verschillen, de beginselen hebben zij in acht te nemen. Beginselloozen hebben te verdwijnen.
In steeds breeder kringen, - met versnelde versnelling, is men ons programma aan het bestudeeren. Men praat erover, vraagt erover, denkt erover, en komt steeds, na dagen, of weken, of jaren desnoods, maar uiteindelijk stééds tot de conclusie: slechts dit is juist, eenig goed, - waarborg biedend voor de toekomst.






Blz. 37 :Uitspraken van Arnold Meijer
Als deze biografie ter perse gaat is het Mei 1941 35. Veel is gebeurd in de verloopen zeven jaar. Veel heeft gewankeld. Ontzaglijk veel is topzwaar gebleken, of te hol, of verouderd...... of rot. Waarden die eeuwig schenen, bleken, plotseling, onbetrouwbaar.

Uit de geheele ruïne van 15 Mei kwamen twee bewegingen; slechts twee, die tevoren ook hadden bestaan: de N.S.B....... en Nationaal Front.
Het Nationale Front, - de voortzetting van het oude Zwart Front, geheel op eigen kracht, zonder eenig beginsel te hebben veranderd, zonder de knie te hebben gebogen, zonder om gunsten te hebben gesmeekt.
Geen Nationaal Fronter heeft het geringste om te verzwijgen, om zich over te schamen.
De volgelingen van Arnold Meijer spreken, met hem, over „dit fiere Front”.

Daarom, om deze fierheid, deze trots, de echt-Nederlandsche koppigheid, daarom staan wij thans...... Wij staan betrekkelijk geïsoleerd. Maar wij staan! En staan met eere!
En voor ons geldt: Liever alles verloren dan de eer! Een woord, dat weinig bekend schijnt in deze dagen.

Wij zijn de eenige beweging, die zich kan veroorloven te zeggen: Ons Program? Onze beginselen? Leest elk onzer geschriften, van drie, vijf, zeven jaar terug! Wat wij toen schreven, staat, onveranderd in titel noch jota...... en het zal blijven staan zoolang wij bestaan.

Nog beter dan ik Arnold Meijer in zijn arbeid voor de hergeboorte van Nederland hebben kunnen schilderen, doen het de hierna volgende aanhalingen uit zijn levend en strijdbaar woord.


Blz. 38 :Over de noodzaak van omwenteling

„De revolutie in Italië en Duitschland is gewonnen niet door een groote meerderheid, maar door een welbewuste, energieke minderheid, door Mannen.
Aan die zelfbewuste mannen, die in Nederland orde, tucht en daardoor welvaart willen brengen, stel ik mij als leider”.
(Eerste rede Mei 1934)

„Het gaat om orde of wanorde, om opgang of volledigen ondergang. Een revolutie is geen kinderwerk. Revolutie wil zeggen de vernietiging van het huidige, volk-verknoeiend systeem en de instelling van een nieuwe, op ordelijke grondslagen gebouwde staat en maatschappij. Dienen zullen wij slechts de gemeenschap, door dit vervloekt systeem in elkaar te slaan en er voor in de plaats te brengen de orde van het Zwart Front”.
(Zwart Front 4 April 1935)


Tegen de democratie

„Dit land is duf en suf geworden en de machthebbers tyranniek en brutaal. Van de leidende persoonlijkheden zijn de meesten bedorven en de anderen te laf en te zwak om zich tegen de bedorven omgeving te keeren. Het is onze taak „waar” te zijn, ook al is die waarheid pijnlijk, vernietigend en misschien wel beleedigend voor de potentaten van dit stelsel”.
(Gevangenis-dagboek 36 pag. 27)

„Zwart Front is het geweten van het ondergaande demo-liberale Nederland, omdat Zwart Front recht noemt wat recht is en onrecht wat onrecht is”.
(Zwart Front 30 Mei 1935)

„De democratie is het stelsel der overbodigen”.
(Zwart Front 30 Mei 1935)


Blz. 39 :„Waarom werd deze beweging in het leven geroepen? Omdat er, Gode zij dank, nog Nederlanders zijn, die niet willen dat ons volk ten onder gaat, verscheurd door de parlementaire partijen, uitgebuit door het groot-kapitaal, vergiftigd door den klassehaat, aan den rand van den afgrond gebracht door een partijen-regeering, die aan vrijmetselaars, Joden, Marxisten en Godloochenaars de vrije hand laat”.
(Zwart Front 4 Sept. 1937)

„Zooals in het voorbijgevlogen jaar zal men lasteren, eer-rooven, brood-rooven, maar niets deert hem, die weet zijn plicht te doen in dienst van het Nederlandsche volk”.
(Zwart Front 2 Juni 1936)


Tegen misbruik van den godsdienst in de politiek

„Maar de R.K. Staatspartij en haar organen weten niet wat zij willen en als een van hun satellieten maar een weinig op den voorgrond treden kan, is hij onmiddellijk een groot man, een profeet temidden van de bij daglicht blinde uilen. Beginselen komen hierbij niet in aanmerking; men laat desnoods het land vergaan, als de partij-roofridders er maar wel bij varen”.
(Zwart Front 1 Aug. 1935)

„Zeker, de scribent zegt terecht, dat wij gebeten zijn op de R.K. Staatspartij. Dat zijn wij, omdat er in Nederland geen politieke partij is, die zoo holklinkend is, omdat er geen politieke groepeering is, die zoozeer een bespotting is van alles wat Christelijk denkt en voelt, omdat er geen groep is, die zoozeer kronkelt als een serpent, omdat er geen groep is, waarvan de overheerschende geest zoozeer gelijkt op dien van Farizeeën en schriftgeleerden”.
(Zwart Front 18 April 1936)

„Wanneer de Kerk zich op het eigen terrein begeeft, dan is verzet plicht. Ook wij dulden nooit, dat men den godsdienst gebruikt om ons te bestrijden en zullen ons dan verzetten, omdat wij weten, dat aan de bedienaren van de Kerk,


Blz. 40 :dominé's of R.K. geestelijken, daartoe niet het recht toekomt, omdat wij de rechten der Kerk en de normen van God niet opzij zetten. Maar nooit zal een dergelijk verzet er ons toe krijgen om ons nu op het terrein der Kerk te begeven”.
(Zwart Front 7 Mei 1938)

„De staat beweegt zich niet op godsdienstig terrein en zal er angstvallig voor moeten waken, zelfs niet den schijn op zich te laden, zich op godsdienstig terrein te willen bewegen. De Vader des Vaderlands, Willem van Oranje 37, was zijn tijd ver vooruit. Hij bezat en hij leerde godsdienstige verdraagzaamheid; het is een traditie van de Oranje's geworden. Zij waren vrijheidlievend en verdraagzaam. Zij stelden het nationale en bindende element op den voorgrond ten bate van de eenheid van het vaderland”.
(Gevangenis-dagboek pag. 129)

„Prins Willem III 38, overeenkomstig de tradities der Oranje's verdraagzaam, zeide eens aan den Oostenrijkschen gezant: „Ik houd mijn godsdienst voor den waren, en Gij de Uwen, - daarbij kunnen wij toch goede vrienden blijven”. Dit woord wordt beleefd in Nationaal Front. Het moge eens beleefd worden door het geheele Nederlandsche volk”.
(Gevangenis-dagboek pag. 130)

„Men bestrijdt ons in naam van het Christendom. In alle eeuwen, Volksgenooten, zijn er Farizeeërs en Schriftgeleerden geweest en in Nederland loopt het er van over. Zoovele A.R. en R.K., die hier zeggen te gelooven in Christus, zij gelooven slechts in den God, die zij zelf gemaakt hebben. Zij gelijken slechts op de slang, die op den kop een teeken heeft in den vorm van een kruis.”


Voor een Nederlandsch autoritair-corporatief stelsel

„Ons fascisme is Nederlandsch. Vanzelfsprekend zal dus een Nederlandsch fascistisch regiem, dat met het brengen van rechtvaardigheid op de eerste plaats ernst moet maken,


Blz. 41 :op heel bijzonder nadrukkelijke wijze opheffing van een wel degelijk ophefbare tegenstelling op dit terrein dienen te brengen”.
(Zwart Front 5 Sept. 1935)

„Want ons corporatieve stelsel moet door en door Nederlandsch zijn; het zal door en door één moeten zijn met het Nederlandsche volk, met de Nederlandsche toestanden en mogelijkheden en er een levend geheel mee moeten uitmaken. Het moet volkomen verankerd zijn in onzen Nederlandschen volksaard, met ons Nederlandsch verleden en met onze specifiek Nederlandsche gewoonten en mogelijkheden”.
(Zwart Front 29 Aug. 1936)


Vasthouden aan de beginselen

„Zou ik ooit het verbond, heden met U gesloten, verbreken, wel, twijfelt dan niet, weest dan niet wankelmoedig, tast toe en sla mij neer, want ik heb Uw vertrouwen misbruikt, land en volk verraden”.
(Zwart Front 2 Mei 1935 39)

„Wij zijn er van overtuigd, dat juist dit onwrikbaar vasthouden aan beginselen op den duur de aantrekkingskracht van onze beweging op groote groepen der bevolking tegelijkertijd zal zijn, zelfs bij groepen, die thans vijandig staan tegen een of meerdere van onze stellingen”.
(Terug uit de gevangenis 40 pag. 11)

„Wanneer ik met de beginselen getransigeerd had, wanneer ik geknoeid had, wanneer ik belust was geweest op persoonlijke successen, wanneer ik mijn kop gebogen had voor geld en goud, - ik zeg U, ik zelf zou zonder moeite in een eeregestoelte gezeten hebben en deze beweging zou geld hebben gehad en gebouwen. En hoezeer wij ook hulpmiddelen noodig hebben, ik zal nimmer deze pogen te verkrijgen door van onze eer en onze beginselen af te wijken!”
(Terug uit de gevangenis pag. 36)


Blz. 42 :„Het beginselprogramma vormt een gaaf geheel. Het eene punt sluit aan bij het andere. Wanneer er iets wordt weggeschoven, dan is het niet meer de beweging, die door mij gesticht is, doch iets geheel anders. Het is verheugend te ervaren, dat velen, die aanvankelijk tegen een of ander onderdeel van het programma groote bezwaren hadden, beter geleerd door ervaring en studie, tot het inzicht komen, dat wij gelijk hadden”.
(Gevangenis-dagboek pag. 123)


Standpunt tegenover de Joden

„Omdat de Joden niet assimileeren, niet opgaan in de Nederlandsche volksgemeenschap, daarom zegt Zwart Front, moeten wij hen behandelen als vreemdelingen, als leden van de Joodsche natie. Wij moeten hen dringen uit de sleutelposities van de Nederlandsche staat en maatschappij. Wij moeten hen wetten stellen en zij moeten die wetten opvolgen gelijk het vreemdelingen past”.
(Zwart Front 13 Maart 1937)

„Ik zie het als mijn plicht, ons volk te waarschuwen voor het Joodsche gevaar. De democratie brengt de macht der Joden met zich mee. In den democratischen staat is het mogelijk, dat de Joden de economische en politieke knooppunten van den staat beheerschen. Wij willen een vrij en gelukkig volk. Daarom strijden wij tegen de Jodenmacht. Europa kan zich hierbij slechts goed bevinden”.
(Zwart Front 10 Sept. 1938 - Uit een rede,
gehouden op het Anti-Joden-congres te Erfurt)

„De natuur der Joden is deze, dat zij een vreemd volk zijn en blijven temidden van andere volken, ook al vertoeven ze in de landen van die andere volken, zelfs van geslacht op geslacht. Zij zijn en blijven vreemdelingen en met dit feit, liggend in de natuur van het Jodendom, hebben wij rekening te houden”.
(Zwart Front 1 Oct. 1938)


Blz. 43 :„Ik stel er nogmaals prijs op te verklaren, dat mijn standpunt ten aanzien van de Joden hetzelfde is als hetgene, dat vroeger, tijdens de Republiek der Zeven Provinciën in de 17e en 18e eeuw, als het juiste gold, n.l. dit, dat de Joden wegens hun niet-assimileerbaarheid als vreemdelingen werden beschouwd en dienovereenkomstig werden behandeld en dus het gastrecht hebben te eerbiedigen en het niet te dulden is, dat zij hier als meester optreden.”
(Zwart Front 28 Jan. 1939)


Nederlandsche buitenlandsche politiek: Groot-Nederland

„Zoogenaamd kleine staten als Athene en Rome beheerschten eens de wereld. Nederland zelf heeft eens zeeën en landen beheerscht. Wij zijn klein zoolang wij erin berusten klein te zijn”.
(Gevangenis-dagboek pag. 75)

„...... de democraten, die noch Dietsch noch imperiaal kunnen denken, vergeten, dat van een totale wereldbevolking Nederland onder de Europeesche landen (Rusland inbegrepen) op de vierde plaats komt, wat betreft de beheersching van landoppervlakte der aarde!”
(Terug uit de gevangenis pag. 33)

„Welk nationaal ideaal heeft Zwart Front? Zwart Front zegt: Eén volk, één staat. Daarom streeft het naar de totstandkoming van den nationalen Groot-Nederlandschen staat. Een rijk, waarin alle Nederlanders zijn opgenomen. Om dat te bereiken streeft Zwart Front naar de volledige bewustwording en verheffing van het Nederlandsche volk, in nationaal, cultureel en politiek opzicht”.
(Zwart Front 4 Sept. 1937)

„Wat denkt Zwart Front over de huidige internationale politiek van Nederland? Zwart Front is van meening, dat die door de opeenvolgende partijregeeringen op een buitengewoon on-Nederlandsche wijze is gevoerd, slap, onzelfstandig,


Blz. 44 :met veronachtzaming van het gemeenschappelijk volksbelang, doch met bevoordeling van bijzondere financieele belangen”.
(Zwart Front 4 Sept. 1937)

„In de drie maanden van mijn gevangenschap is de kaart van Europa veranderd. Duitschland is grooter en machtiger geworden en wist het Duitsche Oostenrijk aan zijn gebied toe te voegen. In de niet-Tsjechische gebieden van Tsjecho-Slowakije rommelt het. De volkeren, groot en klein, zijn, voorzoover zij nog levenskracht bezitten, in den opmarsch van hun volkomen eenheid en onafhankelijkheid. Begrijpt gij, Kameraden Volksgenooten, dat het voor ons Dietschers en voor ons, menschen die boven alles hun eigen volk willen dienen, tijd wordt aan onze éénwording te denken? Begrijpt gij dat zonder die éénwording Dietschland in Noord en Zuid gevaar loopt in de vaart de volkeren verloren te gaan? Het is hoog tijd, dat dit in rust, of liever in schijnrust verzonken Noord-Nederland wakker wordt geschud en dat 't bekent: ziedaar onze broeders in Vlaanderen met wie wij samen de toekomst zeker kunnen stellen, zonder wie Parijs al lang geregeerd zou hebben aan de oevers van den Amstel”.

„Een hereenigd Dietschland zal geboren worden, of, maar slechts na volkomen uitputting, de aloude roemrijke Nederlandsche stam zal vergaan. En zou ik voor de toekomst van ons volk tien jaren moeten zitten, waar ik nu drie maanden verbleef, ik zou het niet een te zwaar offer achten”.

Engeland

„Het is van minister Colijn en de oligarchie een axioma, dat wij Engeland naar de oogen hebben te kijken, omdat Engeland onze positie hier en in het Verre Oosten „feitelijk” zou waarborgen, zoodat we Engeland in alles zouden moeten ontzien”.

„Wij hebben overigens het boek van dezen Brit, „Het Britsche Imperium” niet noodig om te weten, dat wij door de on-Nederlandschen politiek van onze laatste regeeringen tot een


Blz. 45 :sloep, hangende aan het Engelsche schip, geworden zijn. En...... Groot-Brittannië zal er zoo noodig geen enkel gewetensbezwaar over maken deze sloep op te offeren, zoo eigen balang zulks op een bepaald moment wenschelijk maakt”.

Duitschland

„Door een onomwonden uiteenzetting hierover zijn we gebaat. Niet dit doet afbreuk aan de goede verstandhouding tusschen Duitschland en Nederland, wel echter het gehits en het gelaster tegen Duitschland, zooals b.v. een blad als „Het Volk” dat doet. Voor wat het Duitsche Rijk betreft, is een nauwe en wel zeer nauwe economische betrekking met dezen nabuurstaat wenschelijk, zoowel voor Duitschland als voor ons. Ook een politieke samenwerking kan voor Nederland zijn voordeelen hebben. Ik ben noch vóór noch tégen Duitschland, Frankrijk of Engeland. Ik ben slechts vóór Nederland en Dietschland”.

„Met dezelfde rustige zekerheid, waarmede wij weten, dat het einde van het huidige stelsel in zicht is en niets, niets den ondergang en vernietiging meer kan beletten, dragen wij in ons de overtuiging, dat binnen afzienbaren tijd voor Nederland nog slechts de keuze is: ófwel het einde van ons zelfstandig, onafhankelijk bestaan, ófwel de redding van Dietschland door de beginselen en de daadkracht van Zwart Front”.
(Zes citaten uit de Gevangenisrede van den Leider
te Breda, Zwart Front 28 Mei 1938)








[1]Pieter Jelles Troelstra (* 20/04/1860 , † 12/05/1930) ; Nederlands S.D.A.P.-politicus, socialistisch voorman
[2]Multatuli (eig. Eduard Douwes Dekker) (* 03/03/1820 , † 19/02/1887) : Nederlands auteur, o.a. van „Max Havelaar”.
[3]De „Tocht der Tienduizend”: deel van de „Anabasis” van Xenophon: historische monografie over de toch van de Perzische koning Cyrus tegen zijn broer Artaxerxes. De Tocht der Tienduizend gaat over de terugtocht van de Griekse huurlingen vanuit Perzië naar de Zwarte Zee.
Voornaamste uitgave dooor E.C. Marchant, Xenophontis Opera Omnia, vol. III, Oxford/Londen/New York, 1919.
[4]Verbond van Actualisten (VvA) : de eerste in een lange rij van fascistische splinterpartijen in Nederland.
Het VvA bestond van 23/01/1923 tot nov. 1928 en behaalde bij de Tweede Kamer-verkiezingen van 1925 2253 stemmen (0,07%) en 0 zetels. Lijsttrekker was Jan Schouten; voorzitter was de Leidse classicus dr. Karel Hendrik Eduard de Jong; financier van de partij was Alfred Haighton (eig. dr. Coenraad Alfred Augustus Haighton, * 26/10/1896 , † 13/04/1943), die later ook lid en financier was van o.a. De Bezem (Algemene Nederlandsche Fascisten Bond), de NSNAP, Zwart Front (1935-1940), Nationaal Front (1940), de NSNAP-Kruyt, de NSNAP-Rappard, van de Nederlandsche SS en van de Nederlandsche Volksdienst; hij was directeur (1919-1921) en commissaris (1921-1932) van NV Lotisico (Eerste Nederlandsche Maatschappij tot Verzekering van Risico's in Loterijen).
[5]Onbekend.
[6]Vaderlandsch Verbond : opgericht als een typisch conservatief-liberale partij, maar uitgegroeid tot een van de vele pseudo-fascistische partijen uit het interbellum.
Het Vaderlandsch Verbond bestond van 15 nov. 1923 tot februari 1932 en behaalde bij de Tweede Kamer-verkiezingen van 1925 12597 stemmen (0,41%) en 0 zetels. Lijsttrekker was ir. M.I.W.J. Bijleveld; voorzitter was mr. Rudolph Adriaan Fockema.
[7]De Bezem : geen echte politieke partij, maar een beweging, en wel de eerste zich „fascistisch” noemde; de belangrijkste mensen in de beweging waren Jan Baars, Erich Wichman, Sinclair de Rochemont en de welhaast onvermijdelijke Alfred Haighton.
[8]Nationale Unie : een van de vele onbeduidende fascistische splinterpartijtjes in de jaren ‘30; leider: jhr. Robert Frédéric Groeninx van Zoelen.
Niet te verwarren met de Nationale Unie (op Algemeen Christelijke Grondslag), in de jaren ‘50 een afsplitsing van de KVP.
[9]De Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond (A.N.F.B.) was van 29 juni 1932 tot 5 mei 1934 de voortzetting van De Bezem, althans dat deel, dat onder leiding van Jan Baars stond. De A.N.F.B. deed mee aan de Gemeenteraadsverkiezingen van 1931 (geen enkele zetel) en de Tweede Kamer-verkiezingen van 1933; bij de laatste haalde zij 17157 stemmen (0,46%), maar verdiende ook daarmee geen zetel; op 5 mei 1934 ging (het zuidelijke deel van) de A.N.F.B. op in Zwart Front, maar sommigen, zoals Jan Baars, zochten hun heil elders.
[10]Nieuwe Socialistische Partij (N.S.P.) was een eenmanslijst van een zekere A. van Veen, die bij de Tweede Kamer-verkiezingen van 1933 liefst 746 stemmen (alleen in Nijmegen en Amsterdam) behaalde, goed voor 0 zetels. Over het partijprogramma is niets bekend.
[11]N.S.V. : onbekend.
[12]De officiële naam was Verbond van Nationaal-Solidaristen in Rijks Nederland (overigens niet te verwarren met het veel bekendere Verdinaso, de Vereniging van Dietsch Nationaal-Solidaristen) was vanaf 1931 een afsplitsing van De Bezem onder Sinclair de Rochemont; anders dan wat Van den Hout hier beschrijft, sloot deze beweging, die nimmer deelnam aan verkiezingen, zich niet aan bij Jan Baars en de zijnen; eind 1934 verdween de beweging weer.
[13]Joannes (Jan) Antonius Baars (* 30/06/1903 , † 22/04/1989) : Amsterdams marktkoopman, leider van het Verbond van Actualisten (1927-1928), leider van de Afdeling Amsterdam van De Bezem (1928-1930), leider van de A.N.F.B. van 1932 tot 1934, oprichter van de Nederlandsche Fascisten Bond in 1934 (en de laatste moet niet verward worden met de A.N.F.B.).
[14]Arnoldus (Arnold) Jozephus Meijer (* 05/05/1905 , † 17/06/1965) : seminarist tot 1933, propagandaleider van de A.N.F.B. van begin 1934 tot 05/05/1934, leider van het Zwart Front / Nationaal Front van 05/05/1934 tot 13/12/1941, champignonkweker te Oisterwijk vanaf 1948, hotelhouder te Oisterwijk vanaf 1956).
[15]Ouders : David Johannes Stephanus Meijer & Anna Catharina Meijer-Commandeur.
[16]Priesteropleiding op het klein-seminarie van de Kruisheren te Uden, op klein-seminarie Hageveld te Heemstede en op het groot-seminarie te Warmond; gewijd tot subdiaken, maar zag op sterk aandringen van bisschop Aengenent van Haarlem af van voltooiing van de priesteropleiding; in 1933 vroeg en kreeg Arnold ontheffing van het subdiaconaat.
[17]Arnold Meijer, „Waarheen? Fascisme, R.K. Staatspartij”, ‘s-Gravenhage, 1933.
[18]Jan Baars; zie noot 13.
[19]Dat propagandablad, dat speciaal voor Zuid-Nederland was bedoeld, heette... „Zwart Front” en verscheen vanaf november 1933.
[20]Sinds Hitler in Duitsland aan de macht is gekomen, wordt in Nederland de N.S.B. machtiger; met name Arnold Meijer tracht kiezers voor zich te winnen door de N.S.B. in radicalisering te overtreffen, hetgeen hem in conflict brengt met de Nederlandse wet, leden van de Tweede Kamer en bestuursleden van de A.N.F.B. zelf. Dat is nou die „rechte koers” waar Van den Hout het over heeft.
[21]Zwart Front werd opgericht op 5 mei 1934; nadat de naam op 11 april 1940 werd veranderd in Nationaal Front, werd de partij op 13 december 1941 op last van de bezetter verboden; de N.S.B. was vanaf dat moment de enig toegestane partij. Het lidmaatschap van Zwart (Nationaal) Front alleen is na de oorlog dan ook geen reden tot vervolging geweest.
De partij deed alleen mee met de Tweede Kamer-verkiezingen van 1937 en trok toen 8187 kiezers, voor het merendeel uit de omgeving Oisterwijk/Tilburg; een kamerzetel leverde dit echter niet op.
Leider van de partij is altijd Arnold Meijer geweest, maar we komen hier ook figuren als Wouter Lutkie, Albert Kuyle (= Louis Maria Albertus Kuitenbrouwer) en natuurlijk ook weer Alfred Haighton tegen.
[22]De Vuurslag : ook dit is een afscheidingsbeweging van de A.N.F.B., maar dan voor Noord-Nederland; leider was van 1934 tot de opheffing jhr. Robert Frédéric Groeninx van Zoelen (* 07/02/1889 , † 18/04/1979), die we al eerder tegenkwamen bij de Nationale Unie.
[23]De oprichtingsvergadering van Zwart Front, gehouden op 5 mei 1934, Arnold Meijers 29e verjaardag.
[24]Hendrikus Colijn (* 22/06/1869 , † 18/09/1944) : Nederlands militair en A.R.-staatsman, premier van Nederland van 1925 tot 1926 en van 1933 tot 1939).
[25]Nationaal-Socialistische Beweging (N.S.B.) : de bekendste en „succesvolste” van alle fascistische en nationaal-socialistische partijen in Nederland.
Opgericht op 14 december 1931, verboden op 5 mei 1945. De leider der beweging was A.A. Mussert, die zich van 1942 tot 1945 „Leider van het Nederlandsche Volk” mocht noemen.
Bekende c.q. beruchte N.S.B.-ers waren o.a. Marius (Max) Hugh Louis Blokzijl, Johannes Feldmeijer, Cornelis van Geelkerken, George Kettmann, graaf Maximilianus Victor Eugène Hubertus Josef Maria de Marchant et d'Ansembourg, Evert-Jan Roskam, Meinoud Marinus Rost van Tonningen, Hendrik Alexander Seyffardt en Ernst Voorhoeve.
De partij nam deel aan de verkiezingen voor de Provinciale Staten van 1935 (7,94% van de stemmen) en 1939 (3,89%) en aan de Tweede Kamer-verkiezingen van 1937 (4,6%), die de partij 4 kamerzetels opleverde.
De hier aangehaalde landdag van de N.S.B. was overigens niet in maart, maar op 28 april 1934.
[26]Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (S.D.A.P.) : Nederlandse socialistische partij, voorloper van de huidige PvdA.
[27]Het Gebroken Geweertje was een socialistisch-pacifistische beweging in het interbellum, waarvan het ongelijk op 10 mei 1940 duidelijk werd aangetoond.
[28]Ir. Anton Adriaan Mussert (* 11/05/1894 , † (gefusilleerd) 07/05/1946) : ingenieur bij Provinciale Waterstaat Utrecht van 1920 tot 1934 (vanaf 1928 hoofdingenieur), lid van de Vrijheidsbond rond 1922, lid van de Dietsche Bond rond 1926, lid van de Nationale Unie van 1926 tot 1931, oprichter en leider van de N.S.B. van 1931 tot 1945, „Leider van het Nederlandsche Volk” van 1942 tot 1945, landverrader.
[29]Fritz Mannheimer (* 19/09/1890 , † 09/08/1939) : Duits/Nederlands bankier, fraudeur.
In „Zwart Front” verscheen een venijnig artikel van Arnold Meijer aan het adres van de toenmalige minister van Justitie, Van Schaik, die F. Mannheimer toestemming tot naturalisatie had verleend; hierop werd Arnold Meijer veroordeeld tot enkele maanden celstraf (16 februari tot 17 mei 1938, Breda).
[30]Arnold Meijer, „Wat wil Zwart Front? Nadere omschrijving van beginselen, doel en streven van het Nederlandsch Volksfascisme 'Zwart Front'”, Oisterwijk, 1934.
[31]Arnold Meijer, „Wat wil Nationaal Front? Nadere omschrijving van beginselen, doel en streven van 'Nationaal Front'”, Oisterwijk, 1940 / Den Haag, 1941.
[32]Josephus Robertus Hendricus van Schaik (* 31/01/1882 , † 23/03/1962) : R.K. Staatspartij-politicus, minister van justitie in het tweede en derde kabinet Colijn (1933-1937).
Opvallend is dat Arnold Meijer wèl veroordeeld werd, maar Groeninx van Zoelen, die ook twee brochures aan deze materie had gewijd („De Mannheimer-affaire. Waarschuwing van den raad van bestuur der Nationale Unie” (Amsterdam 1936) en „De sluitpost der Mannheimer-affaire. Waarschuwing van den raad van bestuur der Nationale Unie” (Amsterdam, z.j.)), niet tot celstraf werd veroordeeld, maar deze Groeninx van Zoelen (vgl. noot. 22) ging iets diplomatieker te werk dan Arnold Meijer.
[33]Van Zandvoort : zwendelaar.
[34]In 1939 kwam de toenmalige (RKSP-)minister van justitie, mr. C.M.J.F. Goseling, in opspraak, nadat hij in april 1938 een brigade van de Marechaussee de opsporingsbevoegdheid ontnomen had met betrekking tot criminele activiteiten in Oss, waarbij de burgemeester en twee geestelijken betrokken zouden zijn. Het aan de kant zetten van de marechaussee geschiedde op instigatie van de toenmalige procureur-generaal van Den Bosch, E.L.M.H. Baron Speyart van Woerden; veel protestanten en socialisten, maar ook de NSB zagen hun vooroordelen bevestigd door deze actie van de katholieke Goseling en Speyart van Woerden. De meerderheid van de Tweede Kamer oordeelde echter dat Goseling weliswaar te goeder trouw was geweest, maar zijn beslissing niet voldoende onderbouwd had. Door de val van het kabinet kwam hij niet voor de vraag te staan of hij consequenties moest trekken uit dit oordeel.
Uiteraard deed ook Arnold Meijer weer een duit in het zakje.
Behalve de gelijknamige worstfabrikant in Oss („Zwan”) heb ik verder geen Van Zwanenberg kunnen aantreffen en al helemaal niet met betrekking tot deze in de jaren ‘30 beruchte zedenzaak.
[35]Wil dit zeggen dat Van den Hout dit geschrift al klaar had, nog vóór hij werd benoemd tot medewerker van de Afdeling Propaganda van Nationaal Front, op 10 mei 1941? Vgl. ook zijn opmerking op blz. 35 : „Wij schrijven nu April 1941.”
[36]Officieel: Arnold Meijer, „Dagboek van Nr. 195/3532” (Oisterwijk, 1939).
[37]Willem van Oranje (* 25/04/1533 , † 10/07/1584) : stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht van 1544 tot 1584.
[38]Willem III (* 14/11/1650 , † 19/03/1702) : stadhouder van Holland, et c., koning van Engeland, Schotland en Ierland van 1689 tot 1702.
[39]Hierboven, op blz. 25, maakten deze woorden nog onderdeel uit van de redevoering, die Arnold Meijer hield op zijn 29e verjaardag, dus op 5 mei 1934.
[40]Arnold Meijer, „Terug uit de gevangenis... Gedachten over huisgezin en ras, gezag en vrijheid, kapitaalophooping en bezitloosheid, buitenlandsche politiek”, Oisterwijk 1938.



N.B.: © W.H.M. van den Hout / Uitgeverij „De Veste” !